Statistiek
Hoofdstuk 1. De statistiek in het onderzoek
Wat is statistiek?
Statistiek = verzamelen, classificeren, samenvatten, analyseren en interpreteren van gegevens
1. Beschrijvende statistiek
verzamelde gegevens samenvatten in kengetallen
uitspraken beperkt tot de deelnemers van de studie (= steekproef)
2. Inductieve statistiek
kengetallen van verzamelde gegevens veralgemenen
uitspraken maken die verder gaan dan enkel de deelnemers, de doelgroep (= populatie)
Wat is onderzoek?
Waarom?
fundamenteel onderzoek: uitspraken die zinvol zijn voor theorievorming
praktijkgericht onderzoek: uitspraken die zinvol zijn voor de psychologische praktijk
Wie?
deelnemers uit een steekproef: studenten toegepaste psychologie van Thomas More
een steekproef wordt uit een populatie getrokken: alle studenten toegepaste psychologie
Wat?
variabelen: eigenschappen meten van deelnemers
o operationaliseren = variabelen praktisch uitwerken zodat ze meetbaar zijn
centrale tendensmaten: gemiddelde, mediaan, modus
spreidingsmaten: bereik, interkwartielbereik, variantie (s 2X), standaarddeviatie (sX)
verbanden / associaties: correlatie (rXY), covariantie (sXY)
Twee soorten uitspraken
deterministische uitspraken: zekerheid en wetmatigheid
probabilistische uitspraken: onzekerheid, waarschijnlijkheid, kans
De empirische cirkel
1. Hypothese ontwikkelen
fase 1: vraagstelling
o onderzoeksvraag: de vraag waarop het onderzoek een antwoord wil geven
o onderzoekshypothese: een stelling die nog niet bewezen is en hoeft dus niet
per se juist te zijn, ze drukt de verwachtingen uit die de onderzoeker heeft
over de onderzoeksvraag (Wat verwacht je?)
fase 2: operationalisering
o van abstracte begrippen naar concrete variabelen; concretiseren
1
, 2. Objectieve data verzamelen
fase 3: steekproefopzet
o populatie: alle individuen waar we een uitspraak over willen maken (N)
o steekproef: een selectie of representatie van individuen uit de populatie (n)
o steekproefkader: een lijst van alle potentiële deelnemers
o probleem 1: Kunnen alle individuen uit de populatie getest worden? Anders
n
o probleem 2: Hoe selecteren we individuen uit de populatie?
- aselecte steekproeven: (betere representativiteit)
- niet-aselecte steekproeven: (slechtere representativiteit)
Aselectieve steekproef Niet-aselectieve steekproef
= elk individu uit N heeft evenveel kans om = elk individu uit N heeft niet dezelfde kans om
gekozen te worden voor n gekozen te worden voor n
1. Volledig aselectieve steekproef 1. Convenience sampling
(simple random sampling) (gemakkelijkheidssteekproef)
= computer kiest deelnemende individuen via = selecteren wie je kan selecteren
een zuiver, toevallig proces vrienden, kennissen, familie, …
#9, #3, #10, …
2. Systematisch aselectieve steekproef 2. Judgment sampling
(systematic sampling) (beoordelingssteekproef)
= computer kiest de 1e persoon at random en = selecteren van bevoorrechte personen
daarna doet de (1+n)e persoon mee praktijkexperts, onderwerpdeskundigen, …
#7, #7+2, #9+2, #11+2, …
3. Gestratificeerde steekproef 3. Quota sampling
(stratified sampling) (quotasteekproef)
= populatie verdelen in subpopulatie (strata); uit = populatie verdelen in subpopulaties; iedere
iedere deelpopulatie at random selecteren strata een convenience sample neme (≠ random)
Proportioneel: uit iedere strata relatief evenveel !Proportioneel: relatief evenveel
50% van de mensen uit één strata Disproportioneel: vast aantal
Disproportioneel: uit iedere strata een vast
aantal 1 iemand uit elke strata
4. Clustersteekproef (cluster sampling) 4. Snowball sampling (sneeuwbalsteekproef)
= populatie verdeeld in heterogene subgroepen; = 1e deelnemers levert een volgende deelnemers
deelnemende subgroepen at random gekozen; op; volgende deelnemers levert volgende
iedereen van de gekozen subgroep doet mee deelnemer op; …
(3 = in leeftijdsgroepen, geslachtsgroepen, … niet-opgenomen drugsverslaafden
4 = random mensen in één groep) (handig voor moeilijk te bereiken doelgroepen)
5. Getrapte steekproef (multistage sampling) 5. Random walk (routemethode)
= combinatie van voorgaande strategieën = een wandelroute wordt op voorhand
vastgelegd en houdt geen rekening met wie er
woont; geen vooringenomenheid is goed
*steekproefkader is mogelijk: potentiële *steekproefkader is niet mogelijk: potentiële
deelnemers kunnen genummerd worden deelnemers kunnen niet genummerd worden
fase 4: dataverzameling
o via experimentele onderzoeken en surveyonderzoeken (= enquête)
2
, o gegevens tijdens de dataverzameling weergeven in datamatrix in SPSS
3. Resultaten beschrijven en analyseren
fase 5: statistische trukendoos
o beschrijvende statistiek: data beschrijven en samenvatten in figuren en
tabellen, in kengetallen zoals centrale tendensmaten, spreidingsmaten, …
o inductieve statistiek: vragen beantwoorden en kennis vergaren; wat zeggen
de gegevens over de onderzoeksvraag of -hypothese
inductie: via nieuwe info uitspraken concluderen
deductie: via bestaande info nieuwe uitspraken afleiden
4. Resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren
fase 6: kritische ingesteldheid
o elementen van het onderzoeksrapport: een inleiding, de methodesectie, de
resultatensectie, de discussiesectie (terugkoppeling van huidige studie naar
het onderzoeksdomein, voorgaande studies, gevolgen, …)
Kwaliteitscriteria onderzoeken
objectief: zonder vooroordelen (bias)
controleerbaar: onderzoeker heeft zoveel mogelijk de controle
herhaalbaarheid: procedure moet volledig te herhalen vallen
systematiek: logische stappen zetten
Soorten onderzoek
experiment: onafhankelijke variabele (gemanipuleerd) en afhankelijke variabele (meten)
o meestal direct causaal verband
o effect van OV op AV
o OV = oorzakelijke variabelen
o AV = gevolgvariabelen
o quasi-experimenten: groepsindeling niet onder controle hebben
correlationeel onderzoek: covariaat 1 en covariaat 2 (meten)
o alle vier de verbanden gaan maar is veel moeilijker
Soorten verbanden
direct causaal: X veroorzaakt Y criteria Hume en Mill!
invers causaal: Y veroorzaakt X
covariatie: X en Y variëren samen
indirect: Z veroorzaakt X en Y
Criteria Hume en Mill
1. tijdruimtelijke structuur van oorzaak en gevolg
2. oorzaak gaat vooraf aan gevolg
3. gevolg treedt niet op zonder oorzaak
4. andere mogelijke verklaringen worden uitgesloten (Z)
Samenvatting:
Kwaliteitsvol onderzoek: objectiviteit – controleerbaarheid – herhaalbaarheid – systematiek
Causaal onderzoek: tijdordelijke structuur – oorzaak-gevolg – geen o geen g – geen alternatieven
3
, Representativiteit: aselect > niet-aselect (proportioneel) – steekproef = populatie
4