Psychologie & pedagogie
Hoofdstuk 1 : Kennis maken met de psychologie
1. Bepaling
! Psychologie is de wetenschap van het menselijk gedrag (= een gedragswetenschap)
! Psychologie is de wetenschap die gedrag en mentale processen bestudeert (gedachten,
gevoelens, motivatie, waarnemen, voelen, willen,…)
! Psychologie is de wetenschappelijke studie van de doelgerichte interactie tussen persoon
en situatie
2. Psychologie als wetenschap
2.1 Onderscheid wetenschappelijk - voorwetenschappelijk
! Wetenschappelijke psychologische kennis
! < wetenschappelijk onderzoek
◦ Systematisch (methodisch) :
◦ verworven via wetenschappelijk onderzoek
◦ Objectief :
◦ psycholoog mag zich niet laten leiden door eventuele vooroordelen, eigen
ervaringen, … → hij moet instrumenten gebruiken die subjectiviteit uitsluiten
◦ Controleerbaar :
◦ men kan controleren of de bevindingen juist zijn
◦ ↓
◦ Theorieën / modellen
! Mensen gaan door toevallige observaties bepaalde ideeën vormen over hun eigen gedrag
en het gedrag van anderen (gedrag proberen te bereiken bij zichzelf en bij anderen).
Vb: “liefde maakt blind”
! Voorwetenschappelijk = intuïtief en subjectief —> vaak gewoon ons gezond verstand,
maar deze kan ons wel misleiden. Wetenschappelijke psychologie is veel
betrouwbaarder.
! Voorwetenschappelijke (niet wetenschappelijk) psychologische kennis
! < ervaringen
◦ Berust op toevallige ervaringen (intuïtief) :
◦ verworven via eigen ervaringen, gesprekken met anderen, de overlevering,
de cultuur,…
◦ Subjectief :
◦ persoonlijke ervaring speelt een belangrijke rol → de bevindingen van
verschillende mensen zal verschillen
◦ Moeilijk te controleren :
◦ wie uiteindelijk gelijk heeft, valt niet te controleren
◦ ↓
◦ Zelfkennis/mensenkennis
Pagina 1 van 42
,2.2 Doelstellingen
! Beschrijven
◦ Wat gebeurt er? Wanneer? Hoe?
! Verklaren
◦ Waarom gebeurt het?
! Voorspellen
◦ Wat zal er vervolgens gebeuren?
! Beïnvloeden
◦ Hoe kunnen we beïnvloeden wat er gebeurt?
2.3 Methoden in de psychologie
I. OBSERVATIE —> Onderzoeksvraag
= Wat wil men onderzoeken ?
Vb. Wat is het effect van de klasgrootte op agressief gedrag bij kinderen van het
eerste leerjaar ?
II. Literatuurstudie
= Men onderzoekt wat al bekend is over de problematiek ?
→ Onderzoeksvragen nauwkeuriger formuleren, valkuilen vermijden
III. Eigenlijke onderzoek :
Afhankelijk van de mate van controle die men over een situatie heeft spreek men
over :
• Beschrijvend onderzoek
• Correlatie-onderzoek
• Experimenteel /verklarend onderzoek
IV. EVALUATIE
Kwalitatief: zonder cijfers
Kwantitatief : met cijfers
2.3.1 Beschrijvend / begrijpend onderzoek
= Men probeert correcte informatie te verzamelen over een onderwerp door
—> Kwalitatieve onderzoeken
• psychologische testen
• observaties
• interview
• vragenlijsten
2.3.1.1 Natuurlijke observatie
! = Het gedrag wordt systematisch geobserveerd in een natuurlijke context
Voordelen
! Geeft een levendig beeld van wat in een bepaalde situatie gebeurt
Nadelen
! Reactieve gedragingen : aanwezigheid van de onderzoeker heeft een invloed op wat
geobserveerd wordt
Pagina 2 van 42
,Oplossingen
! Ongemerkt observeren
! Onderzoekers blijven langere tijd bij hun proefgroep
2.3.1.2 Interview/vragenlijsten
= Een reeks vragen die de ondervraagden in hun eigen tempo beantwoorden,
gewoonlijk zonder dat de onderzoeker aanwezig is.
Nadelen :
• Antwoorden stemmen niet noodzakelijk overeen met de realiteit, maar
weerspiegelen enkel de perceptie van de ondervraagden
• Sociale wenselijkheid : de neiging die mensen hebben om op een manier te
reageren die maatschappelijk gewaardeerd wordt (ze liegen, antwoorden niet
betrouwbaar/eerlijk)
Oplossingen:
• Anonieme vragenlijsten
• Eerste stap van verklarend onderzoek
2.3.1.3 Psychologische tests
= Procedures voor het meten van vaardigheden of eigenschappen zoals
persoonlijkheidskenmerken of intelligentie
vb: intelligente test
2.3.1.4 Gevalsstudies
= Een intensief gedetailleerd onderzoek van één persoon of één gebeurtenis
Voordeel
• Detailrijk
Nadeel
• Veralgemenen niet mogelijk
Soms is iets zo specifiek of speciaal waardoor er geen duidelijke studie mogelijk is. Je moet
goed kijken naar de specifieke gedragingen van de persoon ten gevolg van het trauma.
2.3.2 Correlatie-onderzoek
= Men zoekt naar verbanden tussen karakteristieken die men gemeten heeft
Of : men zoekt een correlatie tussen variabelen
—> kwantitatief onderzoek (door gebruik van cijfers)
We gaan dus proberen aantonen dat er een verband is tussen 2 zaken.
Termen :
Variabele = elk kenmerk dat kan veranderen en dat gemeten kan worden
Vb. Gewicht, lengte, klasgrootte, score op de rekentest, …
Correlatie = mate van samenhang (getal tussen -1 en 1)
Wordt voorgesteld door “R” (correlatie coëfficiënt)
Vb. Lengte en gewicht correleren positief met elkaar
Vb. Uit het onderzoek van Blatchford et al. blijkt dat er een negatieve
correlatie is tussen de klasgrootte en de score op de rekentest
Pagina 3 van 42
, Positieve correlatie = variabelen variëren in dezelfde richting (getal tussen 0 en 1).
Als de ene variabele stijgt, dan stijgt de andere ook (in dezelfde richting). Als
de ene variabele daalt, dan daalt de andere ook.
Voorbeeld: als je gewicht en lengte vergelijkt met elkaar —> een persoon die
groter is (lengte) zal het gewicht ook groter zijn.
Negatieve correlatie = variabelen variëren in tegengestelde richting
Als het ene stijgt, dan daalt het andere.
Voorbeeld: Hoe meer glazen alcohol je drinkt, hoe lager je aandacht en
concentratie. Hoe minder iemand drinkt, hoe beter de concentratie.
Correlatie 0 = er is geen verband tussen twee variabelen
Positieve en negatieve correlatie
OEFENING : is de correlatie negatief of positief ?
1. Het aantal sigaretten dat men rookt en de gemiddelde leeftijd in jaren als men
sterft —> negatieve correlatie
2. Het aantal ijsjes dat gegeten wordt aan zee en het aantal mensen dat uit de zee
gered moet worden —> positieve correlatie (hoe beter het weer, hoe meer ijsjes er
worden verkocht. Hoe beter weer, hoe meer mensen in de zee gaan. Hoe slechter het
weer, hoe minder ijsjes verkocht worden & dus minder mensen in de zee)
Correlatie ≠ causaal verband ! (causaal= oorzakelijk verband)
Het kan immers ook zijn dat er een derde variabele is die beide onderzochte variabelen
veroorzaakt.
2.3.3 Experimenteel/verklarend onderzoek
= men zoekt naar een causaal verband tussen twee variabelen
Hiertoe grijpt de onderzoeker actief in : hij manipuleert 1 (of meer) variabele(n) en kijkt of
dit een effect heeft op de andere variabele(n)
Vb. Correlatie tussen blootstelling aan geweld (A) en agressief gedrag (B) = 0,30
3 mogelijkheden : A → B
B→A
C→A&B
Om dit te onderzoeken zet men een experiment op
4 FASEN :
• Een hypothese formuleren
• De hypothese in een experiment gieten
• Data verzamelen en analyseren
• De hypothese evalueren
Een hypothese formuleren
Hypothese = voorspelling op basis van een observatie of theorie, die kan onderzocht worden
Vb. Blootstelling aan geweld lokt agressief gedrag uit (A→B)
Pagina 4 van 42