1 Identificatiemethoden
2 Primaire kenmerken
3 Morfologische kenmerken
→ vorm, grootte, liging, aanwezigheid insluitsels, korrels…
→ Gramkleuring: Grampositief / Gramnegatief / Gramlabiel (deels ontkleurt)
→ Ziehl-Neelsen-kleuring: zuurvast / niet-zuurvast / zwak-zuurvast
4 Groeivoorwaarden
5 Omgevingsatmosfeer
- Strikt aëroob = alleen in aanwezigheid van zuurstof
- Strikt anaëroob = alleen in afwezigheid van zuurstof
- Facultatief = onder beide omstandigheden (meeste)
- Micro-aerofielen = onder verminderde zuurstofspanning
- Capnofielen = zuurstof nodig en verhoogde CO2-spanning
6 Temperatuurtolerantie
→ meeste groeien op 36°C
→ wordt secundair getest
7 Zouttoleratie en -dependentie
→ Halofiel = hoge zoutconcentratie nodig (3% NaCl)
→ secundair getest door selectieve voedingsbodems zoals MSA
8 Galtolerantie en galstimulatie
Micro-organismen = commensalen in darm → moeten overleven in aanwezigheid
van gal en galzouten → in selectieve bodem voor enterobacteriën en enterokokken
9 Gevoeligheid voor schemische stoffen en antibiotica
→ differentieel kenmerk voor bepaalde species
→ AB zoals novobiocine (niet-therapeutisch aangewend), penicilline (wel
therapeutisch)
→ als schijfjes filtreerpapier of tablet
10 Pigmentproductie
→ afhankelijk van samenstelling bodem en blootstelling licht
11 Hemolyse
1 ∝- en ß-hemolyse
→ ∝-hemolyse = onvolledige hemolyse + vorming geoxideerde afbraakproducten
(groen)
→ ß-hemolyse = volledige hemolyse van RBC + heldere opklaringszone rond
kolonie
→ γ-hemolyse = geen hemolyse
→ beide afhankelijk van soort bloed in bloedagar
2 CAMP-test
→ identificatie van Streptococcus agalactiae
→ 2 hemolysines versterken elkaars werking
→ bloedplaat met schapenbloed
→ S. aureus en S. agalactiae = ß-hemolytisch
→ versterkte hemolyse door interactie van ß-toxine (stafylokok) en
diffundeerbare factor (streptokok)
, 3 Omgekeerde CAMP-test
→ identificatie Clostridium perfringens
→ CAMP-factor van streptokok en ∝-toxine van C. perfringens → versterkte ß-
hemolyse
4 Snelle enzymatische reacties
→ kan met primair gegroeide kolonies op een isolatiebodem (vb TSA)
1 Katalase-test
→ katalase = enzym dat H2O2 splitst en O2 vrijmaakt (schuimvorming)
→ bij meeste aërobe en facultatief anaërobe bacteriën behalve streptokokken,
enterokokken en G+-bacillen
→ onderscheid maken tussen Grampositieve genera
TEST: H2O2 3 % is verdunning van 1 op 10 (uit 30 %)
→ directe methode: H2O2 3 % op kolonies vaste bodem → positief = onmiddellijk
gasbelletjes
(kan ook op bouillon → positief =
schuimvorming)
→ slide-test (referentiemethode): gegroeide kolonie aangeprikt met entnaald en op zuiver
objectglaasje → met pasteurpipet een druppel H2O2 3 % NIET MENGEN
→ positief = onmiddellijk gasbelletjes
2 Cytochroomoxidasetest
→ cytochroomoxidase = ademhalingsenzym, alleen bij aërobe bacteriën aanwezig
, → brengt O2 in cellen voor metabolische processen via oxidatie
→ TEST: dimethyl-para-fenyleendiamine of tertramethyl-para-fenyleendiamine
dihydrochloride (gevoeliger, maar dagelijks verversen)
→ directe methode: druppels op kolonies → positief = roze → blauwpaars →
paarszwart
→ methode op filtreerpapier: teststrookje met ingedroogd reagens, met plastic
entnaald kolonies opbrengen, na enkele minuten aflezen → positief = roze-
grijsblauwe verkleuring
3 Aminopeptidasetest
→ L-alanine-aminopeptidase = enzym in celmembraan van alle G—bacillen
→ splitst L-alanine af van substrate,
→ nuttig als Gramkleuring onduidelijk was
→ TEST: met entoog kolonie opnemen en in FO in suspensie brengen, tststrook
met reagens in buisje en dan in WWB (37 °C) (min 10 min, max 30 min)
→ positief = geel = alle Gramnegatieve
→ negatief = kleurloos = alle Grampositieve
4 Secundaire kenmerken
→ biochemische reacties
→ voor verdere identificatie
1 Afbraak van koolhydraten
→ 3 groepen: - monosachariden
- polysachariden (polymeer van monosachariden)
→ disachariden: sacharose (SAC), lactose (LAC), mannose, …
- polyalcoholen (reductieproduct monosachariden)
→ arabitol, mannitol (MAN), inositol (INO), glycerol, …
→ monosacharide: arabinose (ARA), rhamnose (RHA)
→ polysachariden zijn te groot om cel binnen te gaan → eerst afbreken tot mono-
of disacaride via enzymen
→ aërobe omstandigheden → oxidatie
→ anaërobe omstandigheden → fermentatie
Polysacharide → glucose → pyrodruivenzuur (ALTIJD !) (CH3-CO-COOH)
→ altijd minstens 1 zuur gevormd: verbruik suiker opsporen via kleurverandering
door pH-indicator
1 Vergisting van koolhydraten
Principe: vergisting wordt nagegaan in suikervrije basisbodem met finale
concentratie 1% en een geschike pH-indicator (vb Purple Broth)
- In bouillon: 10 % suikeroplossing gesteriliseerd en asyptisch toevoegen zodat
eindconcentratie 1 % is, soms met Durhambuisjes (heel oslachtig)
Uitvoering: met entoog een reincultuur opnemen en incuberen (36 °C)
Aflezing: elke dag controleren (maximum 7 dagen)
→ Positief = gele kleuromslag = suiker wordt verbruikt
→ Negatief = blijft paars = suiker wordt niet verbruikt
- In halfvaste bodem: zoals in bouillon, pH-indicator = fenolrood
Uitvoering: met entoog (om gasbelletjes te vermijden)
Aflezing: zoals in bouillon
2 Oxidatie-fermentatie-test (OF)
Principe: kijken als suiker oxidatief of fermentatief of niet gemetaboliseerd wordt
Omstandigheden creeëren waarbij bovenaan aëroob is en onderaan
anaëroobaëroob
Uitvoering: halfvaste bodem + glucose (of een ander suiker), in WWB (koken)
Enting: steekening, incubatie 36 °C
Aflezing: dagelijks bekijken over 10 dagen