Taal en ICT
HOOFDSTUK 1: Objectief observeren en rapporteren
1.1 De rol van je referentiekader
- bepaalt hoe je een situatie bekijkt.
- Wat je op papier zet over een situatie, is gekleurd door je referentiekader, maar we streven
naar objectiviteit
- Als maatschappelijk werker loop je nogal eens tegen situaties aan waarin mensen handelen
vanuit een ander referentiekader dan dat van jou.
1.2 Parafraseren en overstijgend schrijven
- Als je parafraseert houd je best rekening met het volgende:
o Vraag je af wat je lezer echt moet weten om de situatie goed te begrijpen.
o Laat voorbeelden weg als ze niets toevoegen.
o Beperk je tot de hoofdlijnen, laat details achterwege.
- Door goed te parafraseren en hoofd- en bijzaken te onderscheiden, ga je boven de situatie
staan (helikopterperspectief) en bereik je een overstijgend schrijfniveau.
- Dit bereik je het beste door je niet teveel op details te richten en vooral de hoofdlijnen te
belichten.
1.3 Feiten, meningen en interpretaties
- Als hulpverlener moet je objectief zijn over de cliënt. Daarbij is het van belang om een
onderscheid te maken tussen
o een feit (wat waarneembaar is)
o een mening (wat met ervaringen/belevingen te maken heeft
o je referentiekader) en jouw interpretatie hiervan.
,2. Gedrag en waarnemen
2.1. Gedrag
Onder gedrag verstaan we alle activiteiten van de mens die we kunnen waarnemen.
- Inzicht in gedrag
o we kijken naar anderen vanuit ons eigen referentiekader. Het gericht observeren
van het gedrag van een ander kan ons helpen om de oorzaken van het gedrag te
achterhalen.
o De oorzaken van het gedrag zijn in te delen in twee hoofdgroepen
Innerlijke factoren
Lichamelijke invloeden (lichamelijke mogelijkheden en invloeden en
de lichamelijke verschijningsvorm), bijvoorbeeld lichaamsgewicht,
lengte, handicap, …
Geestelijke invloeden (denken, voelen), bijvoorbeeld vreugde,
teleurstelling, boosheid, schaamte, …
Sociale behoeften. Dit is de behoefte om al dan niet bij een groep te
horen.
Uiterlijke factoren
Fysieke omgeving, bijvoorbeeld de natuur, gebouw, temperatuur, …
Sociale omgeving. Dit omvat alles wat andere mensen zeggen, doen
of laten.
2.1.2. Achtergronden van gedrag
- Nemen we niet rechtstreeks waar
- Niet direct aan het gedrag vooral en volgen ook niet op
2.1.3. signaleren van gedrag
- Taak van hulpverlener
- Iets anders dan observeren
- Vrijblijvend en subjectief
- Je gaat uit van je gevoel en je eigen mening en door er met een collega/andere hulpverlener
over te praten, kan die mening bevestigd of ontkend worden.
- Je kan de hele dag blijven waarnemen en signaleren. Observeren doe je pas als je een
bepaald doel voor ogen hebt. Je legt dan vooraf vast wie, wat, wanneer en hoe gaat
observeren.
, 2.2. waarnemen
- Zintuigen
- Alles wat we waarnemen geven we een betekenis. Lukt ons dit niet, dan proberen we de
betekenis te achterhalen. Betekenis geven aan onze waarneming is essentieel. Wanneer dit
niet lukt, wordt alles erg verwarrend.
2.2.1. structureren van de waarneming
- Ons waarnemingsvermogen is beperkt. We zien alleen wat onze zintuigen kunnen
waarnemen. Dit is niet bij iedereen hetzelfde. Zo kan iemand die niet goed ziet beter voelen
en horen.
- We nemen niet alles waar. Datgene wat we wel waarnemen proberen we zo goed mogelijk
te structureren of te ordenen. We zijn altijd op zoek naar een soort van samenhang.
2.2.2. Factoren die rol spelen bij waarnemen
- Figuur en achtergrond
o Je kunt pas echt waarnemen als je een onderscheid kan maken tussen figuur en
achtergrond. Dit is des te duidelijker naarmate het contrast groter is. Hoe meer
contrast, hoe meer de figuur in het oog springt
- Objectconstantie
o Objecten blijven constant, ook al kijken we er anders tegen aan. We kunnen een
vooraanzicht hebben, of er bovenop kijken, bij daglicht of bij schemerlicht. Toch
weten we dat het om dezelfde objecten gaat. Als je een vliegtuig ziet overvliegen is
het zo klein als een speelgoedje. Toch weet je dat dat in werkelijkheid niet het geval
is.
- Ruimtelijke nabijheid
o Dingen die dichter bij elkaar in de buurt staan, zie je eerder als een geheel dan
dingen die ver uit elkaar liggen. Een mes, vork en lepel, die bij elkaar in de buurt
liggen bekijken we als bestek. Liggen ze ver uit elkaar, dan zijn het drie losse
objecten.
- Gelijk(vormig)heid
o Objecten die gelijkvormig zijn, vallen ons eerder op dan allerlei dingen door elkaar.
We groeperen objecten die gelijkvormig zijn eerder met elkaar dan objecten die niet
gelijkvormig zijn.
- Beweging
o Iets dat beweegt, zullen we eerder waarnemen als iets dat stilstaat. Zo is dat ook met
de personen die we begeleiden. Degenen die veel lawaai maken, of erg druk zijn zien
we, terwijl de mensen die stilletjes en teruggetrokken in een hoek zitten, ons wel
eens ontglippen.