Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
samenvatting psychologie van de communicatie €7,49
Ajouter au panier

Resume

samenvatting psychologie van de communicatie

 2 vues  0 fois vendu

samenvatting van syllabus en PPTs gezien tijdens de les

Aperçu 4 sur 38  pages

  • 31 janvier 2022
  • 38
  • 2020/2021
  • Resume
Tous les documents sur ce sujet (1)
avatar-seller
iremcenber
Psychologie van de
communicatie
De mens als informatieverwerker
Waarneming begint bij het prikkelen van zintuigen. Soms hebben we te maken met foute
illusies: we zien niet echt wat er in de realiteit is.

Achterliggende theoretische uitgangspunten
Nature – nurture: tegenstelling die sommigen zien, maar beide zijn in de realiteit belangrijk
in de psychologie. Het is niet het een of het ander, maar ze werken samen. Een klein deel
van ons gedrag is onveranderlijk (nature/erfelijkheid), een ander deel is wel veranderlijk
(nurture/opvoeding).

Positivisme – constructivisme: we kunnen kijken naar de realiteit en ons afvragen of dat de
objectieve realiteit is (dus is er buiten ons een realiteit die iedereen op dezelfde manier
ziet?). Mensen die positivistisch ingesteld zijn denken van wel. Als ze de wereld
onderzoeken observeren ze elementen die buiten henzelf zijn; er is niets subjectiefs, enkel
objectief. Dus die objectieve realiteit bestaat. Mensen die constructivistisch zijn ingesteld
zeggen dat die objectieve realiteit er niet is; we construeren een beeld van die realiteit in
ons hoofd en daarom kan de realiteit verschillen van persoon tot persoon.

De mens wil inherent de realiteit begrijpen. We willen weten waarom iets is gebeurd. We
zoeken een oorzaak. Als we iets niet weten, vinden we dat niet leuk. Mensen gaan dus
psycholoogje spelen en zitten dan meestal mis (rare theorieën bedenken, …).

Als we een analyse maken van de realiteit starten velen bij een bottom up processing of
verwerking van informatie. We vertrekken vanuit de realiteit en verwerken de informatie in
onze hersenen. We beginnen met prikkels, dingen die we waarnemen, die dan worden
geïnterpreteerd. Bij het zien van “A” weten we door de schuine strepen en de rechte streep
daartussen waarover het gaat.

Soms is het niet zo simpel en worden zaken van de buitenwereld in de hersenen opgeslagen
en vergeleken met de dingen die daar al in zitten. Dat is een top down processing. De
invloed van de context is hier aanwezig, en die van motivatie of ook gewoonte. Een
voorbeeld van gewoonte is de zin: “Een wandeling in het het park”, waar de meesten de zin
niet juist lezen en de fout dus te negeren en ‘het’ een keer te lezen terwijl die er dubbel
staat. We hebben in ons hoofd een verwachting van de zin, en die verwachting leidt ertoe
dat we de fout negeren (daarom is het beter dan iemand anders jouw paper naleest in
plaats van dat je dat zelf doet).

 Zowel top down als bottom up zijn aanwezig bij ons. We kunnen niet zonder prikkels,
maar wat er zich in ons hoofd afspeelt is ook belangrijk. Beide spelen dus een rol.



1

,Van zichtbaar gedrag naar onderliggende eigenschap – theorie van
de correspondente gevolgtrekking
Een voorbeeld van een top down processing is een correspondente gevolgtrekking (gebeurt
heel veel). Als we observeren, gaan we meteen ook interpreteren. Als we een geeuwende
vrouw observeren, gaan we vlug de interpretatie maken dat ze zich verveelt. Als dit gebeurt
in de les dan zou het kunnen dat de docent een bepaalde visie krijgt van die persoon. We
gaan dus vanuit onze hersenen een realiteit vormen aan de hand van de context die in je
hoofd zit.

We maken een gevolgtrekking aan de hand van een heel klein stukje observatie. We zien
iets, een klein stukje van een bepaald gedrag, en dat volstaat om te “begrijpen” hoe een
persoon is. Dan is de interpretatie dus gebaseerd op zeer weinig, één observatie van een
deel van een hele gebeurtenis, wat foutief kan zijn. Andere verklaringen zijn altijd mogelijk.
Het voorbeeld van de geeuwende vrouw in de les is misschien niet omdat het haar niet
boeit, maar omdat ze de nacht ervoor amper heeft geslapen, etc. Er zijn dus meerdere
observaties vereist en een vergelijking tussen de persoon in kwestie en de anderen rondom
hem/haar (om te vergelijken). Dat is niet echt haalbaar in het dagelijks leven.

Enkele factoren beïnvloeden de correspondente gevolgtrekking:
- Sociale wenselijkheid: een gedrag kan soms het verwachte gedrag zijn in een
bepaalde situatie. We zullen dan minder gevolgtrekkingen maken omdat het gedrag
dan bepaald wordt door de sociale wenselijkheid, en dus niet door de persoon zelf.
- Keuzevrijheid: heeft de persoon de vrijheid om zich op een bepaalde manier te
gedragen of wordt die daartoe verplicht?
- Analyse van effecten: wat bekomt iemand door een bepaalde actie? We proberen
uit het gedrag een intentie af te leiden en zo ook een mogelijke eigenschap van de
persoon in kwestie.
- Hedonistische relevantie: het gaat hierbij om de mate waarin de persoon belangrijk
is voor wat we genot kunnen noemen. Hoe belangrijker de persoon is voor de
waarnemer, hoe sterker de gevolgtrekking zal zijn.

Van eigenschap tot impliciete persoonlijkheidstheorie
Als we spreken over het begrijpen van de ontzettend grote, ingewikkelde realiteit, dan
hebben we te maken met een verschrikkelijk veel informatie. Daarom proberen mensen
schema’s te gebruiken. Wij organiseren dus de grote verzameling van informatie en
proberen die te vatten daardoor. Om de realiteit te beheersen, gaan we die vereenvoudigen
met schema’s.

Schema: georganiseerde verzameling van kennis over een stimulus of een categorie van
stimuli die wordt gebruikt bij het verwerken van informatie over de betreffende categorie.
Ze worden gebruikt om informatie te selecteren, te ordenen, aan te vullen en op te slaan in
het geheugen.
- Rolschema: de rol van de moeder, van de vrouwelijke manager, etc. Gaan over grote
groepen. Stereotypen gekoppeld aan bepaalde maatschappelijke rollen.
- Zelfschema: kennis over onszelf en de verschillende rollen die we vervullen. Er zijn
meerdere rollen mogelijk en dat is zelfs gezonder dan er maar 1 hebben, omdat als
die wegvalt, je hele zelfbeeld in elkaar stort.

2

,Stereotype: een schema over een sociale groep en de inhoud kan positief, negatief of
gemengd zijn. Ze berusten vaak op werkelijke overeenkomsten tussen de leden van een
bepaalde groep en deels ook op de neiging die overeenkomsten te overdrijven en de
verschillen tussen de leden te onderschatten. Het zijn dus kenmerken die we associëren met
een gehele groep. Het kan gaan om grote groepen (mannen, vrouwen, …) of om
deelverzamelingen (blonde mannen, lange vrouwen, …). Twee soorten stereotypen:
- Abstraction based: stereotype vormen zonder dat je ooit een lid van de groep
persoonlijk hebt gekend. De info bereikt ons dan vie de massamedia.
- Instance based: je kent iemand van een groep en op basis van dat ‘exemplaar’ vorm
je stereotypen.

Impliciete persoonlijkheidstheorieën: Soort schema dat mensen gebruiken om
verschillende persoonlijkheidstrekken te groeperen. Zo menen veel mensen dat iemand die
vriendelijk is, ook wel gul zal zijn.

Wat doen schema’s?
- Schema’s fungeren als schijnwerper: belichten alleen de informatie die relevant is
voor het schema; afwijkende informatie wordt genegeerd. Stappen in dat proces:
o Confirmation bias: we schenken alleen aandacht aan bewijzen van ons
standpunt en negeren tegenstrijdige informatie. Voorbeeld van typfouten.
Als we bewijzen krijgen van het tegendeel, blijven we onze opvatting
aanhouden, (perseveratie-effect). Afwijkende informatie onder het tapijt
vegen en de bewijzen in het licht zetten.
o Cognitieve dissonantie: dissonantie is de spanning die ontstaat wanneer je
twee cognities hebt die psychologisch inconsistent zijn of als je een cognitie
hebt die inconsistent is met je gedrag. Voorbeeld: druiven waar je niet aan
kan en dus zeggen dat ze toch maar zuur zijn. De cognitieve dissonantie
wordt verminderd door te zeggen dat de druiven ‘slechte eigenschappen’
hadden. Ook voorbeeld van man die niet kan kiezen tussen twee
‘gelijkwaardige’ vrouwen en vervolgens de ene vrouw vraagt om het
huwelijk; hij vermindert de cognitieve dissonantie door in zijn hoofd zijn
toekomstige vrouw als engel voor te stellen en de andere als duivel.
o Culturele verschillen: de theorie klopt niet altijd. Niet iedereen heeft nood
aan consistentie, sommigen erkennen zelfs fouten. Aziatische culturen
beschouwen contradicties als inherent aan het leven en dus veroorzaken die
daar geen dissonantie.
- Schema’s leiden tot gedrag dat het schema bevestigt: voorbeeld: leerlingen worden
door leerkrachten meer gestimuleerd als hen verteld is dat deze leerlingen
uitstekende capaciteiten bezitten. (Selffulfilling prophecy)
- Schema’s beïnvloeden de beoordeling: halo-effect, de eerste (goede) indruk
primeert bij de rest van de beoordeling en kleurt alle andere observaties. Ook
Primacy effect genoemd (first impression matters).
- Schema’s dragen bij aan de reconstructie van het verleden: herinneringen in ons
geheugen worden georganiseerd in overeenstemming met een schema. Voorbeeld:
je ziet een ongeluk en dan zie je een ziekenwagen voorbijrijden. Hoewel die twee
niets met elkaar te maken hadden, ga je later herinneren dat de ziekenwagen naar
het ongeval reed.

3

, We zoeken ook naar oorzaken: attributietheorie
Als we iets niet begrijpen, vinden we dat vervelend. Daarom gaan we op zoek naar oorzaak
en gevolg (om de buitenwereld gemakkelijker te kunnen vatten). Het gaat hier om
verbanden die worden gelegd, maar die niet noodzakelijk waar zijn. We gebruiken drie
dimensies om oorzaken te bepalen:
- Consistentie-informatie: gedrag van dezelfde persoon op verschillende momenten.
- Consensus-informatie: gedrag van andere personen.
- Distinctiviteitsinformatie: verschillende entiteiten ten opzichte waarvan het gedrag
kan worden vertoond.

Als we deze drie dimensies combineren om een attributie te maken komen we tot 4
mogelijke attributies. Situatie: zoeken naar oorzaken in een situatie waarbij enkele personen
(Els, Kees en Klaas) al dan niet enkele avonden naar geen of één discotheek gaan.
- Persoonsattributie: Kees gaat op de drie avonden naar de drie verschillende
discotheken; de andere twee gaan geen enkele avond. Dus alleen op consensus-
dimensie is er een verschil. Conclusie: Kees gaat graag naar de disco; oorzaak is Kees.
- Entiteitsattributie: alle drie de personen gaan elke avond naar een en dezelfde disco.
Er is dus een verschil bij distinctiviteitsdimensie. Conclusie: die ene disco is heel
populair; oorzaak is die ene disco.
- Persoon- X entiteitsattributie: alleen Kees gaat elke avond naar een en dezelfde
disco. Conclusie: die disco is Kees’ plaats; het gaat om een persoon en
entiteitsattributie.
- Omstandigheden-attributie: Kees gaat op één enkele avond naar één disco. Wat de
oorzaak van dit gedrag is, is niet duidelijk en blijkt dus toevallig te zijn. Het was maar
een one-time thing, het was misschien mooi weer op die dag; meer vertelt de
informatie ons niet.

 In het dagelijks leven is al deze informatie meestal niet beschikbaar om tot zulke
conclusies te komen: meestal observeren we één tijdstip of één persoon. En ook al hebben
we al deze informatie, hebben we geen zin of geen tijd om het te analyseren. We doen de
moeite wel als de persoon voor ons belangrijk is of als die iets doet wat we niet verwachten.

Oorzaken die je kan bedenken als je zelf slaagt of faalt:
- Interne oorzaken: liggen binnen de persoon zelf. De verantwoordelijkheid of de
schuld leg je dan bij jezelf.
o Deze zijn dan ook controleerbare oorzaken: een gebruikte leermethode
controleren/aanpassen als je faalt.
- Externe oorzaken: liggen buiten de persoon en dan is die ook niet verantwoordelijk
voor de gevolgen omdat die er zelf niets aan kan doen. We leggen hier de schuld op
de omstandigheden.
o Deze zijn dan ook oncontroleerbare oorzaken: een ziekte bij examens niet
controleren.

Oorzaken kunnen ook stabiel of onstabiel zijn:
- Stabiele oorzaken: blijven steeds aanwezig en veranderen niet. “Het is niet m’n
ding”.


4

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur iremcenber. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

52510 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€7,49
  • (0)
Ajouter au panier
Ajouté