ABDOMEN SPIJSVERTERING
INHOUDSOPGAVE
1 Regeling en organisatie van de digestieve tractus – H. De Schepper....................................................................2
2 Slokdarmpathologie.............................................................................................................................................11
3 Maag: fysiologie en pathofysiologie.....................................................................................................................24
4 Darm in beweging................................................................................................................................................40
5 Digestie en absorptie............................................................................................................................................49
6 Semiologie partim gastro-enterologie.................................................................................................................56
7 Abdominale pijn...................................................................................................................................................63
8 Diarree: pathofysiologie en oppuntsteling..........................................................................................................68
9 Malabsorptie........................................................................................................................................................75
10 Infectieuze diarree.............................................................................................................................................81
11 De splanchnische circulatie................................................................................................................................92
12 Fysiologie en Pathofysiologie van de Galsecretie..............................................................................................97
13 Fysiologie en Pathofysiologie van de Pancreassecretie...................................................................................101
1 Semiologie van leveraandoeningen – Prof. Dr. P. Michielsen...........................................................................107
2 Fysiologie van de lever – P. Michielsen..............................................................................................................122
3 Evaluatie patient met leverziekte......................................................................................................................129
4 Icterus en Cholestase - Gestoorde levertests....................................................................................................136
5 Leverfalen – cirrose............................................................................................................................................144
6 Fysiopathologie van portale hypertensie...........................................................................................................149
7 Klinische aspecten van portale hypertensie en zijn complicaties......................................................................153
8 Alcohol en de lever.............................................................................................................................................166
14 Pathologie gastro-intestinale tractus – A. Driessen.........................................................................................172
15 Spijsverteringsklieren.......................................................................................................................................191
16 Histologie: Lever – Galblaas.............................................................................................................................199
17 Radio-isotopen in de GI tractus........................................................................................................................210
18 POSITRON EMISSION TOMOGRAPHY WITH FDG IN GASTRO-INTESTINAL CANCER........................................212
19 Ileus en obstructie – Niel Komen.....................................................................................................................218
1
,1 REGELING EN ORGANISATIE VAN DE DIGESTIEVE TRACTUS – H. DE SCHEPPER
1.1.1 FUNCTIES:
die door controlemechanismen worden onderhouden
- Digestie/vertering: voeding innemen die uit aantal elementen bestaat
- Absorptie: verteerde bestandsdelen die in de darm worden opgenomen en in de bloedbaan terecht
komen om elders te gaan opslaan
- Barrière: darmsysteem barriere gaan vormen, door voeding nemen we een hele hoop potentieel
schadelijke stoffen in, bacteriën van buiten af die voor een deel worden weggevoerd door het
maagzuur, worden uiteindelijk uitegscheiden via ontlasting dan het lichaam binenn te dringen
1.1.2 CONTROLE-NIVEAUS
(alle functies op een gecoördineerde wijze gaan plaatsvinden, continu afstemmen op inname)
Bij chronische stress anders gaan reageren van maag-darmstelsel dan bij rustomstandigheden
Controle-niveaus die beide richtingen uitgaan
- Activiteit van darm zelf die georganiseerd wordt door enterisch ZS (netwerk van zenuwen en ganglia
die doorheen volledige lengte van maag-darmsysteem, in de wand, los van centraal ZS gaan
functioneren, autonoom geprogrammeerde functie, om voedselinhoud van mond naar aars te drijven
en dat het lichaam te tijd krijgt om de functies te gaan uitvoeren
- Afgestemd op centraal Zenuwstelsel (hersen-darm-as gebeurtenissen en activiteit naar de hersenen
worden gestuurd en gaan uitoefenen op neuro-humorale reflexen en dan bepalen hoe dat het maag-
darmstelsel zich moet gaan gedragen op bepaalde omstandigheden
- Dwingende gevaarlijke omstandigheden (fight or flight situatie) -> darmen op een andere manier gaan
aansturen
1.1.3 REGULATIE
(communicatie en intrinsieke activiteit van het systeem in goede balans wordt gehouden)
Communicatie mechanismen
- Hormonale communicatie: hormonen die worden vrijgesteld door het maagdarmsysteem
o Endocriene effecten: in bloed een bepaalde functie gaan uitoefenen of elders in het lichaam
effecten gaat hebben
o Paracriene: door neurocriene cellen die hormonen gaan vrijstellen die in de onmiddelijke
omgeving effecten gaan uitoefenen
o Neurocriene: zenuwuiteinden van enterisch ZS of extrinsieke neurobanen mediatoren
vrijstellen die effect hebben op nabijliggende cellen, die voor hormonale communicatie
zorgen
- Neuromusculaire communicatie
o Enterisch zenuwstelsel en extrinsieke autonome ZS signalen gaan doorsturen naar spierlagen
rondom de darmwanden, meer of minder activiteit gaan veroorzaken
- Immunologische factor, waarbij zenuwcellen activiteit van het stelsel moduleren (mestcellen)
- Microbioom
2
,1.2 HORMONEN
Verteringshormonen die geproduceerd worden vanuit het gastro-intestinaal ZS
Die kunnen meteen al in de onmiddellijk omgeving actief zijn (paracrien) of vrijgesteld worden in de bloedbaan
om elders of in de darm zelf actief te worden (endocrine werking)
Lokaal of algemeen circuleren gaan inwerken op specifieke receptoren om een eindeffect bewerk te stelligen
GI tractus = grootste endocriene orgaan van het lichaam
1.2.1 EFFECTEN VAN GI HORMONEN
- Op de motiliteit (gladde spiercellen, zenuw cellen van enterisch ZS, extrinsieke neuronen)
- Secretie van zouten en vocht gaan beïnvloeden
- Absorptie van nutriënten en water&elektrolyten
- Kan reageren op omstandigheden die groei en hypertrofie van cellen vergen
- Zorgen voor vrijstelling van andere hormonen
1.2.2 VRIJSTELLING
- Onder invloed van neuronale activiteiten:
o Bv gastrine (oiv van autonome ZS vrijgesteld kan worden vanuit G-cellen vanuit de maag,
circuleren in bloed en thv fundus en corpus op parietale cellen van de maag gaan werken, die
zuur produceren zuursecretie moduleren
o Motiline (motiliteit stimulerend hormoon), oiv van neuronale activatie peristaltiek in
tempo gaan stimuleren
- Distensie (neuro-endocriene cel tussen epitheelcellen van maag-darmsysteem druk gaan uitoefenen,
basale zijde hormonen vrijstellen en inwerken op zenuwuiteinden die ingebed zitten peristaltiek en
peristaltische reflex te gaan induceren
- Chemische stimulatie: aanwezigheid van nutriënten, gaat de hormoonvrijstelling trigeren
Voedselbolus (vetpercentage) meer of minder van een bepaald hormoon vrijstellen (invloed op
vrijstelling van gal of pancreassap)
1.2.3 ENTEROENDOCRIENE CELLEN
Ingebed in maagdarmstelsel, geen klieren , opstapeling van endocriene cellen die verbinden zijn met de
bloedbaan
Ingebed in volledige lengte van maag-darmsysteem, cellen zitten overal tussen communiceren met alle
elemanten van gastro-intestinal systeem
Hormonen vrijstellen naar bloedbaan toe endocrien proces
Naar nabijgelegen cellen: paracriene cellen
Of hormonen vrijgesteld die zelf op de enteroendocriene cellen ziiten, via feedbackmechanisme inwerken:
auocriene vrijstelling
Neurocriene: mediatoren vrijstellen die op afferente zenuwbanen gaan inwerken
Serotonine enteroendocrine cellen: inwerken op de peristaltiek, via synatpische werking waarbij een
mechanische prikkel leidt tot serotonine vrijstelling
Gastrine: geproduceerd door antrum van de maag, vrijgezet naar bloedbaan, circuleren, thv parietaal cellen,
maagzuur secretie stimuleren
Somatostatine wordt vrijgesteld door gespecialiseerde endocrine cellen en gaat een inhiberend effect
uitoefenen in de omgevende cellen (paracriene effect uitoefenen)
Endocriene acticiteit van andere cellen voor vrijstelling van bv gastrine gaan stimuleren
3
,VIP: vaso-actief intestinaal polypeptide
Werkt vnl in op secretie van nabijliggende cellen, paracriene wijze
Endocriene cellen kunnen gaan prolifereren, ontaarden en gezwel vormen (tumor) neuro-endocriene
tumoren, benoemn in functie van de endocriene cel waarin de specifieke tumor gespecialiseerd is
- In serotonine cellen: carcinoiet (in kliniek bepaalt door het serotonine dat vrijgesteld wordt)
o Tumoren die gepaard gaan met diarree, flushing, bronchoconstrictie, en tachycardie (effecten
van serotonine verspreidt over het lichaam)
- Cellen die vnl gastrine gaan produceren: (maagzuursecretie, overmatige wijze) veel maagzuur, niet
gebuffert, patienten met diarree (door massieve hoeveelheid vocht die door de maag wordt
aangemaakt) hardnekkige zweren thv de maag en duodenum
- VIP-producerende tumor: VIPOma statonoma zien we eigenlijk niet?
Paracriene mediatoren
- Endocriene cellen hun hormonen vrijstellen om in te werken op doelcellen in de onmiddeljike
omgeving gesitueerd is
- Beperkt effect in de onmiddellijk nabije omgeving
- Vb somatostaine
o Thv de maag: somatostanine enteroendocriene cellen aanwezig zijn die somatostatine gaan
vrijstellen en die gaat inwerken receptoren die gelegen zijn op de gastro-producerende
enteroendocrine cellen in de maag
o Somatostatine activatie van gastrine tegengaan, productie tegengaan zuurremmend
effect uitoefenen op de maag
- Histamine
o Pro-secretoir werken, om maagzuur-secretie te remmen, en mensen met refluc te
behandelen
Neurocriene mediatoren
- Neurocrine cel direct beïnvloed door de zenuwbanen, die GI-peptiden en hormonen gaan vrijstellen
- Zenuwuieteinden die gastrine-leasing peptide of gastrine-leasing hormon gaan vrijstellen dat inwerkt
op G-cellen van de maag maagsecretie gaan beinvloeden (GRP)
- Zenuwuiteinden die vaso-actief intestinale polypeptiden utischeiden thv musculateur van maag-
darmsysteem, rechtsreeks gaan inwerken op gladde spiercellen en tot relaxatie gaan leiden
- Enkefalines produceren, vorm van opiaten die op de opiaatreceptoren gaan inwerken in het
maagdarmsysteem
- Andere: agstrine, somatostatine, neurotensine, substance P
Afbeelding: Parietaalcel van de maag, die protonkanalen bevat aan luminale zijde, die prototnen produceren,
die de zuurtegraad gaat doen laten afnemen, continu gereguleerd door mediatoren (gastrine zuurproductie
doen toenemen via fosfolipase C), histamine zuur toenemen (door cAMP), rechtsreeks ook beinvloed door
acetylcholine mediator die ingesteld wordt doorpostganglionaire cholinergische muscarine vezels vanuit
autonoom ZS maagzuursecretie moduleren (afhankelijk van vereiste effect)
Gastrine
- Productie: G-cellen thv maag antrum (dunne darm en pancreas)
- Triggers: door aanwezigheid van voedsel in de maag of een toename van de pH in de maag, meer
alkalisch worden (door inname van maaltijd), meer protonentoevoer nodig
- Effecten: stimuleert maagzuursecretie, groeihormoon effect thv maagmucosa (parietale cellen
hypertroferen en vermenigvuldigen)
- Hypergastrinemie:
o Chronische maagatrofie (proces waarbij epthtel van de maag atroof wordt, minder functies
gaan beoefenen)
o Zuursecretie remmers
o Zollinger-Ellison syndroom (oiv gastrinoma neuroendocrine tumor die de G-cellen van de
maag aantast)
Gastrine cellen staan onder invloed van D-cellen (somatostatine-producerende cellen)
4
,Cholecystokinine
- Productie: EEC proximale jejunum
- Triggers: maaltijdinname (bolus thv duodenum cholecystokinine gaan produceren)
- Effecten:
o Galblaascontractie (endocrien op galmusculateur, toename in galzoutafvoer)
o Pancreassecretie (pancreassap gaan stimuleren)
o Verzadigingsgevoel
o Maaglediging vertraagd (maag on-hold zetten om tijd te geven aan duodenum om volgend
voedsel te ontvangen)
o Inhibitie maagzuursecretie
Secretine
- Productie: Entero-endocriene cellen thv de dunne darm (proximaal)
- Triggers: acidificatie duodenum
- Effecten:
o Pancreassecretie (vocht en bicarbonaat), excretie gaan stimuleren (lipase en proteolytische
enzymen vrijgeven, bicarbonaat voedselbolus die aankomt is nog zuur zuur wordt
gebuffert en geneutraliseert)
o Inhibitie maaglediging
o Inhibitie zuursecretie (toevoer aan nutrienten maagzuur op rust geteld)
Vasoactief intestinaal polypeptide VIP
- Productie: neuronen enterisch (neuro-endocrien hormoon) en centraal zenuwstelsel
- Triggers: hoge maag pH, alkalisatie van de maag door voedseliiname
- Effecten
o Potente vasodilatator (bloedvaten van maag-darmsysteem gaan uitzetten, vertering vraagt
bloedtoevoer)
o Stimuleert vocht- en elektrolytensecretie
- VIPoma (proliferatie krijgen)
Somatostatine
- Productie:
o D-cellen maag en dunne darm
o D-cellen pancreas
o Enterische neuronen (neurocriene wijze geproduceerd)
- Triggers:
o Lage maag pH (acidificatie van de maag, aanzuren van de maag)
o Darminhoud (voedselbolus thv de darm)
- Effecten:
o Inhibitie maagzuur secretie (paracrien effect op G-cellen)
o Inhibitie pancreassecretie (sap afremmen)
o Remt maaglediging, stimuleert dunne darm transit (passage van voedselbolus afremmen)
o Reductie splanchnische bloeddoorstroming (vasoconstrictie, vasodilatator effect van VIP
counteren)
Portale hypertensie: risico voor bloedingen, cirrose en hypertensie bloeding, slokdarmbloeding bolus
somtastatine krijgen, vasoconstrictie van splanchnisch bloedvat
Ghreline
- Productie: EEC thv maagfunfus (bovenste deel van de maag) verzadigingsgevoel
- Triggers: spiegel stijgt snel voor een maaltijd en daalt abrupt na maaltijdinname
- Effecten:
o Stimuleert maaglediging, maagmotoriek stimuleren
o Stimuleren eetlust
o Gewichtstoename (orexigeen effect toename voor maaltijd, abrupte afname erna)
Trage maagwerking: erythromycine geven (antibioticum inwerken op receptoren waarop het ghreline actief is)
5
,6
,Samenvatting: Digestieve hormonen
GIP en GLP-1 in dunne darm produceren, inwerken op metabole balans, productie van insuline en minder op
zuurproductie
1.3 NEUROMUSCULAIRE MECHANISME
1.3.1 EXTRINSIEKE INNERVATIE VAN HET GI SYSTEEM
- Zenuwen van buitenaf, vanuit hersenstam, ruggenmerg aftakken naar wand van darmstelsel,
zenuwuiteinden penetrereen tot wand van epitheel en gladde spiercellen (om darmkinetiek te gaan
moduleren)
Autonoom zenuwstelsel
- Extrinsiek ZS
- Intrinsiek ZS
= enterisch ZS
Willekeurig Zenuwstelsel
- XII hypoglossus – IX (glossopharyngeus) (zenuwbanen worden wel actief bediend, 2 binnendarmregio
slikken)
- N. pudendus ontlasten (sfincters ontspannen om stoelgang te ontlasten)
1.3.1.1 ENTERISCH ZENUWSTELSEL
- Verzameling van secreto-motorische neuronen, sensorische neuronen, interneuronen in lokale
reflexen met elkaar gaan communiceren
- Primair intrinsiek affernent neuron, info vanuit periferie gaan kapteren (bv distensie), informatie naar
ganglion doordringen, via interneuronen communiceren naar effernete motoneuronen die exetoir
werken door (Ach), interactie van de gladde spiercellen lokken, oftwel relaxatie door NO vrij te stellen
- Ganlgia (mini-hersenen), afhankelijk van welke plek een andere naam
o Submucosale plexus van Meisner inwerken op secretoire processen
o Myenterische plexus van Auerbach (tussen circulaire en longitudinale spierlaag) inwerken
op contractiliteit
Resultaat: ontwikkelen van peristaltiek (gepolariseerde enterische reflex, distensie van lumen van darm tot
vrijstelling van entero-endocriene hormonen gaan leiden tot activatie van stretch-gevoelige interneuronen, via
affernete zenuwbanen prikkel geven naar ganglion, asemblerende contractie en disenterende dilatatie
- Achter de bolus contractie en voor de bolus relaxatie doorgeven
- Orale contractie
- Anale dilatatie
Integratie (continu afstemmen aan de status waarin ons lichaam zich bevonden)
- Enterisch zenuwstelsel
- Ganglia extrinsiek zenuwstelsel
- Ruggenmerg
- Hersenstam
- Cortex en hogere hersencentra (emotionele en globale contex waarin we ons bevinden)
Extrinsiek zenuwstelsel: mediatoren
- PS – Ach (vnl stimuleren)
- OS – NORadrenaline (inhiberende effecten)
- Aftakken ruggenmerg die via paravertebrale ganglia naar de periferie kruisen in prevertebrale ganlgia
splanchnische zenuwen en hypogastricsche zenuwen naar maagdarm systeem te communiceren
7
, - Andere neurotransmitters
o Serotonine
o VIP
o NO
o Somatostatine
o Tachykinines
Parasympatische innervatie (onder rust, stimuleren)
- N vagus (X) (van de slokdarm tot begin colon)
o Efferent: dorsale motor nucleus n vagus (vanuit de hersenstam naar periferie)
o Afferent: ganglion nodosum – nucleus tractus solitarius – DMNV
= vasovagale reflexen
- Nn planchnici pelvici (pelvicus) (colon transversum tot aan rectum)
o Efferent: sacrale regio ruggenmerg
o Afferent: ganglia spinalia
Sympatische innervatie
- N splanchniscus major-minor-lumbales-sacrales
o Efferent: thoracolumbaal segment ruggenmerg via prevertebrale ganglia naar eindorganen
o Afferent: thoracolumbale ganglia spinalia naar ruggenmerg
Acetylcholine (van sympaticus)
- Cholinerge neuronen
o Muscarine receptoren
o Nicotine receptoren (op zenuwcellen)
- Afbraak door acetylcholinesterase (remmers gebruiken om maag-darmsysteem te gaan stimuleren)
Sensorisch component via n vagus en orthosympaticus
Viscerale pijn: vaag, gerefereerd, polymodaal, para: meer wide tange en normale sensiviteit, ortho: meer pijn
en slapende nociceptoren (sensoren die bij normale omstandigheden afunctioneel zijn)
Catecholamines
- Noradrenaline
- Dopamine
1.3.2 SPIERWEEFSEL GI TRACTUS
Dwarsgestreept spierweefsel (proximaal gedeelte, slokdarm)
Glad spierweefsel (volledige lengte van maag-darmkanaal)
- Kleiner
- Geen sarcomeren
- Geen individuele innervatie
- Elektronisch gekoppeld (syncitium) georchestreeerd door interstitiële celen van Cajal
Contracties glad spierweefsel
- Fasische contracties (contracties op en af gaan)
- Tonische contracties (aanhoudende contracties, met bepaalde basale spanning)
- Regeling
o Myogeen
o Cellen van Cajal
o Modulatie: endocrien, paracrien, neurocrien
8
,1.4 IMMUNOLOGISCH
1.4.1 REGULATIE DOOR IMMUUN SYSTEEM
- Verdediging tegen indringers – GALT
o Oral tolerance
- Cytokines (o.m. interleukines) - immuunregulatie
- Eicosanoïden
o Leukotriënen
o Prostaglandines
- Mastcellen (gespecialiseerde immuun-cellen die in de darmwand aanwezig zijn), vol met histamine
o Gevoelig voor neurotransmitters
o Antwoorden op Ag in het lumen
o Effect op gladde spiercellen – epitheliale cellen, effect op neuronale zenuwcellen
o Belangrijk bij de interactie van het lumen en wat er in passeert
1.5 MICROBIOOM
- 1g stoelgang = 100 biljoen microben
o 10 keer meer bacteriën dan lichaamscellen (wij parasiet, en microbioom onze gastheer)
- Microbiota: geheel van microben in de darm, in menselijk lichaam (bacterieën, schimmels,
eukaryoten, virussen, fagen)
o Voornamelijk bacterieel in de GI tractus
- Microbioom: genenpool van de microbiota
o 100 keer meer genen dan in menselijk genoom
<1000 bacteriën per gram Weinig thv de maag (door te zuurtgraad) (helicobacter pylori=procarcinoomgeen)
10.000: duodenum, jejunum (enterococci, lactobacillus)
10.000.000: ileum
1.000.000.000.000: dikke darm, colon (veel verschillende families)
1.5.1 ENTEROTYPES
Enterotypes: 1 dominante stam die geassocieerd is met een aantal families die meer voorkomen, minder
voorkomen
- Enterotype B: Bacteroides
- Enterotype P: Prevotella
- Enterotype F: Ruminococcus, Femicutes
Belangrijk: begrijpen dat behoren van een bepaald type daarbij een aantal aandoeningen ontwikkelt zouden
kunnen worden
Ontwikkeling en adaptatie van het microbioom
- Begint bij de manier waarop we bevallen: vaginaal (vaginale flora meenemen als hoofdbron van
bacterien, gebruiken als startpositie als microbioom), keizersnede (huidflora als eerste tegenkomen)
- Verschillen tussen de twee blijven vele jaren aanwezig
- Postnatale factoren
o Eerste voeding van belang, borstvoeding (rijker bioom), vorm van vaste voeding, early life
events (kinderen die met antibiotica worden behandelt)
- Omgevingsfactoren
o Soort dieet (suikers, westers dieet, vetten), blootsteliing aan dieren
- Doorheen leven gestuurd door andere factoren, veranderen van microbiomen
9
, o Suikerrijk dieet, gebruik van medicatie, roken, stress (permeabiliteit wordt groter oiv
chronisch stress)
- Microbioom uiteindeljik leiden tot ziekte: Obesitas, IBS
Microbioom nodig voor het verwerken van onderdelen die we zelf niet kunnen verwerken
- Verteren van vezels, bepaalde suikercomplexen (recyclceren, gasssen produceren en korte
ketenvetzuren op effectormechanismen effecten gaan hebben)
- Immuunsysteem gaan stimuleren (mastcellen activeren, lymfocyten en eosinofielen aantrekken
- Effect op secretie, effect op de gevoeligheid van zenuwbanen
Microbiome-gut-brain-axis: belangrijke modulator voor darmactiviteit
10