Jill Purnot UAntwerpen
Sociale ongelijkheid
1 INLEIDING
− Ongelijkheid gaat over de ongelijke verdeling van middelen zoals geld, maar ook zoals macht in de
samenleving. Bepalen hoe de samenlevingen wordt georganiseerd. En de ongelijkheid van status.
Niet iedereen heeft hetzelfde aanzien. We gaan kijken hoe dit ongelijk verdeeld is over groepen.
We kijken altijd naar hoe dingen verdeeld zijn over groepen. Dit is een cruciaal kenmerk van de
samenleving en de sociologie. Je kijkt naar de verschillende groepen, niet naar een individu. Je kijkt
naar het verschil in macht, middelen en status.
− Het doel is nadenken over de ongelijkheid. Over het algemeen is dat we ongelijkheid en de
gevolgen ervan herkennen. Het tweede is begrijpen dat ongelijkheid een aantal verschillende
dimensies geeft. We kunnen bijv. kijken naar klasse ongelijkheid of naar genderongelijkheid enz.
Die verschillende vormen hangen wel gedeeltelijk met elkaar samen, maar zijn niet gelijk. De derde
doelstelling is het analyseren van de ongelijkheid. Wat zorgt ervoor dat er ongelijkheid is, en wat
zijn de verschillende ideeën van de sociologen over de ongelijkheid.
− De stad Sao Paulo, wat zie je op de
beelden staan? Je ziet aan de ene kant de
sloppenwijken, en aan de andere kant zie
je de rijkere appartementengebouwen.
Als je rondloopt in de stad, zie je vaak
arm en rijk naast elkaar. Je kan aan de
gebouwen zien of je in een arme wijk of
in een rijke wijk bent. Vooral in Latijns-
Amerika zie je dat het naast elkaar ligt.
− Je ziet twee foto’s van mensen. Ze
hebben een verschillend beroep en ze
zien er sociologisch ook anders uit. Je ziet
twee verschillende bevolkingsgroepen.
Rechts zie je professoren, overtuigend
wit en mannelijke. En aan de linkerkant
zie je schoonmaakpersoneel, vooral
multicultureel en vooral vrouw. Ze
hebben ander inkomen, maar ze hebben
ook verschillende status. En wellicht ook
verschil in inspraak in de organisatie
− Ongelijkheid bij sanitair. Vaak lange
wachtrijen voor vrouwentoiletten terwijl
mannen meteen naar de urinoirs
kunnen. Er zijn nauwelijks dingen in de
samenleving waar geen ongelijkheid in te
zien is. Een van de doelstellingen van
deze cursus, als je rondloop om steeds te
kunnen zien waar de ongelijkheid zit en
ze te kunnen benoemen. In publieke
ruimtes zijn er altijd mannen en vrouwen
toiletten, thuis heb je er maar een. Die
1
,Jill Purnot UAntwerpen
worden gemengd gebruikt. Hoe komt
het dat we in de publieke ruimte een
onderscheid maken tussen mannen en
vrouwen toiletten en dat we dat thuis
niet doen?
− Ongelijkheid hebben vele verschillende dimensies. Dit zijn de grote basisvormen van de
ongelijkheid in onze samenleving.
2 EEN SOCIOLOGISCHE KIJK
Een aantal feiten over ongelijkheid
2.1.1 Inkomensongelijkheid
Zowel in België als daarbuiten. De meeste bekende vorm van ongelijkheid.
− Inkomensongelijkheid in OESO-
landen. Dit is een
samenwerkingsverband tussen
verschillende organisaties. Je ziet
dat niet alleen de ongelijkheid wordt
weergeven op een bepaald moment
in de tijd weergegeven. Maar we
zien een evolutie. Het streepje is de
ongelijkheid midden jaren tachtig.
En het pijltje is de evolutie. Het
pijltje kan naar beneden of naar
boven staan. Of het kan hetzelfde blijven als er weinig veranderd is. Wat weergegeven is, is wat
wij de GINI-coëfficiënt noemen. Dit is een eenvoudige economische maat van ongelijkheid. Het is
niet sociologisch. Het is altijd een cijfer tussen 0 en 1. 0 is totale gelijkheid, als iedereen evenveel
heeft. Het is 1 wanneer er totale ongelijkheid is. Ik heb 100 euro en er zijn 100 mensen in de zaal
en ik houd de 100 euro en de rest krijgt niets. Je ziet dat de GINI-coëfficiënt het meeste liggen
tussen de 0,20 en de 0,50. We hebben het hier over ontwikkelde landen. Als we kijken naar Mexico,
die heeft een vele hoger GINI-coëfficiënt dan bijv. Denemarken. België is eigenlijk een van de
gelijke lande ter wereld. België staat aan de rechterkant van de grafiek, een coëfficiënt van
ongeveer 0.25. Je ziet ook dat de landen ook sterk verschillen in de evolutie van de gelijkheid. Aan
de linkerkant staan de landen waar de ongelijkheid is toegenomen. In de meeste landen is de
ongelijkheid dus toegenomen. Er zijn een aantal landen waar de ongelijkheid stabiel gebleven is,
als we kijken naar het inkomen wat mensen uit hun job krijgen. Je ziet dat België, Nederland en
Frankrijk waar de ongelijkheid ongeveer stabiel gebleven is. In Turkije is de ongelijkheid gedaald.
België is een gelijke samenlevingen het blijft stabiel. De ongelijkheid neemt niet toe als het over
job inkomsten gaat.
2
,Jill Purnot UAntwerpen
− Verdeling van belastbaar inkomen in
België (2012). Maar er is natuurlijk wel
een ongelijk inkomen van geld door
arbeid. We zetten alle mensen op een rij.
En we delen ze op in 10 gelijke groepen,
decielen. Om de vorm van de
ongelijkheid beter te begrijpen en waar
is die geconcentreerd, gaan we
gemiddeldes berekenen voor die
decielen. Deciel 1 zijn de 10% armste van
de samenleving in België. Deciel 10 zijn de 10% rijksten. In de eerste kolom zien we het aandeel
van het inkomen in het netto belastbaar inkomen. Dit is het bruto beroeps inkomen, die betaald
de werkgever en gaan de sociale bijdrage vanaf, de sociale zekerheid. Als je al het belastbaar
inkomen wat er jaarlijks uitgegeven wordt in België, zie je dat de 10% armste maar 0,7% daarvan
hebben. Dus ongelijkheid, want als alle decielen gelijk zijn, dan zouden zijn 10% verdienen. De
10% rijksten hebben 31.5% van het totale loon dat wordt uitbetaald in België hebben. Je kan tussen
categorieën kijken, want ongelijkheid gaat niet alleen over de extremen. Je moet ook naar de
andere categorieën kijken, want je kan kijken in welk deciel ze ongeveer even veel verdienen, wat
je zal verwachten als het inkomen gelijk verdeeld zou zijn. Dit is vanaf deciel 7. De mensen die
tussen de 70 en 80% rijksten zijn, die krijgen ongeveer evenveel wanneer alles gelijk verdeeld zou
zijn. Dus de 70% van de armste mensen in de samenleving krijgen minder dan wanneer het gelijk
verdeeld zou zijn. Een grote meerderheid van de samenleving krijgt dus veel minder dan wanneer
het eerlijk verdeeld zou zijn. Als je gaat kijken naar de 7, 8, 9 en 10de deciel, dan zien we dat het
10ste deciel echt wel het meeste krijgen. Het verschil tussen 9de en de 10de is erg groot. We hebben
daar bijna een verdubbeling. Ook bij de rijken zijn er ook grote verschillen. Door het in decielen op
te splitsen kun je goed de rijkdom zien. Als we het hebben over ongelijkheid hebben we het ook
over de middengroepen en over de rijke groepen waar ook veel ongelijkheid zit.
o De derde kolom gaat over het belastingtarief. Je ziet dat de rijksten de meeste belastingen
betalen. Het gemiddelde belastingtarief voor het laagste deciel is -2.1. Ze betalen dus geen
belasting en krijgen zelfs een toelage. Ze zitten onder het belastbaar minimum. Vanaf
welke groep betalen ze ongeveer wat je zou verwachten als iedereen gelijk zou zijn. Vanaf
deciel 5 is dit zo. Proportioneel betalen de rijksten meer belasting, het is dus progressief.
1/3 van de belasting wordt betaald voor de rijksten. Maar deciel 9 betalen ook bijna 1/3.
Het inkomstenverschillen zijn dus groter dan het verschil in belasting wat ze betalen. Dit
betekent eigenlijk dat de rijkste groep betalen veel belastingen, maar die groep daaronder
betalen eigenlijk meer. Niet in absolute termen, maar er is een oververtegenwoordiging in
belastingen. Er is dus een progressief systeem, maar er ligt een groter last op de
middenklasse en de net niet rijken. Zij dragen eigenlijk de zwaarste lasten.
o Na de belastingen zijn wij een redelijk gelijk land, voor de belastingen is dit niet het geval.
− Verdeling van belastbaar inkomen in
België: focus op superrijken (2012). De
10% rijksten. We kijken hoe het verdeeld
is tussen hen. Je ziet dat de 1% rijkste
dubbel zo rijk is dan het procent
daarvoor. Hier is dus ook veel scheefheid
te zien. Het gemiddelde belastingstarief
is opmerkelijk dat de allerrijksten minder
betalen. Het 99 percentiel betaald het
meeste. Dit trekt zich niet door in het
aandeel van de totale bealstingen. 1% van de belastingen betalen meer dan 10% van de
belastingen in België.
3
, Jill Purnot UAntwerpen
− Ongelijkheid (Gini) volgens
inkomensbron (2013). 0 is totale
gelijkheid. We kijken hiernaar hoe
sterk het systeem herverdeeld. Je
moet de verschillende staafjes met
elkaar vergelijken. De hoogste staafjes
zijn alle inkomens die mensen krijgen
voordat de overheid de uitkeringen
heeft uitgekeerd, uitgezonder de
pensioenen. De ongelijkheid is hier
het hoogst, dit geldt voor alle landen. België heeft dan een GINI-coëfficiënt van 0,5. Het laagste
balkje is de GINI-coëfficiënt nadat de belastingen betaald zijn en de uitkeringen zijn betaald. Je ziet
dat in ieder land de GINI-coëfficiënt lager ligt. Iedere overheid die hier staat is dus aan het
herverdelen. Maar we zien ook grote verschillen. België komt bij de allerlaagste terecht na de
herverdeling. De ongelijkheid wordt dus lager. Als we bijv. kijken naar Spanje of Ierland, dan zie je
dat er ook wel herverdeeld wordt, maar het laagste balkje is ook minder laag geworden. Wat we
moeten onthouden is dat het belastingsysteem de ongelijkheden naar beneden brengen. In België
wordt het gehalveerd. We hebben het niet over de arbeidsmarkt, maar de gelijkheid wordt
gecreëerd door de welvaartstaat en door de herverdeling.
− Bruto maandloon van voltijds
werknemers, volgens geslacht,
regio en onderwijs (2012). We
vergelijken via geslacht. We zien het
gemiddelde voor voltijdse
werknemers ligt boven de 3000,
hier moeten de belastingen nog
vanaf. We zien dat vrouwen iets
minder verdienen dan mannen voor
het even lang werken. Als we kijken
naar de verschillende regio’s zien
we dat de logica’s in Brussel hoger liggen. Hoe kan dit, want Brussel is een arme stad? Je hebt daar
een toplaag die heel vele verdienen. De mensen van de EU werken wel in Brussel, maar ze wonen
er niet. Brussel is dus een zeer rijke stad, maar ook zeer arme stad. De lonen vertrekken s’ avonds
met de trein naar andere plaatsen. Het verschil in maandloon per onderwijsniveau, dan zie je dat
het grootste verschil tussen hoger onderwijs en universitair niveau. Dit toont aan waarom de
arbeidersmarkt veel ongelijkheid verkeerd. Het allerbelangrijkst om een goed inkomen te hebben
is het onderwijs.
− Vermogensongelijkheid: kunnen gezinnen
in armoede terugvallen op vermogen?
Niet al het inkomen moet uit een loon. Je
hebt ook aandelen enz. en vastgoed. Heel
veel ongelijkheidscijfers gaan alleen over
het loon, dit gaat niet over het vermogen.
En juist de ongelijkheid in het vermogen is
veel groter dan de ongelijkheid in het
loon. Waarom nemen we dit niet mee?
We hebben veel meer gegevens over
lonen, over de belastingen. De overheid weet hoeveel iedereen verdient. Maar dit weten we niet
over vermogens. De overheid weet niet hoeveel dure flessen wijn er in de kelder liggen, dus dan
4