Orthopedagogie
Hoofdstuk 1: begrippenkader rond opvoeding en begeleiding
1) Wat is het werkveld van orthopedagogen? Licht toe met een
voorbeeld uit de praktijk.
Samen zinvol handelen van begeleiders, personen, gezinnen en hun omgeving, in
bijzondere levens- of opvoedingssituaties. Om zoveel mogelijk zelf vorm te geven aan
het gewone leven dat zij wensen, op een planmatige en methodische manier.
Vb: op stage begeleiden wij volwassenen met een NAH in het zo zelfstandig mogelijk
leven. We geven onze raad bij keuzes, stimuleren hen en helpen waar nodig. De
cliënten geven zelf aan wat en hoe ze iets willen, wij zoeken naar een manier om dit
waar te maken.
2) Wat wordt verstaan onder problematische opvoedingssituatie?
Problematische opvoedingssituatie (POS)
Een opvoedingssituatie waarbij de betrokkenen zo goed als geen perspectief meer
ervaren en er zonder deskundige hulp van buitenaf niet in slagen om de situatie zo te
veranderen dat ze opnieuw perspectief ervaren.
Dit kan met kind-, ouder- en omgevingsfactoren te maken hebben.
Vb: Ouders die beschaamd zijn omdat ze weinig geld hebben en daardoor weinig
contacten hebben met een kind dat zijn frustraties uit in geweld.
3) Wat wordt verstaan onder verontrustende opvoedingssituatie?
Verontrustende opvoedingssituatie (VOS)
Wanneer de ontwikkelingskansen van een minderjarige worden bedreigd
en/of de psychische, fysieke of seksuele integriteit van een minderjarige of
van één of meer gezinsleden worden aangetast. Verontrusting kan gemeld
worden door ouders, kinderen, omgeving of betrokken hulpverleners.
Vb: kind dat geslagen wordt door de ouders.
4) Wat wordt verstaan onder bijzondere opvoedings- of leefsituatie?
Bijzondere opvoedings- en leefsituatie
De situatie is voor de betrokkenen moeilijk en niet vanzelfsprekend, maar daarom niet
“zonder perspectief”, ondersteuning is wel nodig.
Vb: gezin waarvan het kind thuis woont en autisme heeft, maar wel naar een
dagcentrum gaat.
5) Leg uit en geef voorbeelden: “Een problematische
opvoedingssituatie ontstaat in de interacties tussen kinderen, ouders
en omgeving.”
De interactie tussen kind-, ouder- en omgevingsfactoren lopen niet altijd even soepel.
Mogelijke kind- en ouderfactoren zijn: beperkingen, psychische problemen,
persoonlijkheidskenmerken, relationele problemen, materiële problemen…
omgevingsfactoren kunnen zijn: sociaaleconomische situatie, juridische situatie,
stressvolle relatie/omgeving…
Men kan niet verwachten dat ouders die met een probleemkind geconfronteerd
worden, altijd in staat zijn om hier gepast op te reageren. Ook samenleven tussen
, ouders en kinderen verloopt minder vlot als ouders kampen met allerlei problemen,
interacties tussen ouders en kinderen kunnen dan vastlopen.
6) Leg uit en geef voorbeelden: “Opvoedingsspanning is niet
verontrustend of problematisch.”
Elk gezin kent opvoedingsspanning wel eens, het samenleven loopt een tijdje moeilijk,
kinderen of ouders stellen zich vragen, ieder ziet te weinig effect van zijn
inspanningen…
De meeste gezinnen vinden zelf een oplossing voor hun vragen en onzekerheden. Het
problematische en moeilijke is eerder uitzondering dan regel.
Vb: kinderen die het oneens zijn met hun ouders
7) Leg volgende begrippen uit en geef voorbeelden uit bijgevoegde
casus (casus wordt op het examen gegeven):
Opvoedingsdoelen: opvoeding/begeleiding heeft een intentie. Ouders/begeleiders
en kinderen/cliënten willen iets bereiken, streven doelen na. Alle betrokkenen geven
mee vorm aan de doelen
De doelen worden enigerlei nageleefd, mits nuanceverschillen.
Opvoedingsklimaat: opvoeden en begeleiden is in relatie gaan met elkaar en
elkaar positief beïnvloeden.
Opvoedingsmiddelen: werkwijzen die ouders, opvoeders en begeleiders inzetten
om bepaald doel te bereiken en situaties te hanteren. Vb: vriendelijk vragen, uitleg
geven, aanmoedigen, afkeuren, straffen en belonen, samen doen, preventief
optreden, regels stellen, negeren…
Opvoedingscontext: opvoeding gebeurt altijd in een bepaalde omgeving of
context. Slechte woonomstandigheden, weinig vrijheid en middelen, handicap,
allochtonen… kunnen de omgang bemoeilijken. Het gaat zowel over socio-
economische, organisatorische, historische en maatschappelijke contexten. Het is
belangrijk om de invloed van de context op het opvoeden of begeleiden te kunnen
begrijpen en plaatsen.
8) Welke hoofdgroepen van opvoedingsdoelen kan je onderscheiden?
Welke herken je in bijgevoegd voorbeeld (voorbeeld wordt op het
examen gegeven)?
Er zijn drie hoofdgroepen:
- Zelfontplooiing en zelfbepaling op eigen maat: ruimte om te experimenteren,
ontwikkelen van eigen mogelijkheden en kwaliteiten, stimulatie, zelfredzaamheid, zelf
vorm kunnen geven aan het eigen leven…
- Sociaal verbonden zijn en deelnemen aan de samenleving: omgang met anderen,
relaties aangaan en kunnen behouden geeft steun en zin aan het leven, vraagt
aanpassing en solidariteit.