HET ACTIEF
BEWEGINGSSTELSEL I
Prof Van Cruchten, Prof Van Ginneken
2021-2022
,Deel 1: Osteologie en Arthrologie (Steven Van Cruchten)
OSTEOLOGIE
1. Inleiding
1.1 Ligging en richting
Mediaan: door de as, in het midden verticaal
Sagittaal: parallel aan de mediaanlijn
Transversaal: loodrecht op de lengterichting, dwars
door het dier
Rostraal, craniaal – caudaal
Mediaal – lateraal
Sinister – dexter
Dorsaal – ventraal
Proximaal (naar de as) – distaal (van de as)
Dorsaal – palmair (voorpoot)/plantair (achterpoot)
Vb. de tepels liggen ventraal van de romp, de vingers liggen het meest distaal, de carpus (= de pols)
ligt distaal van de elleboog, de elleboog ligt proximaal van de carpus,…
1.2 Soorten beenweefsel
Er bestaan 2 soorten beenweefsel, namelijk spongieus been en compact been. Spongieus been zit
meestal centraal waar het beenmerg is gelegen en is ook sterk doorbloed. Compact been zit meestal
rond spongieus been en bestaat uit een dichte massa beenweefsel waarin alleen microscopisch
kleine ruimtes zijn waar te nemen.
1.3 Indeling obv vorm
1. Lang been of os longum
2. Kort been of os breve (bv. staartwervels)
3. Plat been of os planum
4. Ongregelmatig been of os irregulare
5. Sesambeen of os sesamoideum (klein botje dat in
een pees ligt)
1. Lang been of os longum
Bestaat uit 2 epifysen, een proximaal en een distaal deel (uitersten). Bestaat vooral uit spongieus
beenweefsel met aan de buitenzijde compact been bedekt met een laagje gewrichtskraakbeen.
De diafyse is het middenstuk. De wand bestaat uit compact beenweefsel, de binnenkant is de
mergholte gevuld met (rood/geel) beenmerg. Tussen de epifyse en de diafyse zit de groeischijf (=
epifysair kraakbeenweefsel).
Vanuit de groeischijf gebeurt de lengtegroei van de beenderen (= enchondrale botvorming). Groei in
de breedte gebeurt vanuit het periost (= periostale beenvorming). Het periost is het botvlies en door
wrijving hiervan krijg je botaanmaak. Dit vormt steeds nieuwe lagen beenweefsel aan de
buitenvlakte van de diafyse.
,Bij dwerggroei sluit de groeischijf veel te snel waardoor men dus niet meer kan groeien. Dit gebeurt
sneller bij een vrouwelijk individu dan bij een mannelijk individu. Bij een volwassen dier wordt de
groeischijf vervangen door beenweefsel, zodat de lengtegroei finaal ophoudt. Vogels hebben een os
pneumaticum, hierbij bestaat bv de humerus uit luchtzakken ipv beenmerg. Hierdoor kan de centrale
holte gevuld worden met lucht.
2. Kort been of os breve
Bij een kort been zijn alle dimensies van dezelfde grootorde. De structuur lijkt op de epifyse van een
lang been. Het ontstaat door enchondrale botvorming (= de botstructuur gaat eerst over een
kraakbenig stadium. Dit wilt zeggen dat men eerst bindweefsel heeft, dan kraakbeen en dan bot.
Bv. De pols, een fractuur aan de pols zal zeer moeilijk genezen door het grote aantal
carpaalbeenderen die eraan zitten. De samenstelling van die carpaalbeenderen verschilt bij alle
huisdieren (zie verder).
3. Plat been of os planum
Het bestaat uit een platte laag spongieus beenweefsel, omgeven door een dunne laag compact
beenweefsel. Bij alle oligocephale (langsnuitige) rassen zien we zeer uitgesproken neusbeenderen,
dit is minder bij de brachycephale rassen. De neusschelpen (= conchae nasales) bij de carnivoor zijn
zeer grillig. Dit is van belang voor de turbulentie van de lucht waar de carnivoor zijn goede reuk aan
te danken heeft.
Het rund heeft een sinus frontalis met een uitloper naar de hoornen. Deze moeten dus bij
onthoorning goed ontsmet worden, anders krijgt men een ontsteking in de sinussen. Het is dus
moeilijk om deze uit te spoelen en te genezen.
Bij herbivoren zijn de conchae eenvoudiger gespiraliseerd dan bij de carnivoor.
Het os frontale van het rund bestaat uit een plat schedelbeen met een ruime paranasale sinus (=
neusbijholte = sinus frontalis). Deze sinus loopt ver uit tot in de processus cornualis (hoornuitsteeksel
à gevaar sinusitis).
Bij een paard met een rotte tand kan de ontsteking doortrekken naar de sinus maxillaris. Langs daar
worden ook tanden uitgeklopt.
4. Sesambeen/os sesamoideum
Bv. Patella (= knieschijf)
Het varken heeft een os rostrale (= snuitbeen) in de neusschijf, dit is een plek waar veel mechanische
belasting optreedt. Het paard heeft een passief steunapparaat, want ze slapen rechtopstaand.
Hiervoor is er een zeer belangrijke structuur nodig in het achterbeen om de knie ‘op slot’ te zetten.
Daarvoor bezit het paard twee sesambeentjes thv de carpus, namelijk het os carpi accessorium of
het haakbeentje. Aan de achterzijde van het hoefbeen heeft
het paard ook het straalbeen (= distale sesambeentje).
Daarnaast zijn er ook nog de patella en het proximale
sesambeentje. Bij de herkauwers vinden we hartbeentjes
(= ossa cordis) rond de aortaklep terug. Deze worden groter
naarmate het dier ouder wordt. Op een radiografie zie je
daarom een witte vlek.
,1.4 Soorten beenverbindingen
Synarthrose gewrichten zijn onbeweeglijk. Hierbij is er een verbinding met kraakbeen, bindweefsel,
bot,… Diarthrodiale gewrichten zijn beweeglijke gewrichten zoals de elleboog of de schouder. Ze
hebben een gewrichtsholte met synoviaal vocht.
2. Osteologie van de voorste lidmaat
De schoudergordel verbindt het voorbeen met de romp. Het bevat een scapula (= schouderblad), een
clavicula (= sleutelbeen) en een coracoïd (= processus coracoïdeus). De schoudergordel is enkel
volledig bij lage vertebraten zoals de kikker. Bij de meeste zoogdieren is de clavicula enkel nog te
vinden als peesstreep of claviculaire streep. Het coracoïd been is enkel nog aanwezig bij kikker, maar
de meeste huisdieren inclusief de mens hebben een uitsteeksel of een processus coracoïdeus ipv een
apart bot.
Het voorbeen bevat een humerus (= opperarmbeen) en een antebrachium (= onderarm) dat bestaat
uit de radius (= spaakbeen) en de ulna (= ellepijp). Daarnaast is er ook nog de carpus of de pols, de
metacarpus of het middenhand en uiteindelijk nog de digiti of de vingers.
De mens en konijn zijn plantigraad, we gaan dus volledig op onze zool, palm, hiel steunen. Het paard,
rund en varken zijn unguligraad, ze gaan op de tippen van hun tenen steunen. De hond is digitigraad,
ze steunen op de tenen zelf. Het aantal tenen verschilt tussen de species en tussen de rassen.
Bij het paard spreken we van het boeggewricht, dit is het schoudergewricht tussen de scapula en de
humerus. De scapula hangt met spieren vast aan de wervelkolom. De verbinding tussen het
voorbeen en de borstkas is bij onze huisdieren enkel met spieren en heeft dus geen beenderige
verbinding. Dit maakt dat men makkelijk een amputatie van het voorbeen kan doen thv de scapula.
De kleine huisdieren kunnen makkelijk op 3 poten lopen en zullen uiteindelijk evenwicht vinden maar
bij grote huisdieren gaat dit amper of zelfs niet.
Bij het paard spreken we van hoefbeenderen, bij de rest van de huisdieren spreken we van
klauwbeenderen. Bij het paard en rund zit er tussen de kroon en het kootbeen een kroongewricht.
De beenderen van een rund zijn veel zwaarder dan die van een paard.
A. SCAPULA (= SCHOUDERBLAD)
Speciesverschillen
1. Het paard
Als we kijken naar de facies lateralis van de scapula zien we in het midden een opstaande wand, dit is
de spina scapulae (2A). Doordat deze lijn naar boven komt spreken we van een put boven de spina
en een put onder de spina (op de foto is dit links en rechts). Wat boven de spina scapulae ligt noemt
men de fossa supraspinata en wat eronder ligt de fossa infraspinata. De spier die boven de spina ligt
is de musculus supraspinatus en de spier eronder de musculus infraspinatus. De bovenkant van de
scapula (19) wordt vegroot door kraakbeen, dit noemen we het cartilago scapulae. Dit kraakbeen zorgt
voor oppervlaktevergroting van het schouderblad en dient ook als schokdemper. Op het distale einde van
de scapula zien we een uitsteeksel, dit is het tuberculum supraglenoidale (17). Dit uitsteeksel wijst
naar cranioventraal en is ook een herkenningspunt als we willen weten of het een linker- of
rechterschouderblad is. Op de spina scapulae zien we ook nog een verdikking, dit is het tuber spina
scapulae. Ook zien we een collum scapulae (15), dit is een versmallend deel van de scapula.
, Als we kijken naar de facies medialis van de scapula zien we een uitholling (3), dit is de fossa
subscapularis. Ook zien we ruwe verhevendheden, dit zijn de driehoeken op de foto en zijn een
aanhechtingsplaats voor een spier. De twee verhevendheden noemen we de facies serrata. We zien
ook een klein uitsteekseltje (18) aan de mediale kant, dit is de processus coracoïdeus, een restantje
van het coracoïd.
Legende
1. Facies serrata
2. Spina scapulae
2A. Tuber spinae scapulae
3. Fossa subscapularis
4. Fossa supraspinata
5. Fossa infraspinata
9. Margo caudalis
10. Margo cranialis – incisura scapulae
11. Angulus caudalis
13. Angulus cranialis
14. Cavitas glenoidalis
15. Collum scapulae
16. Tuberculum infraglenoidale
17. Tuberculum supraglenoidale
18. Processus coracoideus
19. Cartilago scapulae
Afbeelding van rechter scapula van het paard, lateraal (links) en mediaal (rechts)
Bij het paard is de fossa supraspinata ongeveer de helft van de fossa infraspinata (zie pijltjes op de
foto). Dit is typsich voor het paard.
2. Het rund
Bij het rund is de fossa infraspinata (5’) veel groter dan de fossa supraspinata (4’). In feite is de fossa
supraspinata maar 1/5. Op het einde van de spina scapulae zit er een opstaand uitsteeksel, dit is het
acromion. Bij het paard is dit niet te zien. Ook is de facies serrata van de mediale zijde bij het rund
een vierhoek ipv een driehoek zoals bij het paard.
Legende
1. Facies serrata
2. Spina scapulae
3. Fossa subscapularis
4. Fossa supraspinata
5. Fossa infraspinata
6. Acromion: processus hamatus
8. Margo dorsalis
9. Margo caudalis
10. Margo cranialis – incisura scapulae
11. Angulus caudalis
13. Angulus cranialis
14. Cavitas glenoidalis
16. Tuberculum infraglenoidale
17. Tuberculum supraglenoidale
18. Processus coracoideus
Afbeelding van linker scapula van het rund, lateraal en mediaal