Neurokinesitherapie 2 – Praktijk:
Hoofdstuk 1: Positionering en transfers bij CVA patiënten:
1. Het proces:
1.1 Assessment:
Therapeut gebruikt zijn theoretische kennis en klinische expertise om een klinisch oordeel te vellen
over wat moet worden beoordeeld en hoe. Het vereist bekwame observatie van de patiënt en
vaardigheid in taakanalyses. De patiënt moet worden geëvalueerd op verschillende niveaus van de ICF.
Specifieke testen worden afgenomen, vb: KNO, vragenlijsten
1.2 Goal-setting:
Na beoordeling worden klinische hypothesen opgesteld om bewegingsstoornissen en / of functionele
moeilijkheden te verklaren en om doelen te prioriteren en een behandelplan op te stellen.
Het stellen van doelen is een proces tussen de T, de P en hun familie.
Als therapeut moet u rekening houden met de langetermijndoelen en kortetermijndoelstellingen.
- Langetermijndoelen bieden patiënten vaak hoop en motivatie, maar zijn soms te ambitieus.
- Kortetermijndoelen moeten klantgericht zijn en moeten op een SMART-manier (specifiek,
meetbaar, acceptabel / haalbaar, realistisch, tijdig) worden benaderd om de patiënt een idee
te geven van wat hij wanneer kan verwachten.
1.3 Therapie plan:
Het behandelplan is afhankelijk van het doel, maar ook van het reactievermogen van de patiënt op
bepaalde interventies. Als fysiotherapeut willen we niet alleen een verandering in beweging
faciliteren, maar ook de patiënt leren bewegen en slechte en goede bewegingen herkennen.
1.4 Interventie:
Algemene therapieprincipes
Er zijn enkele algemene kenmerken van effectieve motorische revalidatie na een beroerte:
specificiteit, intensiteit inclusief herhaling en de toepassing van motorische leerprincipes.
1) Specificiteit van de opleiding: dit betekent dat wat wordt opgeleid zal verbeteren, terwijl een
overgang naar niet-opgeleide taken niet duidelijk is aangetoond. Dit omvat taakspecificiteit,
maar ook contextuele en omgevingsspecificiteit
2) Intensiteit of dosis oefenen: patiënten met een beroerte hebben baat bij meer tijd besteed
aan de praktijk. De optimale therapiedosis is echter niet bekend, evenals de
langetermijneffecten van veel interventies. Herhalingen worden gedefinieerd als het
herhaaldelijk oefenen van functionele taken. Actieve beoefening van taakspecifieke
motorische activiteiten kan de activiteiten van de bovenste en onderste ledematen
verbeteren.
, 3) Tijdstip van intensieve training: algemeen wordt aangenomen dat de revalidatie zo vroeg
mogelijk na een CVA moet beginnen en moet worden geïntensiveerd nadat de eerste
kwetsbare dagen voorbij zijn.
Andere algemene aanbevelingen:
- Oefeningen moeten individueel op maat worden gemaakt (daarom relevant en zinvol met
betrekking tot beperkingen van bekwaamheid)
- Oefeningen moeten herhaling met variatie bevatten (herhaling-zonder-herhaling)
- Rustperioden tussen sessies en herhalingen zijn noodzakelijk
- Feedback moet worden gegeven op prestaties en resultaten moeten worden geleverd, met
afnemende frequentie
• Voor procedureel leren (bijv. lopen), moet feedback worden gegeven over de
resultaten
• Voor declaratief leren (bijv. complexe bewegingen zoals aankleden, moet feedback
worden gegeven over prestaties)
- De omgeving moet zinvol zijn
Sommige andere principes voor de behandeling van een neurologische patiënt:
- Proximale stabiliteit geeft distale functie: men heeft een stabiele basis nodig om
bewegingen van meer distale lichaamsdelen correct te coördineren. Daarom speelt
romprevalidatie een centrale rol tijdens de behandeling van een neurologische patiënt, maar
dit principe is ook van toepassing op meer distale lichaamsdelen. De stabiliteit van de
intrinsieke handspieren wordt vb belangrijk om de beweeglijkheid van de vingers te bepalen.
- Patiënten met een beroerte missen vaak selectiviteit in bewegingen, waardoor het voor
patiënten moeilijk is om bepaalde bewegingen van elkaar te ontkoppelen
- Patiënten moeten zo snel mogelijk tegen de zwaartekracht in worden gebracht, aangezien de
zwaartekracht het meest objectieve referentiepunt op aarde is.
- Veel oefeningen hebben ook een cognitieve component die als dubbele taak kan worden
gebruikt om oefeningen moeilijker te maken.
- Trek nooit aan ledematen, en zeker niet aan de schouder. Begeleid enkel het lichaam van de
patiënt.
- De patiënt zal beter leren als het doel van de oefening wordt begrepen. Het is noodzakelijk om
betekenis te geven aan bewegingen (bijv. Reiken naar een glas is zinvoller dan eenvoudig
reiken in de ruimte)
2. Fysiotherapeutische beoordeling:
2.1 Hoe beoordelen we de patiënt met een beroerte?:
De beoordeling omvat zowel de eerste gegevensverzameling als de evaluatie van de patiënt op
gestandaardiseerde maatregelen.
- De initiële gegevensverzameling = persoonlijke details zoals leeftijd, medische geschiedenis,
functie en motoriek, gevoel en psychologische, sociale en gezinsstatus.
- Gestandaardiseerde metingen worden gebruikt om het niveau van beperking en individuele
ervaringen te identificeren, samen met hun vermogen in termen van sensatie,
houding, beweging, functie, activiteit, deelname, aandacht, begrip en eerdere vaardigheden.
De eerste beoordeling kan in meer dan 1 sessie worden uitgevoerd als de patiënt moe is en daarom
niet in staat om de maatregelen uit te voeren. Het is als T belangrijk om de impact van de stoornissen
die de P ervaart gedurende verschillende sessies te observeren voordat de problemen en daarmee de
behandeldoelen prioriteit krijgen. (Bv: als T moet u misschien beslissen of het probleem van
,motorische controle tijdens het lopen het gevolg is van een verminderde aanvang van een spiergroep
of eerder een abnormale tonus).
Categorieën van de ICF met de meest voorkomende en relevante gevolgen na een beroerte:
2.2 Welke beoordelingsmethoden gebruiken we om patiënten met een beroerte te evalueren:
Uitkomstmaten die kunnen worden gebruikt om mensen met een CVA te beoordelen volgens
de ICF:
, 3. Introductie:
3.1 Stroke:
CVA = ‘een ongeluk in de bloedvaten van de hersenen’. Er is een verstoring van de doorbloeding van
de hersenen. Er zijn 3 soorten:
1) Heamorrhagisch: Er barst een bloedvat in de hersenen, waardoor de hersenen geen vers bloed
krijgen met voedingsstoffen en zuurstof. Ook druk kan de hersenen beschadigen.
2) Ischemisch: een bloedvat naar de hersenen raakt verstopt door een klonter.
3) TIA: een kortstondige ischemische attack = ‘mini stroke’. De symptomen kunnen gelijkaardig
zijn als deze van de 2 andere categorieën, maar het grote verschil is dat de symptomen niet
langer dan 24u aanwezig zijn.
3.2 Tekens en symptomen:
De symptomen hangen af van de locatie waar de CVA plaatsvindt. De klachten
ontstaan heel plotseling en hangt af van de delen van de hersenen dat geen bloed
meer krijgt.
- Door gekruiste banen zal een laesie in de L hemisfeer, klachten geven aan
R kant van het lichaam en omgekeerd.
- De klachten kunnen zijn:
• Motorisch
• Cognitief
• Sensorisch
3.3 Spasticiteit:
Mensen die een CVA hebben gehad kunnen spasticiteit ontwikkelen. Deze wordt volgens een vast
patroon gezien:
- Bovenste lidmaat: arm vooral in flexie tegen het lichaam
- Onderste lidmaat: vooral in extensie
Tijdens de therapie gaan we proberen de spasticiteit eruit te
krijgen.
3.4 Spontaan neurologisch herstel:
X-as = tijd en fase in het herstel
Y-as = herstel van lichaamsfuncties in
activiteiten
Eerst is de P op een top niveau (voordat
de CVA heeft opgetreden).
Nadat CVA optreedt is er een daling.
In de acute fase treedt er een groter
neurologisch herstel dan in de
chronische fase.
→ Binnen de eerste 3 maanden na een stroke is het neurologisch herstel het grootst. De eerste weken
zijn daarom ook cruciaal!