BELGISCH EN VERGELIJKEND BUITENLANDS BELEID
Buitenlands beleid:
Foreign policy is the sum total of decisions made on behalf of a given political unit (usually a
state) entailing the implementation of goals with direct reference to its external environment.
Foreign policy inputs are those many factors that influence foreign policy decision-making, whilst
the observable outputs of foreign policy are a feature of state (and non-state) behaviour within
the international system (Smith, Hadfield & Dunne, 2008).
Wat is buitenlands beleid, hoe positioneert een land zich t.o.v. andere landen en hoe zullen ze
samenwerken met andere landen om samen iets te bereiken? Putnam’s two level game:
buitenlands beleid is de interactie tussen interne en internationale politieke besluitvorming bij
internationale onderhandelingen over grote vraagstukken.
Two-level game theory is a political model of international conflict resolution between states
derived from game theory and originally introduced in 1988 by Robert Putnam. The two-level
game views international negotiations between states as consisting of simultaneous
negotiations at both the domestic level and the international level. Over domestic negotiations
they must take into consideration societal actors, while at the international level, they must seek
an agreement that is amongst the possible "wins" in his state's "win-set" (= possible outcomes
with government backing). International agreements occur when there is an overlap between
the win-sets of the states involved in the international negotiations.
Bijgevolg is buitenlands beleid de totale som van beslissingen m.b.t. doelstellingen die in de externe
omgeving liggen met als input variabelen die mogelijke verklaring kunnen bieden waarom een bepaald
besluit genomen is (gedrag van de actoren, analyse van besluitvormingsproces) en output de genomen
acties en stappen.
1
,Aandachtspunten i.v.m. “buitenlands”
1. De scheiding tussen “binnenland” en “buitenland” wordt steeds vager:
De Europese Unie wordt door sommigen heden als ‘binnenland’ gezien; hoog %
van de wetgeving wordt heden door de EU gegenereerd (vb: de Europese
minimumstandaarden op milieuvlak hebben zowel een impact op het ‘binnenland’
als op het ‘buitenland’).
Corona steun heeft impact op interne vorm van landen als ook op de manier
waarop Europa zich profileert naar buiten toe.
2. De lijn die onderzoekers in CFP/FPA trekken: wie is het belangrijkste doelwit van een
bepaald beleid?
Indien het hoofddoelwit buiten de grenzen van de eigen politieke entiteit ligt, dan
wordt het als een aspect van het buitenlands beleid beschouwt, zelfs indien het
secundaire gevolgen heeft voor de ‘interne politiek’.
DUS: indien de hoofddoelstelling van een milieuwet erin bestaat om de
verhoudingen tussen landen te wijzigen, dan kunnen we dit als een onderdeel van
‘buitenlands beleid’ beschouwen (vb. het 20-20-20 Energie en Milieupakket van de
Europese Commissie).
3. Hoe belangrijk zijn territoriale grenzen in de 21ste eeuw? (cf. één van de klassieke
geopolitieke factoren)
Op economisch, ecologisch, demografisch vlak merken we een verwatering van de
grenzen
Er blijven op politiek vlak o.a. sterke tendensen in de richting van zelf-determinatie
dit worden ook problemen van buitenlands beleid indien hun afwikkeling niet
louter een interne zaak blijft, maar (on)rechtstreeks ook een impact heeft op de
regio of andere landen (vb. Zuid-Ossetië en Abchazië op de Kaukasus).
Veel hangt ook af van hoe de internationale gemeenschap dit probleem
percipieert, definieert en framed.
Aandachtspunten i.v.m. “beleid”
1. “Buitenlands beleid” is een zeer brede term. Het omvat alle mogelijke facetten van high
politics tot low politics.
Geostrategische vraagstukken (vb. beleid van de VS in Irak Afghanistan of inzake de
stationering van een ‘missile defense’-systeem)
Geo-economische vraagstukken: de mondiale kredietcrisis en haar gevolgen (vb.
van de G-8 naar de G-20); energie in de EU-Rusland relaties (loutere marktwerking
of geopolitiek?)
Ecologie (vb. het post-Kyotoproces en de initiatieven van de verschillende landen).
Mensenrechten: moeten westerse regeringsleiders wel of niet aanwezig zijn bij de
opening van de Olympische Spelen, multilaterale onderhandelingen in de
Mensenrechtenraad in de Genève, etc.
Cultuur: culturele akkoorden tussen landen (drempelverlagend), etc.
2. Welke actoren maken/beïnvloeden het beleid?
Executieve macht, Parlementaire macht, …
Media, Lobbygroepen, multinationale ondernemingen, individuen, etc.
2
,Foreign policy analysis is dan:
‘The study of foreign policy aims at understanding and explaining the foreign policy behaviours
of actors in world politics’ (Neack, Hey & Haney, 1995).
‘The study of foreign policy deals with both domestic and international arenas, jumping from
individual to state to systemic levels of analysis and attempts to integrate all of these aspects in
a coherent whole’ (Gerner, 1995).
‘The central focus of Foreign Policy Analysis is on the intentions, statements and actions of an
actor – often, but not always, a state – directed towards the external world and the response of
other actors’ (Neack, Hey & Haney, 1995).
Wie buitenlands beleid bestudeert, maakt best een onderscheid tussen buitenlands beleid als
gedrag (vb. de rol van de president in de totstandkoming van een buitenlandpolitieke beslissing),
buitenlands beleid als proces (vb. verschillende actoren die verwikkeld zijn in een
besluitvormingsproces over het te voeren beleid) en buitenlands beleid als output (vaak wordt in
FPA de vraag gesteld hoe het gevoerde beleid ‘output’ verklaard kan worden).
Studies over buitenlands beleid kunnen een zeer verschillende finaliteit hebben:
1. BESCHRIJVEND:
Als output: een loutere beschrijving maken van de actoren, doelstellingen en
ingezette instrumenten.
Als proces: in kaart brengen welke actoren betrokken worden bij een beslissing
over buitenlandse politiek.
2. EVALUEREND:
Als output: het buitenlands beleid toetsen aan de eerder gedeclareerde
doelstellingen.
Als proces: suboptimale aspecten van de besluitvorming over buitenlands beleid in
kaart brengen.
3. BELEIDSGERICHT:
In het verlengde van evaluerende analyses aanbevelingen tot optimalisatie van het
beleid als proces/output formuleren.
4. VERKLAREND:
Als proces: adhv interne en externe factoren het beleid verklaren.
Afhankelijk van je assumpties en het bredere theoretische kader waarin je je als onderzoeker
situeert, zal je andere visies hebben over wat voor soort politieke entiteiten een buitenlands beleid
kunnen voeren.
3
,Wie het (neo)realisme volgt, is van mening dat enkel grote staten een echt buitenlands beleid
kunnen voeren. Nochtans bestaat er sinds de jaren ’70 ook een groeiende literatuur over de rol van
kleine staten in de internationale politiek. In tegenstelling tot wat het realisme beweert, zijn er ook
een reeks niet-statelijke entiteiten actief op de internationale scene:
1. Niet-statelijke publieke entiteiten:
Subnationale entiteiten van (federale) staten: vb. Vlaanderen, Wallonië, Québec,
Catalonië.
Supranationale Organisaties: vb. de Europese Unie (GBVB).
Internationale (Gouvenementele) Organisaties: vb. VN, IMF, NATO.
Internationale Gerechtshoven: vb. het Europees Hof van Justitie.
Transnationale Informele Coalities: vb. G8, G77.
2. Niet-statelijke, private entiteiten:
Multinationale Ondernemingen: vb. Danone, Bertelsmann, AmCham.
Internationale Niet-Gouvernementele Organisaties: vb Amnesty, Greenpeace.
Individuen: Track-Two Diplomacy zoals Carter, University of Kent.
Wie het buitenlands beleid van statelijke publieke entiteiten bestudeert, dient eerst duidelijkheid
te schapen in concepten zoals “Wat is een natie? Waarin verschilt een natie van een staat? Wat
houdt soevereiniteit in?”
1. Natie: gemeenschap georganiseerd rondom symboliek, cultuur, geschiedenis, religie, etc.
2. Staat: is een juridisch begrip met volkenrechtelijke vereisten, nl territorium, erkenning,
volk, eigen functionele regering en geweldsmonopolie (intern en extern).
Hoe kunnen we het statelijke buitenlands beleid dan definiëren? Dit gaat zowel over de inhoud
als het proces:
1. Focust op de doelstellingen die beleidsverantwoordelijken die de staat extern
vertegenwoordigen, trachten na te streven
2. Focust op de waarden die aan deze doelstellingen ten grondslag liggen.
3. Focust op de middelen/ instrumenten om die doelen na te streven.
4
, Van Comparative Foreign Policy (CFP) naar Foreign Policy Analysis (FPA)
EERSTE GENERATIE: COMPARATIVE FOREIGN POLICY
Stijging van niet-cumulatieve beschrijvende studies. Men ging op zoek naar spaarzame verklaringen
door middel van analysetechnieken uit de sociale wetenschappen (zoals vergelijken). Het was inductief
(langzaam cumulatief opbouwen van theorieën) en de methode was vaak kwantitatief geïnspireerd
(data in de vorm van gebeurtenissen of events). Men ging vooral naar de actoren (landen, regio’s, etc)
zelf kijken, omdat de macro-theorieën telkens wel iets misten, volgens de CFP.
Rosenau (1957) probeerde via een pre-theoretisch kader (obv analyseniveaus) komen tot een ‘middle
range theory’ en uiteindelijk tot een ‘grand theory’. Dit is echter nooit zover gekomen omwille van de
beperktheid van de aanpak, nl. een bijna uitsluitend positivistische, kwantitatieve aanpak. Dit is nu nog
vaak het geval in de VS. Gedurende de jaren ’40-’60 was er een Amerikaanse dominantie in het
studiegebied.
De CFP werd gekaderd in de kwantitatieve trend in de sociale wetenschappen (sponsoring van
de VS overheid voor dergelijke International Relations -IR- en Comparative Politics -CP-
projecten).
CFP werd gekaderd in de internationale situatie die werd gereflecteerd in IR (realisme, power
politics) en CP (moderniseringstheorie).
Dit leidde in IR tot spel-theoretische modellen, formele besluitvormingsmodellen van conflicten en
allianties en in CP tot modellen van ontwikkeling en modernisering.
Resultaat: in CFP was er ook modellenbouw en de aanmaak van databases. CFP was tot dan vooral
geënt op theorieën uit IR, uit CP werd enkel de comparatieve methode gehaald.
OVERGANG VAN DE GENERATIES
Jaren 60: politieke gebeurtenissen leidden tot de nood aan aanpassingen van de theorieën.
IR: dekolonisatie leidt tot aandacht voor niet-militaire vormen van macht en tot modellen van
interdependentie-theorieën en pluralisme, waarvoor kwantitatieve methodes minder of niet
geschikt zijn.
CP: moderniseringstheorie komt onder vuur te liggen en moet plaats maken voor meer
gecompliceerde ‘binnenlandse’ studies.
Resultaat is dat de grenzen tussen IR en CP vervagen. CFP lag al op de grens van de twee en krijgt
door die vervaging de kans om zich tot een zelfstandige discipline te ontwikkelen. Stilaan wordt aan
deze discipline het label ‘Foreign Policy Analysis’ gehecht.
5