Hoofdstuk 1 : inleiding
1. De ontwikkeling van het kind: gewikt en gewogen
Als leerkracht, ouder of opvoeder omgang kinderen centraal ,
communiceert de hele dag met hen (gesprek, knuffel, les , spel,..) tijdens
deze interacties onbewust rekening houd met typische kenmerken van
leeftijd bv. Vertelboek afhankelijk leeftijd en interesse
kortom: tijdens begeleiden speel voortdurend in karakteristieken.
Elk kind= uniek dus elke leeftijd specifieke kenmerken
Mensen zetten ongeveer dezelfde stappen op zelfde leeftijd in de ontwikkeling
bv zindelijk rond de 2 jaar
Door verschillende ontwikkelingsfasen opvoeder/leerkracht kind situeren in
levensloop
Levensperiode= iedere fase bouwt voort op wat voorafging en legt de
bouwstenen voor de volgende fase bv taalontwikkeling (brabbel woorden)
Veel kinderen voorafgaande / volgende fase kenmerken tonen belangrijk
goed omgaan met die daarom belangrijk weten welke fase ze zitten
Bv. Kleuter 5j niet altijd zelfstandig plassen op potje, nog accidenten
Door inzicht ontwikkelen in ‘normale’ ontwikkelingsloop kind verwerven
capaciteit om kind die afwijkt hiervan te herkennen
Leerkracht/opvoeder sleutelfiguur (dagelijks), draagt verantwoordelijkheid
om ontwikkeling te observeren (en stimuleren) problemen? tijdig
signaleren! Indien nodig professionele hulp. Bv spraakproblemen
2. Wat is ontwikkeling?
= Het veranderen van een aanwezige structuur, deze structuur ontwikkelt,
ontplooit en ontvouwt zich heel de levenscyclus (conceptie dood) , treden
gedragsveranderingen van begin tot einde, kan verwerven zijn nieuwe
mogelijkheden als verliezen bepaalde functie en vaardigheid (winst en verlies
gaan hand in hand in ontwikkeling) bv. Baby tenen tot aan mond, later lukt
niet meer
Ontwikkeling karakter van een levenslang proces = ontwikkeling een verloop
in de tijd kent dat een voortgang inhoudt. Het gebeurt niet van 1 dag op
ander. Dus GEEN momentopname maar geleidelijke proces/verandering
Voortgang= het feit dat ontwikkeling niet herhaalbaar is, veranderingen
treden maar 1 keer op en blijven gedurende lange tijd aanwezig bv leren
spreken (=verloop), normaal spreken
1
,3. Wat is psychologie?
pysché = ziel logos= gedachte, rede
= wetenschap die het innerlijke leven (kennen, denken, streven en voelen) en
het gedrag van de mens bestudeert.
Ontwikkelingspsychologie bestudeert het gedrag, het denken en beleven
van mensen in de verschillende levensfasen, vanaf geboorte tot dood ,
bestudeert de ontwikkelingen die gebeuren in het leven van mensen
4. Hoe ontstaat ontwikkeling?
Nature/nurture-debat : Wordt de mens datgene wat de omgeving van hem
maakt , of ontwikkelt hij zich, ongeacht soort milieu waarin hij terechtkomt,
tot datgene dat latent al vanaf het begin in hem aanwezig is?
4.1 De natuur ( je aanleg, nature)
= datgene waarmee het kind geboren wordt, eigenschappen van de geboorte
(manifest/ direct observeerbaar of latent/ nog onzichtbaar zijn)
Erfelijkheidsfactoren bepalen de ontwikkeling, opvoeding kan enkele
wijzigingen brengen aan de mogelijkheden (vanaf geboorte bepaald)
biologische , vrijwel autonoom , ongeacht milieu-invloeden en/of persoonlijke
wil. Milieu kan gunstige voorwaarden brengen maar bepaalt ontwikkeling niet!
4.2 Het milieu ( je omgeving, nurture)
= omgeving die invloed uitoefent op je ontwikkeling bv je land, dorp, cultuur,
gezin, vrienden,..
Ontwikkeling dus hoofdzakelijk bepaald door de milieu, mens bijna volledig
bepaalt door opvoeding en milieu, omgeving actieve invloed op
ontwikkeling.
4.3 Een derde ontwikkelingsfactor (zelfbepaling?)
Tegenwoordig in ontwikkelingspsychologie en pedagogiek aandacht naar
zelfbepaling mens: ‘ de eigen vrije keuze’ = de mens kan omstandigheden
zelf scheppen, kan zelf kiezen en zelf verwerpen. Bv ja/nee zeggen
Leert eigen mogelijkheden kennen en kiest wat hij er mee gaat doen ‘eigen
weg’
Dus: hij kan zelf omstandigheden scheppen waarin hij zijn eigen doelen,
keuzes en waarden probeert te verwezenlijken.
4.4 De gulden middenweg?
Natuur, milieu en zelfbepaling even belangrijk en beïnvloeden elkaar,
ontwikkeling is dus een dynamisch spel tussen aanleg en milieu waarbij de
persoon -in-ontwikkeling een allesbehalve passieve rol speelt. Bv. Iemand is
slim (aanleg), moet met de handen werken (milieu) en hij doet niks
(zelfbepaling)
2
,Op bepaalde momenten kan een factor wel een doorslaggevende invloed
hebben.
Bv. Tijdens eerste 2 jaren worden de veranderingen in het motorisch gedrag
van de baby bepaald door de ontwikkeling van het zenuwstelsel (AANLEG)
5. Stromingen binnen de ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie gekenmerkt door verschillende theorieën of visies
Theorie als ‘bril’ waarmee de psycholoog kijkt naar de werkelijkheid
De verschillende visies hebben een andere manier omgaan gedrag en
ontwikkeling kind DUS gevolgen voor manier van opvoeden.
Geen perspectief is beter meestal verschillende nodig om volledig beeld te
krijgen van talloze manieren mensen groeien en veranderen in loop leven.
5.1 psychodynamische perspectief
5.2 behaviorisme
5.3 cognitivisme
5.4 evolutionair of ethologische perspectief
5.5 Contextueel of ecologische perspectief
5.6 Humanistisch perspectief
5.7 1 visie of combinaties?
Afhankelijk persoon zijn erfelijk materiaal, interesse, ervaringen en omgeving,
zullen 1 of meerdere visies een probleem op kaart brengen bv obesitas,
afhankelijk van deze visie en de factoren die ontwikkeling ‘veroorzaken’ zal er
op een bepaalde manier mee omgegaan worden.
6. Hoe met ontwikkeling omgaan?
Opvoeding belangrijk rol in ontwikkeling, als ouder en leerkracht kan je
een positieve/negatieve invloed hebben op de ontwikkeling.
6.1 werken in zone van naaste ontwikkeling
= afstand tussen feitelijke ontwikkelingsniveau (zonder hulp) en potentiële
ontwikkelingsniveau (probleem oplossen met begeleiding) hier kind meer in
staat
op diverse domeinen inspelen op ontwikkelingsniveau kinderen
zone naaste ontwikkeling kijken naar wat het kind nu kent/kan en je
handelen richten op het toekomstig ontwikkelingsniveau om de ontwikkeling
te stimuleren.
Belangrijke vraag: Welke vragen kan ik dit kind leren beantwoorden en welke
problemen kan hij/ zij leren oplossen? DUS niet zozeer bezig houden met
gerijpte functies maar ook met rijpende functies
3
, Stapje verder gaan helpen met vragen en problemen op te lossen die ze
(nog) niet kunnen tips/uitleg geven, stukjes voorzeggen, demonstreren,..
zo kleine stapjes maken in de ontwikkeling.
Actief helpen = werken in zone van naaste ontwikkeling
Vygotski vindt omgeving belangrijk in de ontwikkeling taak
ouder/leerkracht/verzorger werken ZNO
LET OP mag niet te ver of te langzaam vooruit lopen
6.2 welbevinden en betrokkenheid als richtsnoeren
voor leerkrachten/opvoeders om ontwikkeling op een positieve manier te
beïnvloeden. Pas wanneer deze 2 ten volle aanwezig zijn kan je kinderen
zien openbloeien , enthousiast zijn met niet aflatende concentratie aan de
grens van hun mogelijkheden zien werken, leren en spelen.
Welbevinden = mate waarin de klas- en opvoedingscontext tegemoetkomen
aan de basisbehoeften van het kind. Goed bij kinderen zenden signalen uit
dat ze het goed maken, hun gelukkig voelen, beleven plezier in activiteiten,
voelen zich thuis en perfecte voeling met zichzelf.
DUS : dat iemand als persoon goed in elkaar zit en de emotionele
ontwikkeling op dat ogenblik onbedreigd is. Bv. Iemand die stilletjes aan de
kant zit, met alleen knuffels speelt welbevinden laag!
Welbevinden voorwaarde betrokkenheid wie emotioneel niet goed zit, kan
zich moeilijker concentreren
Betrokkenheid = intensiteit van een activiteit , te zien aan de concentratie ,
kind beleeft plezier aan exploreren en is intens bezig aan de grens van het
eigen kunnen
Variabelen observeerbaar en kan je onmiddellijk feedback geven van wat
je ziet terwijl je zelf je lesgeven vormgeeft. zo handelingen bijsturen bv.
Materiaalaanbod in klas verrijken of door gerichte activiteiten.
6.3 motivatie als motor voor leren en ontwikkeling
zelf- determinatie theorie (ZDT) = gewezen op het belang van de
psychologische basisbehoeften aan autonomie , competentie en relationele
verbondenheid. belangrijk in onderwijscontext Door behoeften te
‘bevredigen’ stimuleren opvoeders ontwikkeling en optimaal functioneren
behoefte autonomie = de behoefte om psychologisch vrij te kunnen handelen
en zonder druk te kunnen functioneren DUS verwijst naar stellen van gedrag
dat aansluit bij eigen interesses, waarden en ideeën.
Behoefte competentie= de behoefte om gewenste activiteiten tot een goed
einde te brengen.
Behoefte relationele verbondenheid = behoefte om positieve relaties op te
bouwen met anderen en zich geliefd voelen.
4