Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting deel 2 colleges €6,49
Ajouter au panier

Resume

Samenvatting deel 2 colleges

 5 vues  0 fois vendu

Samenvatting deel 2 colleges

Aperçu 4 sur 45  pages

  • 28 décembre 2021
  • 45
  • 2019/2020
  • Resume
Tous les documents sur ce sujet (10)
avatar-seller
audecloetens
DEEL 2. Theorie van de internationale handel


3 De klassieke theorie van de internationale handel

3.1 Adam Smith versus de Mercantilisten: wederzijdse absolute
kostenverschillen

 Theorie voor vrijhandel (AS) versus theorie export maximaliseren en import
minimaliseren (mercantilisme)
 Specialiseren en exporteren van producten waar je een absoluut voordeel in hebt

 Internationale handel vindt plaats omwille van verschillen in technologie (met
name arbeidsproductiviteit):
o Adam Smith: absolute kostenvoordelen
o David Ricardo: comparatieve kostenvoordelen

Technologie: de productiefunctie



Q: productie in land X of Y
Kapitaal: ook human
capital (mensen met
opleiding)




 Herhaling van enkele basisbegrippen: (geen EV, wel kennen voor andere concepten)


Vanaf dat L niets kost 
ga je geen machines
maken
Als L duurder wordt ga je
L vervangen door
machines (denk aan de
MSV = marginale
substitutievoet)

Marginale
productiviteit =
bijkomende productiviteit = de rico van de raaklijn van de gemiddelde
productiviteit (Q/L)

Hoe < a  hoe hoger Q (hoe beter je dus bezig bent)




1

, Fysische productiviteit = wat je maakt x waarde in eenheid = waarde
productiviteit (in BE veel duurder dan in andere landen maar we zijn ook
productiever)

 Technologie en KT: meeropbrengsten

Toenemende
meeropbrengsten vaak
bij fusies van bedrijven

Afnemend is veelal de
NORM




 Technologie en LT: schaalopbrengsten


Schaalopbrengsten (of
voordelen)  reden waarom
bedrijven fusioneren

Meestal toenemende
schaalvoordelen  je kan dan
goedkoper produceren en je
concurrent de markt uitduwen.
(veel schandalen ontstaan door
hoge concurrentie)




3.1.1 De oorzaak van IH volgens de theorie van de absolute kosten (AS)
In een vereenvoudigde wereldeconomie met twee landen waar men slechts twee
goederen produceert, kan alleen internationale handel ontstaan wanneer het ene land
(land A) een absoluut kostenvoordeel heeft in de productie van het ene goed, en het
andere land (land B) een absoluut kostenvoordeel in de productie van het andere
goed. Deze verschillen in absolute kosten zien we vertaald in de prijzen van de
producten.
 Wat bepaalt absolute voordelen? Bv. de aanwezigheid van betere gronden,
goedkopere arbeiders, betere technieken, …

 Assumpties
 2 landen
 2 goederen (x en y) (2x2x1) model
 1 productiefactor (bv. arbeid)
 Constante schaalvoordelen  1 arbeider produceert 1, 2 produceren 2
 Perfecte factormobiliteit tussen sectoren
Je kan makkelijk overstappen van de ene sector naar de andere (bv. vroeger




2

, van landbouw naar textiel, omdat je daar lage kennisvereisten in had als
arbeider. Vandaag bestaat dit bijna niet meer)
 Geen factormobiliteit tussen landen
Geen verhuizing van het ene land naar het andere van productiefactoren waar
zij het productiefst inzetbaar zijn
 Perfecte concurrentie (goederenmarkt, arbeidsmarkt,…)
 Geen transportkosten

 In werkelijkheid heb je meer goederen en op KT: K = constant en K en A =
substituten, op LT: A en K = componenten

 Technologie en arbeidsschok

Technische coëfficiënt van arbeid = constant




iedereen is tewerkgesteld (ofwel in de ene of andere sector: W of C)  MAX
productie van een land

door technologie kunnen we nu meer maken dan vroeger: Q stijgt


PMC = productiemogelijkheidcurve  wat je met een aantal arbeiders kan
produceren met een bepaalde technologie in een bepaalde sector

 Voorbeeld

Arbeidskosten (in aantal uren Binnenlandse Internationale
arbeid van 1 eenheid van ruilverhouding ruilverhouding
Goed x (wijn) Goed y (stof)
1x/1y
Land A 10 20 2x/1y
Land B 20 10 1x/2y




3

,  Je hebt bij land A 10 uur arbeid nodig voor 1 eenheid wijn, en 20 uur voor 1
eenheid stof. Je kan dus 2x zoveel wijn als stof maken. Land B is andersom. In
land A is bijgevolg stof 2x zo duur als wijn, en in B andersom.
 Als je je specialiseert gaat A enkel wijn maken en B enkel stof. Er gaat
overproductie zijn in de 2 landen en voeren dan handel met elkaar, zo heb je
goedkopere producten voor beide landen.
 Is IH dan een voordeel? Ja met de veronderstelling dat iedereen kan
werken in deze sectoren  theoretisch is het mogelijk MAAR praktisch niet 
we hebben wel genoeg werklozen maar vacatures kunnen vaak niet ingevuld
worden omdat mensen niet de juiste kwaliteiten hebben
 Nadeel IH? Als er mensen niet kunnen overstappen naar de andere sector
zitten ze zonder werk want elk land specialiseer zich in 1 sector

Hoe bekijken? Wij zijn A bv. en de rest van de wereld is B  we moeten
specialiseren in wat we goed zijn dus in wijn




 Analoge redenering voor product Y:
o Als beide landen aan IH doen is de internationale ruilverhouding
1x=1y
o Bij gesloten economie  prijs wijn = ½ stof van het andere land en
omgekeerd
 We houden rekening met de assumpties!
 Zal land A zich volledig specialiseren in X en land B in Y en door handel
via de internationale ruilverhouding het andere goed bekomen
 In theorie moet het tussen ½ en 2 zijn. Maar voor de gemakkelijkheid kiezen
we nu 1. Dat is logisch, want als stof anderhalf keer duurder is als wijn, is het
nog steeds goedkoper dan dat je het zelf zou maken (2x zo duur).
 Liberale visie: als je dit gelooft, zet de grenzen dan open. Theoretisch ook
mogelijk, als wereldwijd de wetgeving dezelfde zou zijn. (bv. Arbeid kost hier
meer dan in China).

Ruilverhouding
Verhouding van de hoeveelheden van 2 goederen die met eenzelfde marginale input
kunnen worden geproduceerd en onderling kunnen worden geruild.

Ruilvoet
Verhouding van de relatie kosten als er abstractie wordt gemaakt van transportkosten,
handelsbelemmeringen, …

 Grafisch: de PMC


2 goederen M (machines) en X
(landbouwgewassen)

 rechte: constante schaalopbrengsten
(meestal krijg je een kromme)

4

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur audecloetens. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

50843 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€6,49
  • (0)
Ajouter au panier
Ajouté