Samenvatting deel 1 t/m 7 (H1 t/m H17) van het boek Ontwikkelingspsychologie.
De samenvatting bevat de complete informatie van deel 1 t/m 7 van het boek.
Hi,
I'm sorry to hear that my recap got a 1 star. I sent you a message to see what I could possibly improve.

Par: britneydejong • 2 année de cela
Par: Stuvia149 • 2 année de cela
Traduit par Google
Thanks for your review!
Par: ifrederiks2003 • 2 année de cela
Par: Stuvia149 • 2 année de cela
Traduit par Google
Thanks for your review:)
Par: elkenieuwkamer • 1 année de cela
Afficher plus de commentaires
Vendeur
S'abonner
Stuvia149
Avis reçus
Aperçu du contenu
Samenvatting Ontwikkelingspsychologie deel 1 t/m 7
Ontwikkelingspsychologie 7e druk – Noordhoff
Liesbeth van Beemen – Marieke Beckerman-Wagner
ISBN 978-90-01-75431-0
Deel 1 kennismaking met ontwikkelingspsychologie
1.1 Een definitie van ontwikkeling
Verandering en vooruitgang zijn 2 essentiële kenmerken van ontwikkeling. Bij ontwikkeling kom je
elke keer een stapje hoger. Rijping, groei en differentiatie zijn uit de biologie afkomstig, processen
die kenmerkend zijn voor een soort.
Ontwikkeling van de mens wordt voor een deel door rijpingsprocessen bepaald. Rijping impliceert
verandering en vooruitgang op 2 niveaus: klein naar groot (=groei) en van eenvoudig naar complex
(=differentiatie). De mens ontwikkelt zich natuurlijk ook door te leren, het verwerven van kennis en
vaardigheden op basis van ervaring.
In de kinderjaren leiden rijping en leren tot een steeds hoger niveau van functioneren.
De ontwikkelingspsychologie houdt zich met 2 kwesties bezig:
- Welke psychologische toestanden doorlopen individuen tijdens hun ontwikkeling?
- Welke mechanismen zijn verantwoordelijk voor de overgang van de ene toestand naar de
volgende?
1.2 Kinder- en jeugdjaren: een afbakening
De factor tijd is een belangrijk element in de ontwikkelingspsychologie. In veel onderzoeken wordt
tijd gebruikt in het onderzoek. In dit boek maken we ook gebruik van tijd, de verschillende
levensfases:
1. Babyperiode = 0-12 maanden
2. Peuterperiode = 1-4 jaar
3. Kleuterperiode = 4-6 jaar
4. Schoolperiode = 6-12 jaar
5. Adolescentie = 12-18 jaar
Met kinderen wordt de groep van 0 tot 12 jaar bedoeld en van jeugdigen (of jongeren) 12 tot 18 jaar.
1. Babyperiode 0-12 maanden
Je spreekt van een baby of zuigeling als het kind nog niet loopt. Groei- en ontwikkelingstempo ligt in
het eerste levensjaar hoog. Vooral op motorisch gebied. Het ontstaan van de eerste
gehechtheidsrelatie is een belangrijke ontwikkeling. Kinderen brengen veel tijd voor in het gezin of
op de kinderopvang.
2. Peuterperiode 1-4 jaar
Een peuter wordt onafhankelijk van zijn omgeving. Nieuwe vaardigheden zorgen voor een toename
in verkenningsmogelijkheden en leerervaringen. Taalontwikkeling vormt de basis van de sociale en
communicatieve vaardigheden. Peuters gaan al naar de peuterspeelzaal of kinderdagverblijf. Peuters
kunnen zich nog niet goed in andere verplaatsen en handelen vanuit hun eigen belevingswereld
(=egocentrisme).
1
, 3. Kleuterperiode 4-6 jaar
Een kleuter is al meer op andere kinderen gericht en heeft vaak een rijke fantasie. De kleuterperiode
bevat de eerste 2 jaar van het basisonderwijs. De kleutertijd heeft specifieke kenmerken en
onderscheidt zich duidelijk van de schoolperiode voor kinderen ouder dan 6 (spelen wordt leren).
De leerplicht begint pas vanaf 5 jaar. De omgeving van de kleuter wordt steeds groter, contact met
leeftijdsgenootjes op school en in hun eigen buurt.
4. Schoolperiode 6-12 jaar
Kinderen in deze periode noemen we in dit boek schoolkinderen. De cognitieve ontwikkeling neemt
in deze fase een belangrijke plaats in. Schoolkinderen komen naast school/buurt ook via sport en
hobby’s in contact met andere kinderen en volwassenen.
5. Adolescentie 12-18 jaar
De adolescentie begint met de puberteit (periode van geslachtsrijping). Echter spreekt men vaker
van jongeren of jeugdigen. Een belangrijk aspect is de ontwikkeling van seksualiteit en identiteit. Van
12-18 jaar volg je het voortgezet onderwijs. De puberteit start voor iedereen op een andere leeftijd,
voor meiden vaak eerder dan jongens. In deze fase is de band met leeftijdsgenoten net zo belangrijk
als met de ouders.
Ontwikkelingsfase Leeftijd Omgeving Enkele kenmerken
Babyperiode 0-12 maanden Gezin + kinderopvang Snelle groei en ontwikkeling
Afhankelijk zorg en bescherming
Eerste gehechtheidsrelatie
Peuterperiode 1-4 jaar Gezin + kinderopvang Door beweging en spraak meer
+ peuterspeelzaal autonoom
Denkt en handelt egocentrisch
Kleuterperiode 4-6 jaar Gezin + groep 1-2 Sociale ontwikkeling neemt toe
basisschool + buurt + Speelt met fantasie
naschoolse opvang
Schoolperiode 6-12 jaar Gezin + groep 3-8 Cognitieve ontwikkeling staat
basisschool + buurt + centraal
naschoolse opvang + Meer sociale contacten
sport/hobby
Adolescentie 12-18 jaar Gezin + voortgezet Puberteit (verandering)
onderwijs + Begin seksuele belangstelling
leeftijdgenoten Identiteitsontwikkeling
Tabel 1.1 leeftijdsindeling bladzijde 21
1.3 Ontwikkelingspsychologie in historisch perspectief
De belangstelling voor kinderen is van recente datum. In vorige eeuwen was hier veel minder
belangstelling voor. Je ziet nu veel meer literatuur over kinderen, opvoeding en onderwijs. Kinderen
met rijke ouders hadden meer kansen en kregen privéonderwijs. De arme kinderen bleven achter en
waren vaak analfabeet, net als hun ouders. Er was nog geen leerplicht.
Het boek gaat in op wetenschappers uit het verleden die zich in kinderen gingen interesseren.
Twee verlichting filosofen:
In de 18de eeuw tijdens de Verlichting verdiepten filosofen Locke (1632-1704) en Rousseau (1712-
1778) zich in het wezen van de kinderziel.
- Locke: hij stelde dat elk kind als ongeschreven blad ter wereld kwam → dus zonder erfelijke
bagage. Opgedane ervaringen waren bepalend voor de levensloop. Locke pleitte voor een
strikte opvoeding die zou resulteren in optimale zelfdiscipline en vorming van geest. Maar
2
, weinig mensen hadden op die manier over de opvoeding nagedacht. Ze gingen ervan uit dat
kinderen allerlei slechte gewoontes moesten afleren. Het belangrijkste was dat de kinderen
hun ouders gehoorzaamden, wanneer ze dit niet deden kregen ze ervanlangs.
- Jean-Jacques Rousseau: filosoof en romanticus die gevoel een belangrijke plaats gaf. Hij
geloofde sterk in de aangeboren natuurlijke goedheid van de mens. Hij zag het kind als een
actief en onderzoekend wezen. Het kind zou zo weinig mogelijk correctie moeten krijgen van
de opvoeder/leermeester.
Beide filosofen waren gerespecteerde denkers, maar verrichtten nooit enig onderzoek naar de
ontwikkeling van menselijk gedrag. Bioloog Charles Darwin (1809-1882) deed dit wel. Hij
observeerde zijn eigen zoon de eerste 3 levensjaren. Dit deed hij om verdere steun voor zijn
evolutietheorie te vinden. De manier waarop hij dit deed noemen we niet erg wetenschappelijk.
De observaties waren niet systematisch verricht, de interpretaties waren subjectief en vaders zijn
geen ideale onderzoekers voor hun eigen kind. Desondanks was het een grote gerespecteerde
wetenschapper en publiceerde verschillende wetenschappers soort gelijke babybiografieën.
1.4 Verklarend onderzoek
Ontwikkelingspsychologie was vooral beschrijvend. Auteurs van eerste babybiografieën trachtten
ontwikkelingspsychologische processen zo goed mogelijk in kaart te brengen → ze observeerde,
schreven waarnemingen op en voegden eigen interpretaties toe. Ze hadden geen betrouwbare
onderzoeksmethoden.
Een wetenschappelijk onderzoek moet aan bepaalde eisen voldoen → denk aan: waarheid,
objectiviteit en rationaliteit. Een buitenstaander controleert de uitspraken, om te bewijzen dat het
onderzoek aan de criteria voldoet. Je moet aantonen dat je de meetinstrumenten op de juiste
manier hebt gebruikt.
Wanneer een wetenschapper een theorie ontdekt op basis van waarnemingen en ideeën, wilt hij
aantonen dat die theorie klopt. Dit doen onderzoekers met experimenten. In de psychologie zijn
experimenten vaak bedoeld om een verband of samenhang tussen 2 factoren aan te tonen. Zo
hangen gewicht en lengte samen. Wie lang is weegt meer dan iemand die klein is. In statistiek noemt
men dit correlatie (= een samenhang). De meeste onderzoekers willen vaak weten of de ene
eigenschap de oorzaak is van de ander. Men spreekt van een causaal of oorzakelijk verband.
Correlaties worden vaak aangezien voor oorzaak-gevolgrelatie, echter is hier vaak geen bewijs voor.
Het is een van de meeste gemaakte fouten bij interpreteren en onderzoeksresultaten.
1.5 Meten in de gedragswetenschap
Onderzoek lijkt vooral een kwestie van cijfers en meten. Dankzij technologie kan de mens dit zeer
nauwkeurig. Zo kunnen we DNA vaststellen en een grote brug op één centimeter nauwkeurig
plaatsen. Met meten in de psychologie is het droevig gesteld. We kunnen iemands IQ meten, maar
kunnen er punten naast zitten. Maar hoe kunnen we concentratie, agressie, identiteit etc. meten?
Om een eigenschap te meter is het nodig dat we deze operationaliseren. Dit wil zeggen dat je een
eigenschap zodanig ‘vertalen’ dat er meetbare gegevens aangekoppeld kunnen worden. Neem
agressie:
3
, Als we agressie willen meten kunnen we agressie omzetten in observerende gedragingen (schoppen,
slaan, schelden). Ook kun je naar iemands agressie gedrag vragen. De meting van een eigenschap
moet betrouwbaar en valide zijn.
- Betrouwbaar: de meting is ongeacht het tijdstip en de persoon die de meting verricht, steeds
hetzelfde resultaat. Met als voorwaarde dat de waarde van de eigenschap intussen niet
veranderd. Een meetinstrument dat het meetresultaat beïnvloed is per definitie al
onbetrouwbaar.
- Valide: om te kunnen zeggen dat een meetinstrument valide is moet het geijkt worden. Het
meetinstrument wordt dan vergeleken met een standaard of criterium.
1.5.1 Observatie
Bij onderzoeken van jonge kinderen (baby’s, peuters en kleuters) is observatie van groot belang. Je
kunt jonge kinderen bijvoorbeeld nog geen vragenlijst voorleggen. Het observeren gebeurt
onopvallend (anders is het meetinstrument onbetrouwbaar). Observeren via een camera is een
goede methode. Een camera valt vaak niet op. Onderzoekers moeten zich wel aan privacyregels
houden en zullen daarom altijd om toestemming vragen.
1.5.2 Interview en vragenlijst
Je kunt met een interview veel te weten komen, zowel bij kinderen als volwassen. Het interviewen
van kinderen is een kunst apart. Kinderen antwoorden vaak maar met één woord (ja, nee, leuk en
soms), volwassen geven vaak in volledige zinnen antwoord.
- Een open interview is een vraagtechniek waarbij vragen deels geleid worden door de
gegeven antwoorden. Zo’n gesprek kan dus alle kanten opgaan en is bij iedereen anders.
- Een gestructureerd of gesloten interview bestaat uit vaste vragen. De vragen worden in
dezelfde volgorde gesteld, waardoor antwoorden goed met elkaar vergeleken kunnen
worden.
- Een vragenlijst heeft allesbehalve een vaste hoeveelheid vragen ook een beperkt aantal
antwoordmogelijkheden. Je kunt een vragenlijst zowel mondeling als schriftelijk
beantwoorden, waardoor een interviewer niet altijd nodig is (je kunt zo grotere groepen
bereiken). Wanneer een vragenlijst uit vaste antwoordcategorieën bestaat kun je de
resultaten goed met elkaar vergelijken. Bij jonge kinderen zal een vragenlijst vaak door
ouders ingevuld worden. Dit heeft als nadeel dat de waarneming en beleving van ouders de
objectiviteit kunnen schaden.
Ondervragingstechnieken hebben meer nadelen. Het kind moet voldoende taalvaardigheid hebben.
De vragen moeten afgestemd zijn op de leeftijdsgroep. En als kinderen door een volwassene worden
geïnterviewd kan dat tot ongelijke antwoorden zorgen. Kinderen denken dat als er naar hun mening
wordt gevraagd, maar één antwoord goed is. Daarnaast geven ze vaak antwoorden die volwassene
graag horen. Je moet rekening houden met sociaal wenselijke antwoorden.
1.5.3 Methoden om ontwikkeling te meten
In de ontwikkelingspsychologie is men vooral geïnteresseerd in het resultaat van het
ontwikkelingsproces zelf, bijvoorbeeld: wat is het verschil in woordenschat tussen een 4- en 6-jarige?
Speelt de tijd wanneer het onderzoek is afgenomen ook een rol? Om dit soort vragen te
beantwoorden worden verschillende onderzoeksmethoden toegepast.
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur Stuvia149. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.