Psychologie van de levensloop
Hoofdstuk 1: Terreinverkenning
Uitgroei tot een volwaardige levenslooppsychologie: van exclusieve aandacht voor de fasen uit de kindertijd,
naar verruiming over de hele levensloop. De ontwikkeling is een levenslang veranderingsproces.
Indeling in fasen
De levensloop wordt ingedeeld in een aantal duidelijk te onderscheiden periodes of fasen.
- Elke fase heeft verschillende kenmerken
o Vb: waaromvragen, orale fase (ontdekken met de mond), puberteit, midlifecrisis (?)…
- Kwantitatieve (vb: lichaamsgestalte) en kwalitatieve verschillen (vb: cadeau’s waarde inschatten)
Continuïteit of discontinuïteit in de ontwikkeling
Continuïteit: elke fase heeft een einde en een begin maar loopt in elkaar over, nieuwe vaardigheden ontstaan
niet ineens, niet alle ontwikkelingsdomeinen ontwikkelen zich synchroon
Discontinuïteit: stabiele verschijningswijze worden afgewisseld met crisissen (plotse veranderingen)
Puberteit is geen fase maar een deel van de adolescentie (adolescentie wordt ook gezien als lange
overgangsfase)
Factoren die de ontwikkeling sturen
Erfelijkheid
In iedere cel van het lichaam zitten 46 chromosomen, 23 van de moeder en 23 van de vader. Chromosomen
zijn een soort strengen. Ze bestaan uit een stof die we DNA noemen. Op de chromosomen zitten de genen. Een
gen is een stukje DNA. Elk gen beschrijft de code van een kenmerk, die (mee)bepaalt hoe iemand er uit ziet,
hoe het lichaam werkt of hoe iemand is.
Milieu
Bronfenbrenner:
Ecologisch systeemtheorie
Microsysteem: Rechtstreekse contactpersonen: familie, vrienden, school… Er is
sprake van tweerichtingsverkeer; omgeving heeft invloed op jou en jij hebt invloed
op hoe anderen op jou reageren
Mesosysteem: Interacties tussen personen uit het microsysteem (vb: ouders –
school, werk – partner)
Exosysteem: Sociale omgeving, microsystemen waarvan het kind deel uitmaakt (vb:
arm – rijk, dorp – stad…)
Macrosysteem: Eigenschappen van de cultuur of samenleving (vb: geloof, land…)
Chronosysteem: Invloed van het tijdsverloop, omgevingsfactoren kunnen in de loop
der tijd veranderen (vb: einde huwelijk, ontslag, milieuramp…) Er is invloed van een nieuwe situatie maar ook
van ommezwaai
Bio-ecologisch model: Niet enkel milieu, ook biologische processen zijn belangrijk; erfelijkheid kan grenzen
stellen aan wat er al dan niet mogelijk is in ontwikkeling
,Interacties tussen erfelijkheid en milieu
Erfelijk en milieu zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, om een bepaalde erfelijke eigenschap te
ontwikkelen is er een bepaald milieu nodig. De snelheid waarmee een eigenschap zich ontwikkeld kan door
verschillende factoren bepaald worden. Zo zijn sommige ontwikkelingen rijpingsprocessen zoals leren lopen
( je kan een kind niet leren lopen vooraleer het rechtop kan zitten) Soms liggen de verhoudingen andersom.
(vb: een aap kan niet spreken, hoezeer het milieu dit ook probeert (de erfelijke aanleg is er niet), een mens
daarentegen heeft de aanleg wel maar heeft een stimulerend milieu nodig. Ook welke taal het kind spreekt is
afhankelijk van het milieu)
Invloed van erfelijkheid op het milieu: Wanneer 2 mensen muzikaal zijn aangelegd, en deze krijgen een kind,
heeft het kind een deel van deze genen, maar zit dit kind bijna automatisch al in een muzikaal milieu.
Invloed van milieu op de erfelijkheid: bij uiteenlopende omgevingsinvloeden kunnen er erfelijke mutaties
ontstaan; genen werken niet continu, de eiwitproductie wordt aan gezet wanneer deze nodig is, milieufactoren
kunnen hier een rol in spelen (vb: bij apen heeft de plaats in de groep invloed op de hoeveelheid serotonine en
dus op het gedrag, milieu omstandigheden kunnen ervoor zorgen dat bepaalde genen worden ingekapseld)
Zelfbesturing als derde factor
Sommige psychologen denken dat de mens zelf ook richting kan geven aan zijn ontwikkeling. Niet iedereen is
het hiermee eens. De mens ervaart een zekere vrijheid bij zichzelf, dit wordt echter niet gezien als het bewijs
dat iets wezenlijks zou toevoegen aan de invloed van de van de erfelijkheid en het milieu. De vraag of de
ontwikkeling dus enkel gestuurd wordt door erfelijkheid en milieu, is een filosofische kwestie waar geen
eenduidig antwoord op is.
- Geven we zelf mee richting aan onze ontwikkeling? Of ervaren we alleen een zekere vrijheid?
Doelstellingen terreinverkenning
- De levensloop wordt opgedeeld in een aantal duidelijk te onderscheiden fasen. De begrippen
discontinuïteit en continuïteit in ontwikkeling kunnen bespreken.
- In eigen woorden kunnen weergeven dat zowel erfelijkheid als milieu de ontwikkeling sturen en
mekaar onderling ook kunnen beïnvloeden. En wat met zelfsturing?
- De invloed van erfelijkheid en milieu (opvoeding – stimulatie - …) kunnen toepassen op andere
theorieën binnen de levenslooppsychologie en op de verschillende ontwikkelingsdomeinen.
- De theorie van Bronfenbrenner (bio-ecologisch model) in eigen woorden kunnen uitleggen (met
de begrippen microsysteem, mesosysteem, exosysteem, macrosysteem en chronosysteem).
Hoofdstuk 2: Twee fundamentele ontwikkelingstheorieën
De psychosociale identiteitstheorie van Erikson
Erikson: Neofreudiaan: Keerde zich nooit tegen de freudiaanse leer maar bracht er wel zijn eigen accenten in
aan nieuwe theorie. Erikson werd een egopsycholoog genoemd doordat hij zoveel belang toekende aan het
ego. Het ego heeft een constructieve taak. (onderscheid tussen het ik, het zelf en het ego) Een
mens is een vat vol tegenstrijdigheden:
- Psychische conflicten (vb: soms hebberig en jaloers, andere keer liefdevol en teder)
- Sociale inspanningen (hoe ik denk dat andere mij zien, hoe ik naar mezelf kijk)
Ego: tegenstellingen overbruggen, bewerkstellingen van harmonie continue groei van
psychosociale identiteit
, Psychosociale identiteit:
- Psychische identiteit: ervaren van innerlijke eenheid (dit ben ik, in alle rollen => stabiel)
- Sociale component: harmonie ervaren tussen eigen persoon en sociale omgeving, geen grote
verschillen tussen hoe ik me ervaar en andere mij zien, of tussen wat ikzelf wil en anderen van mij
verwachten
→ Psychische en sociale component: Je goed voelen in je eigen vel en jezelf kunnen zijn in de sociale omgeving
Invloed van sociale omgeving op onze ontwikkeling: eigen identiteit in harmonie met sociale omgeving
- In elke levensfase is er een onderdeel vd sociale omgeving dat prominent op de voorgrond treedt
- Kernconflicten (crisissen) bieden zowel risico’s als groeikansen
Theorie
De ontwikkeling verloopt in een opeenvolging van 8 fases, elke fase heeft een eigen kernconflict (positieve ↔
negatieve pool) De concrete invulling wordt beïnvloed door de sociale en culturele context waarmee het kind
opgroeit en de sterkte van het ego Het omgevingsaspect is essentieel voor een juiste ontwikkeling
sociaal-emotionele ontwikkeling. Elke fase is een gevoelige periode
Biologische rijping toenemende sociale
verwachtingen individu komt in een psychosociale crisis terecht (psychosociale identiteit komt niet meer
overeen) crisis met kernconflict positieve pool = gunstige ontwikkeling: versterking egosterkte, negatieve
pool = ongunstige ontwikkeling: verzwakking egosterkt sociale steun
De cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget
Piaget: Observeren hoe kinderen van verschillende leeftijden bepaalde problemen oplossen.
doel: universeel kader uittekenen over de ontwikkeling van de cognitieve structuren waarmee we
werken
Theorie:
De cognitieve ontwikkeling bestaat uit 4 fasen met verschillende typische denkmanieren. Doel = ADAPTATIE
aanpassen/afstemmen op eigen noden en die van de omgeving.
Adaptatie kan op twee manieren: omgeving aanpassen aan mijn noden ASSIMILATIE of ik pas me aan aan de
omgeving ACCOMMODATIE (vb: koud verwarming opzetten (assimilatie) of warmer aankleden (accommodatie)