PSYCHOPATHOLOGIE VAN KINDEREN & ADOLESCENTEN
Inleiding
Afbakening
Psychopathologie K&A
= Theoretische en empirische kennis van psychische stoornissen bij kinderen en adolescenten en processen die
tot stoornissen leiden:
• Ontwikkelingspsychopathologie: studie van de ontwikkeling van psychische stoornissen/problemen (die het
dagelijks functioneren ernstig beperken).
• Ontwikkelingspsychologie: bestudering van de normale ontwikkeling.
• Wat normaal is voor een bepaalde levensfase, kan afwijkend zijn wanneer het optreedt in andere
levensfasen.
à Zoals bv. het hebben van denkbeeldige vriendjes, milde dwangverschijnselen en irriële angsten.
• Stoornissen die specifiek zijn voor de levensfasen t.e.m. de adolescentie.
• Stoornissen die ook op volwassen leeftijd kunnen voorkomen met eventueel een specifieke uitingsvorm in
kinder- en jeugdjaren.
à Stoornissen die voorkomen op de volwassen leeftijd en soms een vroeg begin hebben zoals een depressie,
een angststoornis of een psychose. De klachten kunnen bij kinderen (zeer) verschillend van die van
volwassenen. Zo klagen kinderen eerder over buikpijn of hoofdpijn bij emotionele problemen, is de stemming
vaker prikkelbaar dan depressief en kan angst zich uiten in woede-uitbarstingen en huilbuien.
Afbakening: andere verschillen t.o.v. psychopathologie volwassenen
• K&A zoeken meestal niet zelf hulp voor hun problemen.
• K&A zijn afhankelijk van hun gezin en hun functioneren houdt vaak direct verband met de gezinssituatie.
• Ontwikkeling speelt een cruciale rol.
• Bij diagnostisch onderzoek bij K&A meestal andere informanten (bv. ouders, school) dan bij volwassenen.
• Interventietechnieken en organisaties van zorg voor K&A zijn anders dan bij volwassenen.
Ontwikkelingspsychologie vs. pathologie
• Wanneer spreken we van psychische stoornis?
o ‘Abnormaal’ verschijnsel: afwijkend van een sociale norm.
à Lastig om bij kinderen vast te stellen omdat ze nog in ontwikkeling zijn.
o Veroorzaakt ongemak, lijden of bezorgdheid bij de betrokkene en/of bij de omgeving
à Omgeving: bijvoorbeeld de ouders.
à Een jong kind kan ongemak en verdriet nog niet goed aangeven.
o Gedrag past binnen een psychopathologisch begrippenkader
à Kind dat zich ‘raar’ gedraagt nadat hij hard is gevallen … of ‘gesnoept’ heeft van de medicijnen van de
ouders … Dan naar eerstehulppost, niet naar psycholoog of psychiater.
Psychopathologie
DSM-5 = sociale consensus.
Classificerende diagnostiek
• Probleemanalyse: Wat is er aan de hand? Probleem vs. stoornis.
• Clustering van symptomen – samenvatten in fenomenen/syndromen.
• Diagnose is geen vaststaand feit en gebaseerd op kwaliteitsvolle diagnostiek.
1
,• Belang?
o Communicatie – gemeenschappelijke taal.
o ‘Etiket’ – verklaring van wat er aan de hand is met K/A.
o Indicatiestelling en verwijzing.
o Ruwe handvatten voor interventie.
o Algemeen zicht op prognose.
o Zicht op prevalentie.
Kritiek op categorisch denken:
• Sociaal-culturele bepaaldheid van psychiatrische stoornissen.
• Co-morbiditeit, symptoomshifting: je shift soms ook van label.
• Vage omschrijvingen, wat is grens pathologie/normaliteit: bv. hoe definiëren we ‘impulsiviteit’?
• Label-maatschappij (“cfr. ADHD’ers”): veel kinderen worden aanmeld met vermoeden van adhd of autisme.
• Onderliggende transdiagnostische mechanismen: vooral hiernaar kijken, bv. iemand loopt vast op
emotieregulatie dus daarom heeft hij meer kans op het krijgen van een depressie.
Diagnostiek
Zowel classificerende als dimensionele diagnostiek bij K&A
• Probleemgedrag van K/A wordt onderzocht in termen van cognitieve, sociale, emotionele, motorische
functies, lichamelijke afwijkingen en biologische kenmerken.
• Elke classificerende diagnosestelling MOET gebaseerd zijn op (cfr richtlijnen kenniscentrum KJP):
o Breedband screeninginstrumenten (bv. SDQ-Dut) = vragenlijst die heel breed alle mogelijk symptomen in
de kindertijd en adolescentie gaat bevragen aan ouders/leerkrachten.
o Interview, observatiegegevens (en ev. ongestructureerde methoden).
o Semi-gestructureerd interview (bv. K-sads, of meer specifiek ADIS/ADOS/DIVA).
o Smalle band instrumenten = gestandaardiseerde onderzoeken/vragenlijsten waarbij de score bij een
bepaald kind wordt vergeleken met een normgroep: de gemiddelde score van kinderen van eenzelfde
leeftijd, eenzelfde sekse en uit eenzelfde cultuur = maat van ernst van psychiatrische stoornis.
Informanten
• Kind zelf: kan valide informatie geven over eigen problemen en persoonlijkheid.
• Ouders: kijken vaak anders aan tegen de problemen.
à Dat is niet per se verkeerd. Bij sommige problemen is de informatie van het kind meer valide dan die van
de ouder: zoals gebruik van middelen en internet.
• Leerkrachten: natuurlijk meer gericht op schoolse vaardigheden.
à School is vaak de eerste ‘vindplek’ bij stoornissen als dyslexie of ADHD.
• Artsen: ‘kijken’ vaak ‘anders’ …
à Omdat ze zich ook op lichamelijke klachten richten. Dat kan een ander beeld opleveren. En dat is nuttig.
Tweedeling in probleemgedrag
• Bij het vaststellen van probleemgedrag wordt vaak onderscheid gemaakt tussen twee categorieën:
o Internaliserend:
- Letterlijk: naar binnen gericht. Vooral de persoon zelf heeft er last van.
- Voorbeelden: angst en depressie.
- Meer bij meisjes.
o Externaliserend:
- Letterlijk: naar buiten gericht. Vooral de omgeving heeft er last van.
- Voorbeelden: gedragsstoornis, ADHD.
- Meer bij jongens.
• Let op: combinatie komt vaak voor.
• En: niet alle stoornissen passen in een van deze categorieën.
2
,Kennis over de leeftijd waarop een stoornis kan ontstaan, is van belang bij het vaststellen
• Kinderleeftijd: • Adolescentie:
o ADHD o Sociale fobie
o Autisme o Paniekstoornis
o Hechtingsstoornis o Middelenmisbruik
o Scheidingsangst o Anorexia Nervosa
o Specifieke fobie o Boulimia Nervosa
o ODD o Psychoses
o Gedragsstoornis
Differentiaaldiagnose en comorbiditeit
Als je vaststelt of een kind een psychische stoornis heeft, spelen tegelijkertijd nog 2 vragen.
1. Hoe zeker ben ik van mijn zaak? Welke andere stoornissen lijken erop en kan ik die op grond van argumenten
uitsluiten?
à Dit noem je de differentiaaldiagnose.
2. Welke andere problemen of stoornissen gaan vaak samen met de stoornis die ik heb vastgesteld?
à Dit noem je comorbiditeit.
Theoretische kaders
1. Bi-directioneel model
Dyade tussen ouder en kind: Bi-directioneel model geïnspireerd op Belsky (1984) en Bell (1968).
Distal family characteristics (e.g., SES)
Adolescent characteristics
Parenting behaviors
• Eenzijdig redeneren in oorzaak en gevolg wordt afgewezen.
• Het gaat om wederzijdse interactie: ouders beïnvloeden het kind, het kind beïnvloedt de ouders.
à Kind kan problemen ontwikkelen door verkeerd gedrag van ouders … maar andersom kunnen ouders in
problemen komen door problematiek bij kind.
à Rugzak van beide gaan mee de opvoeding kleuren en bepalen. Zoals bv. socio-economische status en
pathologie.
à Des te jonger het kind, des te meer de invloed van de interactie is.
2. Het bio-ecologische systeemmodel
• Ontwikkeld door Uri Bronfenbrenner.
• Verwant met het biopsychosociaal model.
Bronfenbrenner (van oorsprong een Rus) vergeleek zelf zijn model met de Russische Matroesjka-poppetjes.
3
, • Zes systeemlagen van het bio-ecologische model (van binnen naar buiten):
1. Biosysteem:
- De intrapersoonlijke factoren.
- Bijvoorbeeld: intelligentie, temperament, aanleg om dik te worden.
2. Microsysteem:
- Er zijn altijd meerdere microsystemen.
- De relaties van het kind met mensen uit zijn directe omgeving.
§ Face-to-face-relaties.
§ Noemt Bronfenbrenner ‘de motor van de ontwikkeling’: hier vindt de beïnvloeding plaats.
§ Bijvoorbeeld: het kind met zijn papa; het kind met opa.
3. Mesosysteem:
- Relaties tussen verschillende microsystemen.
- Bijvoorbeeld: Jan wordt jarig. Zijn broertje en zusje overleggen hoe ze hem gaan verrassen.
- Bijvoorbeeld: vader straft Jan omdat hij ongehoorzaam is en spreekt met moeder af dat zij hem niet
mag troosten.
- Opvoeders beïnvloeden het kind direct via ‘eigen microsysteem’ en indirect via andere
microsystemen.
4. Exosysteem:
- Maatschappelijke systemen die via de microsystemen het kind (indirect) beïnvloeden.
- Het kind zelf is geen onderdeel van dit systeem.
- Bijvoorbeeld: de leraren beslissen om strenger op te treden bij ruzies en pesten tijdens de pauze. Juf
Dilara spreekt Jan vervolgens bestraffend toe als hij een ander kind duwt.
5. Macrosysteem:
- Waarden, normen, wetten en regels.
- Een systeemlaag zonder mensen.
- Bijvoorbeeld: wel of geen dienstplicht; verplichte maatschappelijke stage tijdens de middelbare
school; leeftijdsgrens bij verkoop van alcohol; Artikel 1 van de Nederlandse Grondwet:
§ "Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie
wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan
ook, is niet toegestaan."
6. Chronosysteem:
- Slaat zowel op het kind zelf: hij wordt ouder ...
- … als op de veranderingen in een maatschappij tijdens een bepaalde tijdsperiode.
- Bijvoorbeeld: covid, we zien nu in Europa bijna een verdubbeling in pathologieën: zoals
zelfverwonding, suïcide, depressie, ...
4