Samenvatting van alle relevante literatuur van 1.8 Multiculturaliteit, Ontwikkeling en Onderwijs voor het tentamen. De literatuur is gestructureerd per leerdoel en is aangevuld met de besprekingen uit de onderwijsgroepen. De samenvatting is geschikt voor studenten Pedagogische Wetenschappen aan de ...
1.8 Multicultureel Onderwijs En Ontwikkeling
Tous les documents sur ce sujet (36)
1
vérifier
Par: noahlouer • 2 année de cela
Vendeur
S'abonner
riccigeenen
Avis reçus
Aperçu du contenu
07-06-2021
Probleem 1. Wie zijn onze medelanders?
LD1: Wat is de visie van Harkness en Super?
Het cultureel-ecologisch model is een combinatie van het sociaalecologisch model van
Bronfenbrenner en het theoretisch raamwerk van de developmental niche van Harkness en
Super. Dit cultureel-ecologisch model vormt een theoretisch kader voor de beschrijving van
de biculturele opvoedings- en leefsituatie van kinderen met een migratieachtergrond.
Het ecologische model van Bronfenbrenner stelt dat de
omgeving waarin kinderen opgroeien grote invloed
heeft op hun ontwikkeling en gedrag. De menselijke
ontwikkeling is de wederzijdse aanpassing tussen een
opgroeiend kind en zijn directe omgeving.
Het ecologisch model bestaat uit vier systemen:
Microsysteem: het geheel aan relaties tussen
een jeugdige en zijn omgeving in een bepaalde
setting -> fysieke en sociale aspecten.
Mesosysteem: het geheel aan microsystemen
waar het kind deel van is -> peuterspeelzaal,
school, sportclub.
Exosysteem: formele en informele sociale
structuren rond het gezin die het microsysteem
beïnvloeden -> werk van de ouders, sociale netwerk, etnische en religieuze
gemeenschap.
Macrosysteem: de cultuur en ideologie van een samenleving. Dit vloeit voort uit de
heersende religie of de wereldbeschouwing.
Het ecologische model besteedt aandacht aan de fysieke en sociale aspecten van de
omgeving van kinderen, maar houdt weinig rekening met de culturele dimensie van de
opvoeding -> macroniveau. Dit komt omdat het ecologische model gericht is op kinderen in
monoculturele omgevingen. Om de culturele dimensie van de opvoeding van jongeren met
een migratieachtergrond (biculturele omgeving) duidelijk te maken, kan het theoretisch
raamwerk van de developmental niche gebruikt worden.
Harkness en Super ontwikkelden een theoretisch
raamwerk van de developmental niche als (culturele)
aanvulling op het sociaalecologisch model -> microniveau.
De developmental niche bestaat uit drie subsystemen:
De fysieke en sociale setting waarin een kind leeft;
Cultureel bepaalde gewoontes van verzorging en
opvoeding;
De psychologie van de opvoeders.
De subsystemen vormen de fysieke, sociale en culturele
context van het opgroeiende kind. De dagelijkse settingen
1
,waarin een kind verkeert (subsysteem 1), vormen een van de belangrijkste culturele
invloeden op een kind -> kunnen per cultuur verschillen.
Gewoonten van verzorging en opvoeding van kinderen zijn gedragsstrategieën voor het
omgaan met kinderen van een bepaalde leeftijd in een bepaalde omgeving (subsysteem 2).
Hieronder vallen gewoonten van ouders op het gebied van kinderen opvoeden -> algemeen.
Ouders hebben vaak duidelijke opvattingen over kinderen en de verzorging, opvoeding en
ontwikkeling van kinderen -> de psychologie van de opvoeders (subsysteem 3). Dit wordt
ook wel aangeduid door parental ethnotheories of parental belief systems -> de theorieën
van ouders per culturele groep kunnen verschillen.
De developmental niche is enerzijds een samenhangend geheel van subsystemen dat naar
evenwicht zoekt en weerstand biedt tegen veranderingen, waar het anderzijds een open
systeem is -> elk subsysteem is onderdeel van een groter cultureel-ecologisch geheel. De
drie aspecten staan allemaal in verband met elkaar en veranderen met elkaar.
Kritiek hierop is de mate van veranderbaarheid die de developmental niche bevat? Harkness
en Super vinden dat de developmental niche eerst weerstand biedt tegen veranderingen,
maar deze sluit veranderingen niet uit. Ouders hebben drie mogelijkheden om op deze
veranderingen te reageren: (1) ze adopteren nieuwe waarden en normen naast de oude, (2)
ze vervangen de oude normen door nieuwe normen of (3) ze blijven vasthouden aan hun
traditionele opvattingen.
LD2: Hoe vullen we het schema in?
CBS (Centraal Bureau voor Statistiek)
Bij gezinshereniging komt de man en vader van een gezin als arbeidsmigrant naar
Nederland, waarna de rest van het gezin een paar jaar later volgt. Bij gezinsvorming wil een
stel hun gezin in een bepaald land opbouwen, dus verhuizen ze hierheen.
Bijna een kwart van de Nederlandse bevolking heeft een migratieachtergrond. De helft van
de mensen met een westerse migratieachtergrond en 44% van degenen met een niet-
westerse migratieachtergrond is in Nederland geboren en behoort daarmee tot de 2 e
generatie. De afgelopen vijf jaar groeide de bevolking vooral door immigratie.
Gezinsmigratie is de belangrijkste reden om naar Nederland te komen. De laatste jaren
worden arbeid en studie een steeds belangrijker motief. Ook stijgt het aantal asielmigranten,
met name als gevolg van de burgeroorlog in Syrië.
Mensen met een migratieachtergrond hebben over het algemeen een minder gunstige
positie dan mensen met een Nederlandse achtergrond -> lager opleidingsniveau, vaker
vroegtijdig schoolverlaten, minder vaak werk, lager inkomen, vaker uitkeringsafhankelijk.
Er is een inhaalslag in de sociaaleconomische positie van mensen met een
migratieachtergrond (vooral Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse achtergrond).
Ook op het gebied van werkeloosheid en bijstandsafhankelijkheid is hun aandeel sterker
gedaald dan onder mensen met een Nederlandse achtergrond. De 2e generatie heeft een
2
,betere sociaaleconomische positie dan de 1e generatie -> nog wel minder dan de positie van
Nederlanders zonder migratieachtergrond.
Ook op het gebied van het onderwijs is de achterstand van mensen met een
migratieachtergrond aan het verkleinen. Deze betere onderwijspositie leidt ook tot een
betere uitgangpositie voor het betreden van de arbeidsmarkt.
Mensen met een Nederlandse achtergrond en mensen met een migratieachtergrond hebben
ongeveer even vaak contact met buren en vrienden. Mensen met een Nederlandse
achtergrond hebben wel vaker wekelijks contact met familie.
Ouderen met een migratieachtergrond zijn op gebied van inkomen en huisvesting minder
zelfredzaam dan ouderen met een Nederlandse achtergrond. Bij Turkse en Marokkaanse
ouderen wonen hun kinderen vaak dichtbij. Bij Antilliaanse ouderen wonen de kinderen vaak
het verst weg. Surinaamse ouderen zitten hiertussen in en zijn vergelijkbaar met ouderen
zonder migratieachtergrond.
Dat Turkse en Marokkaanse ouderen vaak dicht bij hun kinderen wonen, is niet toe te
schrijven aan sociaal-demografische kenmerken en de normen en waarden rondom familie
binnen deze gemeenschap. Ook heeft de eerste generatie Turkse en Marokkaanse ouderen
meer behoefte aan hulp, bijvoorbeeld bij taalproblemen. Dit speelt bij Surinaamse en
Antilliaanse ouderen geen rol.
Gijsberts, M. & Dagevos, J.
Statushouders (mensen met een verblijfsvergunning na het doorlopen van de
asielprocedure) staan er op de Nederlandse arbeidsmarkt niet goed voor. Hun positie ten
opzichte van andere niet-westerse migrantengroepen is slechter. Statushouders zijn vaker
afhankelijk van een bijstandsuitkering en hebben aan lage arbeidsparticipatie. Om dit te
verbeteren is het belangrijk om een snellere asielprocedure en inburgering te realiseren.
De ongunstige positie van vluchtelingengroepen hangt samen met de lage positie van
vrouwen. Weinig vrouwen uit vluchtelingengroepen zijn aan het werk. Dit komt met name
door hun lage opleidingsniveau.
Er zijn verschillende factoren naar voren gekomen die bepalend zijn voor de
arbeidsparticipatie van vluchtelingen in Nederland:
Integratie op de arbeidsmarkt kost tijd -> meer voor vluchtelingen vanwege de lange
asielprocedure;
Als een opleiding in Nederland is gevolgd is de kans op werk groter;
De redenen achter migratie, de vlucht, het verblijf in de opvang en de onzekerheid
over het krijgen van een status vergroter het risico op gezondheidsproblemen -> veel
vluchtelingen hebben gezondheidsproblemen en dus een kleinere kans op een baan;
Sociaal-culturele factoren: netwerken zijn belangrijk. Contact met autochtone
Nederlanders is gunstig voor een goede integratie.
De afstand tot de arbeidsmarkt voor statushouders is groot. Dit kan verbeterd worden door
de asielprocedure te verkorten, tijdens de procedure de taal te leren, een opleiding te
3
, volgen of te werken. Ook is het belangrijk dat gemeenten de regie nemen -> begeleiden en
volgen van de statushouders.
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur riccigeenen. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.