Algemene biologie en weefselleer:
Histologie = weefselleer ≠ biologie
Histologie = onderzoek van de bouw van bijzondere functies van weefsel
1. Inleiding:
DNA dat dicht op elkaar zit = weinig gebruikt, wordt niet veel overgeschreven
Microtubuli = polymeer
Is een deel van het cytoskelet van eukaryoten en zorgt voor de celdeling
- Eiwitten die polymeriseren
- Vormt een buisvormige structuur
- Zorgt voor stevigheid in het cytoskelet
- Vervoeren neurotransmitter en chromosomen
- Spoelfiguur zorgt dat de cellen levensvatbaar zijn
- Centriolen zijn de oorsprong van het spoelfiguur
Figuur:
- Roos = endoplasmatisch reticulum
- Oranje = polypeptide keten
Als alle 20 aminozuren op de juiste volgorde staan weet het golgicomplex
waar het naar toe moet
Endoplasmatisch reticulum gaat eiwitten aanpassen
➢ Gaat glucose (antennes) opzetten voor een betere oplosbaarheid
Stopcodon: einde eiwit
SRP: halt, even een stop
Tong:
- Epitheelweefsel: smaakpapillen
▪ Vormt een grens
- Spieren: bewegen, eten, slikken
▪ Tong kan in alle richtingen bewegen => vezels liggen niet in de dezelfde richting
Lippen:
- Licht roos: bindweefsel
▪ Bevat bloedvaten, extra cellulair
- Donkerroos: epitheelweefsel
▪ Bevat geen bloedvaten, veel cellen die en grens vormen (meestal in verschillende
lagen)
▪ Zijn platten grote cellen die een grens vormen, barrière
▪ Zitten veel zenuwcellen in
, 2. Prokaryoten en eukaryoten cellen:
Prokaryoten cellen:
Bv: bacteriën en protozoën
• Uitsluitend eencellige organisme
• Klein
• Celwand
• Geen membranaire structuren (geen cytoskelet, …)
➢ Geen opberg systeem
• Geen histonen (‘kapstok’ eiwitten) gebonden op het DNA
➢ Histonen: DNA hangt rond histonen
➢ DNA aaneenschakeling van nucleotiden
• Geen nucleaire enveloppe (geen kernmembraan)
➢ Kern niet gescheiden van de rest van de cel
• Gaan zich verdubbelen
Eukaryoten cellen:
Wieren, mensen
• Eencellig of meercellig
• Ontstaan uit prokaryoten die zijn gaan samen zitten en vervormd zijn tot één
• Groter dan prokaryoten
• Onderscheiden kern door nucleaire enveloppe
➢ Rond de kern zit een kernmembraan
• Histonen in de DNA structuur
• Organellen in verschillende membranen
• Gaan zich voortplanten via meiose, mitose
• Origineel DNA mag niet uit de cel komen, gaat wel kopiëren
➢ In nucleolus wordt ribosomaal RNA gemaakt
• DNA opgebouwd uit nucleotiden (circulair DNA blijft doorgaan)
➢ Nucleotide: base (N), suiker (pentose), fosfaatgroep (P)
➢ Nucleotiden = boodschapper in de cel, energie leveren
▪ AMP: monofosfaat
o AMP beetje vervormen = cyclisch AMP (zorgt voor reacties)
▪ ATP: difosfaat
o ATP is ook opgebouwd uit een nucleotiden (energie leveren)
▪ APP: trifosfaat
, 3. Eukaryoten cel:
Cel organellen:
• Celkern:
➢ Bevat het DNA, koolhydraten, lipiden en glycolipiden
➢ DNA wordt door transcriptie omgezet naar mRNA (afleesbare vorm) en dan
getransporteerd naar het cytoplasma
➢ Cytoplasma wordt gescheiden van de kern door de nucleaire enveloppe (dubbel
membraan)
▪ Aan de binnen zijde van het membraan ligt een beetje lamine (cytoskelet
eiwit)
➢ Tegen de enveloppe ligt het heterochromatine
➢ Binnen in de kern ligt ook euchromatine (lichter)
▪ Veel euchromatine = hoge transcriptieactiviteit
▪ Actief in transcriptie
➢ De heterochromatine is onderbroken door kernporiën
▪ Is de verbinding tussen kern en cytoplasma
▪ Gebeurd transport in twee richtingen
➢ In de kernporiën zit het porie complex dat er voor zorgt dat er
geen foute molecule de kern binnen gaan
➢ Chromatinefibril = DNA dat is op gerold in een bepaalde
spiraalvorm
➢ DNA streng wordt samengehouden door histonen = nucleosoom
▪ Deze draad wordt verder gewonden tot een
chromatinevezel
• Cytoplasma:
➢ Basis is cytosol
➢ Vloeistof waarin alle organellen en opgeloste stoffen inzitten
➢ Bevat alle celorganellen en dus ook het cytoskelet
• Ribosomen:
➢ Worden in de nucleolus gemaakt uit RNA, ribose (= polynucleotide) en eiwitten, door
transport door de kernporiën naar het cytoplasma gebracht
▪ Zitten geen eiwitten in de kern dus moeten va kernporiën naar de kern
worden gebracht
o Alleen specifieke eiwitten mogen door
▪ RNA = kopij van DNA (gemaakt in de kern)
▪ Eiwitten: gemaakt in het cytoplasma
➢ Ribosomen lezen het mRNA af, met behulp van tRNA (waar
aminozuren opzitten) en energie wordt er een eiwit gevormd
▪ Dit proces noemt transcriptie
▪ tRNA en ribosomaal RNA zijn ook afgeschreven van het
DNA
, ➢ Start in het cytoplasma -> Messenger RNA -> vertaalt in eiwit -> eerste 20
aminozuren zijn het adres -> in functie van de bestemming zal er een eiwit daarop
binden die de verdere aanmaakt stillegt
➢ Afleeskopjes voor mRNA
➢ Polysoom: zijn meerdere ribosomen die tegelijk aan één mRNA-molecule gebonden
zijn
➢ Aminozuren naast elkaar zetten, katalyseren (vraagt energie)
➢ Eukaryoten ribosomen zijn groter dan die van de prokaryoten
➢ Basofiel = gekleurd met een basische vloeistof, komt voor in ribosomen en de celkern
• Endoplasmatisch reticulum:
➢ Sommige eiwitten moeten verder worden afgewerkt in het ER => het “adres” is
anders
➢ Kunnen eiwitten nog aanpassen
➢ RER en SER in de lever bevatten het enzym glucose-6-fosfatase
▪ Glucose-6-fosfatase wordt gehydrolyseerd -> splitst in een fosfaatgroep en
een vrije glucose
o Glucose gaat getransporteerd worden => spiercellen
➢ SER en RER gaan samen werken en zorgen dat lipiden in het lichaam kunnen worden
getransporteerd -> eiwitmantel rond de lipiden
• Ruw endoplasmatisch reticulum (RER):
➢ Zitten ribosomen op
▪ Eiwitsynthese = secretie uitscheiden Vetdruppels
▪ Veel SER
▪ Specifiek mitochondriën
➢ Dubbel membraan
➢ Staat in verbinding met de nucleaire enveloppe (gaat in elkaar over)
➢ Eiwitten worden via viskeltransport overgebracht naar het golgicomplex
➢ In cellen die veel eiwitten aanmaken kan je veel RER terug vinden
➢ RER -> visikel met eiwitten snoert af -> worden koolhydraten opgezet ->
golgicomplex gaat eiwit visikels verzamelen -> gaat ze aanpassen en worden naar de
rand van het membraan gebracht voor transport
▪ Gestuurd proces, via het cytoskelet
▪ Signaal sequentie: eerste 20 aminozuren zeggen waar het naartoe moet
➢ Veel aanwezig = functie van die cel is eiwitsynthese
➢ Functie:
▪ Scheiden de nieuwe eiwitten van het cytosol (cytoplasma)
▪ Synthese van fosfolipiden -> moet je mee werken in het membraan door de
apolaire staart (gaat niet in water)
▪ Secundaire en tertiaire aanpassingen:
o Vormgeving van de eiwitten: primaire, secundaire, tertiaire,
quaternaire structuur
▪ Kunnen eiwitten nog veranderen:
o Posttranslationele modificaties: structuur van het eiwit nog
veranderen: afknippen, toevoegen, …
o Kunnen glucose antennen op eiwitten zetten
o Glycolyseren: beter oplosbaar maken
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur silke_bertels. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.