Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Voorgeschreven jurisprudentie SVP (uitgebreid) €6,49   Ajouter au panier

Jugements

Voorgeschreven jurisprudentie SVP (uitgebreid)

 23 vues  1 fois vendu
  • Cours
  • Établissement

In dit document heb ik de voorgeschreven jurisprudentie opgenomen. In combinatie met mijn andere documenten (hoorcollege aantekeningen, samenvatting overzicht SVP algemeen + samenvatting sectorale wetgeving) een fijne bundel om overzicht te verkrijgen en te leren.

Aperçu 3 sur 28  pages

  • 9 décembre 2021
  • 28
  • 2020/2021
  • Jugements
  • Inconnu
avatar-seller
Jurisprudentie SVP 2021-2022
Week 1: verenigingsrecht
HR 3 juni 2016, JOR 2016/233 (IMG) – 2:15 lid 2 & OD
Vervalt met het verstrijken van de termijn van art. 2:15 lid 5 BW (één jaar) slechts de bevoegdheid om vernietiging
van een besluit te vorderen, of blokkeert het tijdsverloop tevens de mogelijkheid om schade te vorderen op grond van
onrechtmatige daad? De Hoge Raad kiest voor het eerste.

NVT is lid van IMG. Om verschillende redenen besluit IMG het lidmaatschap van NVT op te zeggen met als grondslag
dat van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren (art. 2:35 lid 2 BW). NVT heeft
zich niet beroepen op art. 2:15 lid 2, namelijk dat het besluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid (art. 2:8 lid 1
BW), maar vordert schadevergoeding op grond van een onrechtmatige daad.

In strijd handelen met 2:8 lid 1 per definitie een OD? - Nee
Dat in strijd is gehandeld met art. 2:8 lid 1 BW, brengt nog niet mee dat tevens onrechtmatig is gehandeld. Beide
normen hebben een open karakter en dienen te worden ingevuld aan de hand van de omstandigheden van het
geval.

Kan een OD-vordering worden ingesteld zonder dat een beroep is gedaan op 2:15 lid 2? – Ja
Voor zover het onderdeel een beroep doet op de omstandigheid dat NVT niet op de voet van art. 2:15 lid 1, aanhef
en onder b, BW vernietiging van het besluit tot opzegging heeft gevorderd, is van belang dat de op art. 2:15 BW
gebaseerde vordering tot vernietiging van een besluit van een rechtspersoon is gericht op andere rechtsgevolgen
dan de onderhavige vordering, die is gebaseerd op onrechtmatige opzegging. De eerstgenoemde vordering is gericht
op aantasting van het besluit. De laatstgenoemde vordering neemt de rechtsgeldigheid van het besluit tot
uitgangspunt, en is gericht op vergoeding van schade die de eiser lijdt door de handeling waartoe is besloten. Art.
2:15 BW sluit een zodanige, op onrechtmatige daad gebaseerde, vordering niet uit, ook niet in een geval waarin een
lid van de rechtspersoon daarmee wil opkomen tegen de opzegging van zijn lidmaatschap van die rechtspersoon.

HR 13 januari 2012, JOR 2012/42 (Belangenvereniging Herikeres)
Vertegenwoordiging: Onderscheid vertegenwoordiging van de vereniging door het bestuur (art. 2:45 BW) en binding
van individuele leden door de vereniging jegens derden (art. 2:46 BW). In dit geval ziet de statutaire bepaling enkel
op vertegenwoordiging van de vereniging (2:45 BW).

Art. 2:46 BW bepaalt dat, waar het het aangaan van verplichtingen ten laste van de leden betreft, de bevoegdheid
van de vereniging daartoe expliciet in de statuten dient te zijn neergelegd. Onvoldoende is dat de bevoegdheid van
de vereniging in zijn algemeenheid wordt vastgelegd: het toekennen van de bevoegdheid dient onder beperkingen
en voorwaarden te geschieden. Zo zal de aard van de verplichtingen die de vereniging ten laste van haar leden kan
aangaan in de statuten moeten worden omschreven en kunnen de statuten ook bepalen dat een besluit van het
bestuur om de leden te binden aan goedkeuring van de algemene vergadering onderworpen is.
 In casu is namens de leden een overeenkomst gesloten waarbij een hoger bedrag aan beheervergoeding wordt
doorbelast. De vraag is of Roozenboom gebonden is aan deze overeenkomst, nu de statuten daartoe geen specifieke
bepaling bevat.

Het eerste middel klaagt dat het oordeel van de kantonrechter onbegrijpelijk is omdat art. 14 lid 5 van de statuten
van de vereniging onmiskenbaar geen betrekking heeft op de mogelijkheid tot binding van de leden aan
overeenkomsten die de vereniging te hunnen behoeve aangaat, maar slechts op de vertegenwoordiging van de
vereniging door haar bestuur. Deze klacht is gegrond. Genoemd art. 14 lid 5 laat inderdaad geen andere uitleg toe
dan dat het uitsluitend ziet op de vertegenwoordiging van de vereniging door haar bestuur.

HR 29 juni 2007, JOR 2007/228 (Vereniging Oud-Volendam)
In de onderhavige zaak oordeelt de Hoge Raad dat de norm van art. 3:35 BW (het gerechtvaardigd vertrouwen) in
samenhang met art. 3:59 BW en art. 2:16 BW ook toepassing vindt in het verenigingsrecht. Een persoon, die op


1

,grond van verklaringen van het daartoe bevoegde orgaan van een vereniging in de gegeven omstandigheden mocht
aannemen dat een besluit is genomen hem als lid toe te laten, verdient volgens de Hoge Raad bescherming in de zin
dat hij op die grond als lid van de vereniging heeft te gelden. De rechtsschijn wordt op grond van zowel art. 3:35 als
2:16 lid 2 BW de vereniging toegerekend.

Op 2 juni 2004 heeft op initiatief van Brinkkemper c.s. een bijeenkomst plaatsgevonden van ruim honderd personen,
voornamelijk afnemers van de premiefoto. Daartoe was een oproep geplaatst in een plaatselijke krant. Van de
bijeenkomst zijn notulen opgesteld. Deze notulen maken melding van het ontslag van het zittende bestuur en van de
benoeming van een nieuw bestuur. Beide besluiten zijn, aldus de notulen, tot stand gekomen doordat de aanwezige
leden door handopsteking massaal voorstemden.
 Veerman c.s. was bestuurder en betoogt dat deze besluiten niet geldig zijn nu op deze vergadering geen leden
aanwezig waren; de aanschaf van de premiefoto is immers geen contributieverplichting; er was geen sprake van een
geformaliseerde toetreding.

Art. 2:33 BW houdt in dat, tenzij de statuten anders bepalen, het bestuur van een vereniging beslist over de
toelating van een lid en dat bij niet-toelating de algemene vergadering alsnog tot toelating kan besluiten. Zoals het
hof, in cassatie onbestreden, heeft vastgesteld, bepalen de statuten van 20 maart 1967 dat om tot de vereniging te
kunnen toetreden, men zich dient aan te melden bij het bestuur, dat over de toelating beslist (rov. 2.2 en 2.12; zie
hiervoor in 3.1 onder ii-b). De statuten bevatten daarmee geen van art. 2:33 afwijkende regeling.

Kan lidmaatschap worden aangenomen middels gerechtvaardigd vertrouwen art. 3:35 BW?
Hoewel voor toelating als lid een besluit van het bestuur vereist is, neemt dat, mede gezien het in artikel 3:35 BW –
in verbinding met art. 3:59 – vervatte beginsel, inderdaad niet weg dat de mogelijkheid bestaat dat een persoon die
op grond van verklaringen of gedragingen van het daartoe bevoegde orgaan van een vereniging heeft aangenomen,
en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen aannemen, dat een besluit is genomen hem als lid van
de vereniging toe te laten, in dit vertrouwen bescherming verdient, in die zin dat hij op die grond als lid van de
vereniging heeft te gelden. Mede gezien het bepaalde in art. 2:16 lid 2 BW moet geoordeeld worden dat de aard van
de betrokken rechtshandeling van toelating als lid zich hiertegen niet verzet.
 Het voorgaande kan Brinkkemper c.s. echter niet baten. Het gerechtvaardigd vertrouwen werd opgehangen aan
de premiefoto; dit was echter facultatief en kon daarmee niet gezien worden als contributie.

Wie is belanghebbende?
Art. 23 Hrgw bevindt zich niet meer in de huidige wet.

Hof Arnhem-Leeuwarden 13 januari 2015, JOR 2015/130 (Aqua Horst)
Aan Van der Wal wordt de verplichting opgelegd zijn te lange camper van het terrein te verwijderen op straffe van
een dwangsom. Van der Wal voert daartoe aan dat hij hiertoe niet gehouden is nu deze verplichting is opgenomen in
een reglement en geen grondslag heeft in de statuten zoals vereist is (art. 2:27 lid 4c jo 2:34a BW). De vereniging
stelt dat dit voortvloeit uit de doelomschrijving.

Hoe ontstaan verplichtingen voor leden, opgelegd door de vereniging?
Het bepaalde in art. 2:27 lid 4 onder c BW en art. 2:34a BW brengt mee dat een statutaire basis is vereist voor de
verbintenissen die aan het lidmaatschap van een vereniging worden gekoppeld. De statuten kunnen weliswaar
bepalen dat een orgaan van de vereniging bij besluit verbintenissen kan opleggen aan de leden of dat een
verbintenis nader wordt uitgewerkt in een huishoudelijk reglement, doch de aard van de desbetreffende verbintenis
moet steeds uit de statuten kenbaar zijn. Indien dergelijke besluiten een statutaire basis ontberen, zijn zij nietig.

In de oprichtingsakte/statuten van de vereniging Recreatiepark Aqua Horst is slechts het doel van de vereniging
vermeld. Deze doelomschrijving behelst het in de ruimste zin van het woord behartigen van de belangen van de
eigenaren/gerechtigden van/tot de rechten van ondererfpacht binnen het park.

Deze algemene doelomschrijving biedt echter niet de vereiste statutaire grondslag voor de verplichting om geen
campers (bij de recreatiewoning) op het park te parkeren, terwijl zij evenmin de benodigde statutaire grondslag
biedt om aan de leden van de vereniging een boete op te leggen. Dat wordt niet anders door het feit dat in art. 7
onder b en art. 15 van de oprichtingsakte/statuten is bepaald dat nadere regels kunnen worden gesteld in een
2

, huishoudelijk reglement, en dat de leden van de vereniging dit huishoudelijk reglement moeten naleven. De
verwijzing in de statuten naar het huishoudelijk reglement laat immers onverlet dat in de statuten zelf de aard van de
verplichtingen die de leden tegenover de vereniging hebben niet is omschreven.

Rb. Gelderland 17 oktober 2013, JOR 2013/333 (Vereniging Planwerk)
Op basis van art. 2:26 lid 3 BW mag een vereniging geen winst verdelen onder haar leden. De bestuurder heeft
zichzelf een variabele, niet van een daadwerkelijk aan de opdracht bestede aantal uren afhankelijk, bedrag
uitgekeerd. Omdat onder winst ‘ieder vermogensrechtelijk voordeel’ valt, is hier sprake van een winstuitkering. Voor
werkzaamheden mag een bestuurder een vergoeding ontvangen, wel dient dan inzichtelijke te zijn wat het tarief is
en hoeveel uur aan de opdracht is besteed.

Vaststaat dat Scheerder (bestuurder van de vereniging Planwerk) tijdens zijn bestuursperiode namens zijn
eenmanszaak voorschotnota’s aan Planwerk heeft gezonden voor verrichte werkzaamheden, welke voorschotnota’s
ook door Planwerk, in de persoon van Scheerder als penningmeester, zijn voldaan, zonder dat er een eindafrekening
heeft plaatsgevonden. Hij heeft op deze wijze in totaal ruim € 100.000 ontvangen. Daarnaast hanteerde Scheerder
ten aanzien van de door hem/zijn eenmanszaak aan Planwerk verzonden voorschotnota’s een soort winstverdeling.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kwalificeert voornoemde winstverdelingsregeling als winst in de zin
van art. 2:26 lid 3 BW, nu het begrip winst “ieder vermogensrechtelijk voordeel” omvat, dus ook de aan Scheerder
uitgekeerde bedragen (deze waren variabel en niet afhankelijk van daadwerkelijk aan een opdracht bestede aantal
uren). Op grond van art. 2:26 lid 3 BW mag een vereniging echter geen winst onder haar leden verdelen. Dat dit wel
is gebeurd, is derhalve onregelmatig. De uitgekeerde bedragen moeten in beginsel dan ook door Scheerder aan
Planwerk worden terugbetaald. Het bestaan van een deugdelijke grondslag voor het gevorderde voorschot van €
50.000 is daarmee voldoende aannemelijk.  Voor zijn werkzaamheden mag Scheerder een vergoeding ontvangen.
Daarvoor zou van tevoren een uurtarief moeten worden vastgesteld met het te besteden aantal uren. Dat is hier niet
gebeurd.

College voor de Rechten van de Mens (CRM) 23 juni 2015, oordeel 2015-75 (Schelfhorst)
Voorop staat dat verenigingen in beginsel zelf mogen bepalen wie zij als lid willen toelaten. Zij worden daarin
beschermd door de verenigingsvrijheid. Die bescherming is echter gerelateerd aan het doel van de vereniging.
Beperkende lidmaatschapseisen die botsen met de gelijke behandelingswetgeving en geen verband houden met het
doel, worden niet beschermd door de verenigingsvrijheid.

Bij verzoekschrift van 26 maart 2015, dat op 30 maart 2015 is ontvangen, hebben verzoekers het College voor de
Rechten van de Mens (hierna: het College) gevraagd te onderzoeken of verweerster zich schuldig heeft gemaakt aan
victimisatie en intimidatie door hen te schorsen als leden van volkstuinvereniging Schelfhorst vanwege hun klachten
over ongelijke behandeling van personen met een buitenlandse naam en asielzoekers bij de uitgifte van volkstuinen.

Is echter de toegang tot de goederen of diensten - in het voorliggende geval het kunnen huren van een volkstuin –
gekoppeld aan het lidmaatschap van de vereniging, dan ligt dit anders. Voorop staat dat verenigingen in beginsel zelf
mogen bepalen wie zij als lid willen toelaten. Zij worden daarin beschermd door de verenigingsvrijheid. Die
bescherming is echter gerelateerd aan het doel van de vereniging. Beperkende lidmaatschapseisen die botsen met
de gelijke behandelingswetgeving en geen verband houden met het doel, worden niet beschermd door de
verenigingsvrijheid.
 In het voorliggende geval houdt de beperking, het hebben van een buitenlandse naam of de status van
asielzoeker, geen verband met het doel van de vereniging, te weten het bevorderen van plezierig en
milieuvriendelijk tuinieren. Dit betekent dat de verenigingsvrijheid niet in het geding is en dat het College bevoegd is
te beoordelen of sprake is van schending van artikel 7 AWGB.

Nu verweersters besluit verzoekers te schorsen direct verband houdt met het feit dat verzoekers zich hebben
beklaagd over discriminatie en niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden
moeten leiden, is naar het oordeel van het College komen vast te staan dat verzoekers zijn benadeeld in verband
met hun discriminatieklacht(en). Verweerster heeft dan ook gehandeld in strijd met het verbod van victimisatie.




3

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur RosanneBurm. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

84190 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€6,49  1x  vendu
  • (0)
  Ajouter