Sociale psychologie SV
H.1 Kennismaking met de sociale psychologie
1.1 Studieobject van de sociale psychologie
1.1.1 Gebiedsomschrijving
Gordon Allport (1985): “de wetenschappelijke studie van de manier waarop de gedachten, gevoelens en
handelingen van mensen beïnvloed worden door de feitelijke, voorgestelde of geïmpliceerde aanwezigheid
van andere mensen.” Moet je kennen
“De wetenschappelijke studie …”
Wetenschappelijke beweringen dienen het resultaat te zijn van zorgvuldig methodisch onderzoek.
Begrijpende, correlationele (of vergelijkende) en experimentele methode
Begrijpende methode:
- Kwalitatief: geen gebruik van cijfermateriaal, beperkt tot verbale beschrijvingen
- Gevalsstudies: educatieve techniek waarbij de beschrijving van een praktijkgeval (een
gebeurtenis of situatie) als materiaal wordt gehanteerd om van te leren.
- Eerst onderzoeken van alle mogelijke factoren en dan pas een gefundeerde keuze maken.
- Nadeel: subjectiviteit.
- Positief: onverwachte nieuwe hypothese inspirerend voor verder onderzoek
Correlationele (vergelijkende) methode:
- Bij een groep individuen verschillende soorten gegevens verzameld, en vervolgens gaat men er
statistische bewerkingen op doorvoeren om te zien of er correlaties naar voren komen.
- Correlatie: veranderingen in ene variabele samenhangt met verandering in andere variabele.
- Nulcorrelatie: als geen verandering wordt gevonden.
- Onduidelijk welke kant het verband op gaat: wat de oorzaak ervan is.
Experimentele methode:
- Maakt het mogelijk om te onderzoeken of een bepaalde variabele invloed heeft op de andere.
- Afhankelijke variabele (AV): de eigenschap waarvan we willen weten waardoor ze beïnvloed
wordt (de eigenschap die beïnvloed wordt)
- Onafhankelijke variabele (OV): de eigenschap waarvan we vermoeden dat ze invloed heeft op
de afhankelijke variabele (de eigenschap die beïnvloedt)
- Storende variabelen
- Equivalente/gelijkwaardige groepen
- Experimentele groep en controlegroep
- Causale of oorzakelijke relatie tussen OV en AV
Empirische cyclus: niet onmiddellijk vaststaande conclusie, maar mogelijke hypothese stellen die getoetst
moet worden.
“… de gedachten, gevoelens en handelingen van mensen… “
Sociale psychologie houdt zich niet alleen bezig met zichtbaar gedrag, maar ook met wat mensen denken
en voelen. A-B-C-model van het gedrag: A=affectieve component (gevoelens), B=manifeste gedrag
(behaviour) en C= cognitieve aspecten (waarneming, geheugen en denken).
,“… beïnvloed worden door de feitelijke, voorgestelde of geïmpliceerde aanwezigheid van
anderen.”
Sociale psychologie gaat over beïnvloeden van gedachten, gevoelens en handelingen. En deze beïnvloeding
gaat feitelijk (directe aanwezigheid) of voorgesteld en impliciet (indirecte beïnvloeding).
Voorgestelde aanwezigheid van andere: bijvoorbeeld wanneer je kleren koopt en je zelf in gedachten
inbeeldt wat andere daarvan vinden en denken.
Impliciete aanwezigheid: ook al weet je niet wie je beïnvloedt, kunnen ze toch invloed op je uitoefenen.
Bijvoorbeeld via reclames.
Enkele aanvullingen
Definitie van Allport onvolledig: het gaat niet enkel om de manier waarop mensen beïnvloed worden door
anderen, maar ook hoe ze zelf actief inspelen op die anderen. Ook is beïnvloeding niet altijd bewust of
intentioneel (bv. Wanneer er mensen op straat naar boven kijkt, zul jij ook kijken)
Ieder gedrag kan het voorwerp uitmaken van sociaalpsychologisch onderzoek. Kenmerkend voor sociaal
psychologen is dat ze bij de studie van het gedrag vooral oog hebben voor de aspecten die op de een of
andere manier betrekking hebben op andere mensen.
1.1.2 De eigen invalshoek van de sociale psychologie
Onderscheid met de sociologie
Sociologen hebben oog op maatschappelijke of groepsgebonden kenmerken die aanwijsbaar zijn in het
gedrag. Psychologen kijken meer naar individu zelf. Sociaal psychologen zitten daar tussenin, focus ligt op
het gedrag van individuen, maar wel voor zover het gericht is op of beïnvloed wordt door het gedrag van
anderen.
Eigen plaats binnen de psychologie
Ontwikkelingspsychologen: hoe het gedrag in zijn verschillende aspecten evolueert over verschillende
levensfases.
Algemene psychologie: basisprocessen van gedrag, zoals waarneming, geheugen en emoties, op zichzelf
bestuderen, zonder in te gaan op specifieke sociale invloeden.
Persoonlijkheidspsychologie: oog voor innerlijke factoren (aan- of afwezigheid van bepaalde
persoonlijkheidseigenschappen) die aan de basis kunnen liggen van het gedrag.
Sociaal psychologen: zoeken verklaring in externe factoren die op het individu inwerken. Situationisme.
Interactionisme: mensen zich anders kunnen gedragen afhankelijk van situaties en ook dat mensen door
hun persoonlijkheid anders reageren op een situatie.
Multidisciplinaire aanpak: onderzoek door onderzoeksgroepen waarin verschillende disciplines bij elkaar
komen.
1.2 Enkele belangrijke evoluties
1.2.1 Kenmerken van bij het ontstaan
Een sterke experimentele traditie
Door experimenten op te zetten kunnen onderzoekers zelf bepalen van welke factoren ze de potentiële
invloed willen onderzoeken, terwijl allerlei storende variabelen onder controle gehouden worden.
,Nauwe band tussen theorie en praktijk
WOII zorgde voor versnelling in ontwikkeling van sociale psychologie. Veel psychologen waren van joodse
achtergrond waren naar Amerika gevlucht waar ze de middelen kregen om onderzoek uit te voeren.
Psychologen kregen de opdracht om technieken te ontwerpen om moreel van troepen op peil te houden.
Kurt Lewin: veldtheorie, gedrag van mensen afhankelijk van hun persoonlijkheid of karakter en omgeving
of situatie waarin ze zich bevinden.
1950: explosie van sociaalpsychologische theorieën.
1.2.2 Latere aandachtspunten
Ethische aandachtspunten
Veel interesse naar duistere kanten onderzoeken van het menselijke gedrag. Kritiek: mensen werden
soms blootgesteld aan ethisch betwistbare behandelingen.
Internationaal werd deontologische code opgesteld: onderzoekers moeten zich houden aan bepaalde
regels bij hun experiment. Bv, moet elke deelnemer voor experiment verteld worden wat de bedoeling is,
als nodig is om iets achter te houden moet dat naderhand meteen duidelijk gemaakt worden.
Culturele verscheidenheid
Replicatieonderzoek: bij je experiment aangeven wat je hebt gedaan en met wie zodat mensen het
experiment kunnen herhalen, om te zien of de resultaten matchen.
Crossculturele psychologie: wetenschap die specifiek onderzoek doet naar de manier waarop diverse
gedragsaspecten beïnvloed worden door de cultuur waarin mensen opgroeien.
Organisatiepsycholoog Geert Hofstede: maakte onderscheid tussen individualistische en collectivistische
culturen. Individualistisch: mensen gesteld op hun onafhankelijkheid, uit zich in de nadruk die wordt
gelegd op individuele prestaties en hebben van eigen mening. Collectivistische cultuur: gericht op
gemeenschap, hechten belang aan inspanningen die de groep goed doen en bewaren van sociale
harmonie.
Belang van biologische factoren
Taboe om naar biologische kant van gedrag te kijken. Deterministisch: weinig ruimte overblijven voor
beinvloeding vanuit persoon zelf of vanuit zijn omgeving.
Evolutionaire psychologie, sociale neuropsychologie
Inschakelen van nieuwe technologieën
Kameleoneffect: onbewuste neiging om het gedrag van anderen met wie we in interactie zijn, spontaan na
te bootsen.
Vanuit de aantekeningen
Obsessively social: wij zijn kudde dieren, we hebben andere mensen nodig
Sociale deprivatie: Er wordt voor een tijd iets weggenomen wat belangrijk voor je is.
Sociale paradox: We hebben mensen nodig, maar toch vinden we het soms moeilijk contact te hebben.
, H.2 Groepsnormen (de groep als richtsnoer voor
het individu)
2.1 Hoe normen ontstaan
Groepen zijn erg verschillend: kan uit 2 mensen bestaan, maar ook uit 100, sommige veel regels andere
niet, maar in elke groep ontwikkelen zich normen.
2.1.1 Van bovenaf opgelegde normen
In verticaal gestructureerde groepen (duidelijke hiërarchie) worden normen snel aangenomen. Maar ook
in groepen zonder hiërarchie kan normen van bovenaf komen.
2.1.2 Normen die spontaan ontstaan binnen de groep
Sommige normen komen door overleg en rationele besluitvorming binnen de groep. Maar veel normen
(vooral impliciete regels) ontstaan op spontane en onbewuste manier.
Normen als product van sociale vergelijking
Situaties waarin we niet weten hoe we ons moeten gedragen, waarin ieder houvast ontbreekt om gedrag
een duidelijke richting te geven, brengen veel onzekerheid. Mensen kijken naar elkaar om te zien wat
de ander voor gedrag vertoont dit kan op een open en bewuste manier, d.m.v. meningen uitwisselen,
maar kan ook non-verbaal.
Sociale normering: met een groep zonder het te bespreken een gemeenschappelijke kijk gaan creëren.
Bewezen door experiment van Sherif: lichtpuntjes onderzoek
autokinetische effect: vaststelling dat een statisch lichtpunt in een volstrekt duistere omgeving
lijkt te bewegen ten gevolge van eigen oogbeweging.
Mensen in compleet duistere kamer gezet 1 lichtpuntje verschijnt op de muur deelnemers
moesten afstand dat lichtpuntje maakt schatten lichtpuntje bewoog eigenlijk niezat, maar dat
oogt wel zo voor deelnemers (autokinetisch effect).
Fase 1: individuele testing, 30 keer lichtpuntje te zien, vervolgens afstand zeggen, na een tijdje
schatten blijven de deelnemers rond hetzelfde getal hangen (de een 5cm de ander 10cm).
Ontwikkelen van individuele norm.
Fase 2: paar dagen naderhand, deelnemers in groepjes van 3 bij elkaar. Om de beurt zeggen hoe
zij de afstand inschatten, in het begin blijven mensen bij eigen individuele norm, na enkele keren
gaan ze steeds meer naar elkaar kijken, tot ze uiteindelijk op groepsnorm kwamen, een
gemeenschappelijk standaard.
Als verklaring voor Sherif sociale vergelijkingstheorie van Festinger (7.1.3). Wanneer mensen in
een ambigue situatie terechtkomen, waar ze geen enkel objectief criterium hebben om hun oordeel te
toetsen, dan richten ze zich tot elkaar om via sociale vergelijking tot een evaluatie te komen.
Omdat je een tekort aan info hebt laat je jezelf beïnvloeden door andere mensen in de groep.
Enkele toepassingen
Sensibiliseringscampagnes: het is beter om in je reclame te laten zien wat de juiste manier van gedragen
is, dan zijn mensen eerder geneigd hetzelfde te doen. Wanneer reclame slecht gedrag laat zien en dan zegt
dat dat slecht is, zijn mensen minder geneigd het juiste gedrag te tonen.