Samenvatting Psychologie:
Prof. Vandenberghe
Inleiding: Wat is medische psychologie? 1-3
Van biomedisch naar bio-psycho-sociaal model
Stress en gezondheid
Toepassingen van stress en gezondheid
Van biomedisch naar bio-psycho-sociaal model
Vroeger was de geneeskunde puur gericht op het biomedische: infectie herkennen, diagnose
stellen en een behandeling starten. De samenleving is echter zo veranderd waardoor de
geneeskunde mee veranderd en overgegaan is van een puur biomedisch model naar een bio-
psycho-sociaal model: een model waar ook andere factoren mee in rekening worden gebracht
voor het ontstaan van ziektes, maar even goed voor hoe we omgaan met ziektes en wat de
impact is van ziektes. Het omgaan met patiënten is hierdoor ook compleet verschillend
geworden komend van het paternalistische consulatie (duidelijke instructies van de arts en
geen ruimte tot overleg) tot een consultatie waarin de patiënt vrijwel zijn eign behandeling
gaat ‘bepalen’ (zelfbeschikking staat centraal, patiënt wordt bepaald als een
ervaringsdeskundige want niemand weet beter wat er in zijn/haar lichaam omgaat). Beide
manieren worden echter samengebracht in het model van algemene besluitvorming (zie
verder) waarbij er interactie is tussen de patiënt en de behandelende arts om samen tot een
algemene behandeling te komen.
Tegenwoordig zijn ze in de geneeskunde veel minder bezig met het verminderen van de
sympotomen, maar eerder om de levenskwaliteit van de patiënt te optimaliseren: het
voldoende kunnen functioneren van de patiënt in de sociale rollen die hij/zij opneemt in de
maatschappij. Daarnaast speelt ook het herstel (klinisch, maatschappelijk, functioneel en
persoonlijk) van de patiënt uiteraard een belangrijke rol. Een voorbeeld uit de psychiatrie met
betrekking tot schizofrenie. Het belangrijkste doel was aanvankelijk om de symptomen van de
patiënten in kwestie te verminderen door hoge dosissen anti-psychotica toe te dienen, maar al
redelijk snel werd duidelijk dat deze hoge dosissen voor heel wat neveneffecten zorgen
(vermoeidheid, gewichtstoename…). Bovendien werd er minder goed geluisterd naar wat de
patiënt effectief wou: voor velen waren de stemmen in hun hoofd het minste van hun zorgen
en wouden ze voornamelijk gewoonweg normaal kunnen functioneren binnen de
maatschappij. Zo werd de behandeling van schizofrenie veranderd als gevolg van deze
verschuiving: het doel werd nu mede door de patiënt bepaald naar zijn prioriteiten eerder dan
volledig in te zetten op het verminderd van de symptomen. Dat is ook waar de medische
psychologie voor staat om mee de psychologische aspecten te integreren in de (medische)
hulpverlening waarbij er een grote overlap plaatsvindt met biopsychologische interacties en
de klinische gezondheidspsychologie.
1
,Stress en gezondheid
In hoofdstuk drie (deel Prof. Lauwerier) hebben we reeds gezien dat stress een heel breed en
complex concept is. Stress valt eigenlijk terug op de homeostase, het vermogen van een
organisme om het interne milieu constant te houden. De stressor, een interne of externe
verandering of gebeurtenis, bedreigt de homeostase van een organisme wat een stressrespons
uitlokt. Stress zorgt er op die manier voor dat de homeostase behouden blijft (coping). Echter
de stressrespons is vaak adaptief: een aanpassing dat ervoor zorgt dat er een betere match is
tussen het organisme en de omgeving om op die manier de overlevingskansen te verhogen.
Dit proces noemt men allostase, het steeds weer zoeken naar stabiliteit door fysiologische en
gedragsmatige verandering (dynamisch proces belangrijk voor de homeostase). Het biedt dus
het hoofd aan de bedreigende situatie, vaak door een vecht-, vlucht-, of ‘bevries’-reactie. Deze
reactie blijkt iets te zijn dat heel veel geholpen heeft doorheen de evolutie en bereidde het
lichaam voor om te vechten, te vluchten of te bevriezen. Hiertoe wordt alle energie
gemobiliseerd naar de ademhalings-, en skeletspieren en het hart. Dit was echter zeer goed
zo’n 1000-tal jaar geleden waar er bij wijze van spreke om elke hoek gevaar schuilde. Nu is
het zo dat onze maatschappij dusdanig is veranderd en dat er helemaal niet meer gevochten of
gevlucht moet worden. Hierdoor is deze reactie contraproductief geworden: de bloeddruk en
de hartslag stijgt, cortisolniveau’s stijgen, bloedstolling wordt geactiveerd…en eigenlijk is dit
totaal niet nodig. De stress vandaag de dag is van compleet andere aard als de stress van
vroeger en deze maladaptieve stressrespons (chronische stress) kan uiteindelijk de oorzaak
gaan zijn van allerhande cardiovasculaire aandoeningen en beroertes alsook depressies en
angststoornissen.
Individuen kunnen stress zowel op een subjectieve als objectieve manier ervaren. De
subjectieve ervaring verwijst naar negatieve (het individu beleeft de stressor als mogelijks
groter dan wat hij/zij aankan met als gevolg vrees dat het vermogen om dit het hoofd te
bieden overstegen zal worden) en positieve (het individu beleeft de stressor als een uitdaging
die binnen zijn/haar mogelijkheden ligt) stress. Aan de andere kant is er de objectieve
ervaring, de adaptieve en maladaptieve stress, waarbij de nadruk niet zozeer ligt op de
beleving, maar eerder op ‘feiten’: de effectiviteit van de stressrespons en de
positieve/negatieve gevolgen voor het individu. De belangrijkste boodschap is wel dat beide
ervaringen een invloed lijken uit te oefenen op elkaar en dus duidelijk met elkaar in contact
staan. Zo bestaat er ‘de manager’ die kickt op stress en deze stress dus beleeft als iets positief
versus de ‘gewone huisvrouw’ die compleet blokkeert bij stress en deze stress dus beleeft als
iets negatief. Het is dan ook die laatste, de gewone huisvrouw, die de meeste kans heeft op het
ontwikkelen van allerlei klachten.
Stress is dus niet alleen een heel breed en complex concept, maar is bovendien ook nog eens
erg afhankelijk van de stressor en de situatie (onvoorspelbaarheid, mate van controle over
stressor/situatie, duur van de stressor/mate waarin de stressrespons effectief is…) en van het
individu in kwestie (interindividuele variatie in coping stijl en stressreactiviteit). Door middel
van de bekomen kennis van hoe stress als geheel in elkaar zit, ontstonden in de loop van de
2
,tijd een drietal integratieve modellen die enorm goed aansluiten bij het bio-psycho-sociaal
model:
1. Multifactorieel model. Dit model gaat op een beschrijvende manier aankaarten welke
factoren (voorbeschikkende, uitlokkende en onderhoudende) er meespelen bij stress.
2. Balansmodel. Dit model is een meer dynamisch model dat aantoont dat stress in een
soort van balans moet worden bekeken waarbij bepaalde zaken in de ene richting en
andere zaken in de andere richting wijzen. Zo zijn er een aantal zaken die gaan
inwerken op de belasting/stress zijnde omgevingsfactoren, toxische stoffen,
ingrijpende levensgebeurtenissen, verlieservaringen en conflicten. Aan de andere kant
zijn er zaken die de kwetsbaarheid/weerbaarheid gaan bepalen zoals genetische
factoren, sociale steun, relatis, persoonlijkheidskenmerken, vroegkinderlijke
ervaringen en intra-uteriene factoren. Deze laatste blijkt een groot effect te hebben op
de stressreactiviteit van een individu als gevolg van de overdracht van stresshormonen
vanuit de moeder via de placenta naar de foetus. Ook de Barker-hypothese heeft
aangetoond dat er effectief intra-uteriene invloed is op baby’s: zo werden kinderen
opgevolgd en onderzocht die geboren waren na een enorme hongersnood in Nederland
en ze bleken allemaal een hoger risico te hebben op metabole ontregeling zoals
cholesterolopstapeling, hart- en vaatziekten, verhoogde insulineconcentratie… Deze
kinderen hadden dus in feite ‘geleerd’ (genexpressie wordt beïnvloed) om te overleven
aan een situatie met een tekort aan voedsel en op die manier ook verder ontwikkeld
tijdens de zwangerschap, echter kwamen deze terecht in een omgeving waar er
uiteindelijk geen tekorten waren.
3. Ontwikkelingsmodel. Dit model toont aan dat hoe we ontwikkeld zijn van de vroege
kindertijd (en zelfs vroeger) tot nu een invloed uitoefend op de stressreactiviteit. In
deze periode wordt er een soort van ‘basisveiligheid’ ontwikkelt om om te gaan met
tegenslagen en stress. Dit werd mooi aangetoond aan de hand van dierenexperimenten.
Kleine ratjes werden hiertoe weggehaald bij hun moeder en om na enkele minuten
teruggeplaatst te worden. Ze voelden dat er iets ‘ingrijpend’ gebeurde (vocalisatie) en
wanneer ze terug bij de moeder geplaats werden, kregen ze hierdoor extra aandacht.
Dit bleek op lange termijn een positief effect te hebben op die groep ratjes: ze bleken
een langere stressrespons, stressgebonden ziekten kwamen ook minder voor en over
het algemeen reageerden ze het hele leven minder sterk op stress. De omgekeerde test
werd ook gedaan: hiertoe werden de ratjes meerdere uren weggehaald bij hun moeder
en nadien pas teruggeplaatst. Hierdoor werden ze door hun moeder verstoten en
hadden ze voor een bepaalde periode geen ‘plaats’ meer in de groep en bleken ze
nadien voor de rest van het leven veel gevoeliger te zijn aan stress. Zo werd duidelijk
dat de ‘thermostaat’ gedurende de eerste levensweken (analoog aan de eerste
levensjaren bij de mens) afgeregeld wat gaat bepalen hoe er fysiologisch met de stress
wordt omgegaan.
De stressrespons kan dus, zoals reeds aangehaald, maladaptief zijn bv. wanneer de
stressrespons te lang aanhoudt of wanneer de vecht-vluchtreactie geen gepaste reactie is om
de stressor het hoofd te bieden. Mogelijk gevolg van deze maladaptieve stressrespons gaan
van verhoogde kwetsbaarheid en pijngevoeligheid en verminderde neuronale/synaptische
3
, plasticiteit naar symptomen, lichamelijk schade en (negatieve beïnvloeding van) ziekte.
Depressie kan hiertoe als ‘model’ staan van chronische, maladaptieve stress (vertonen bv. ook
hoge cortisolniveau’s).
De fysiologie achter een stressrespons wordt gekenmerkt door een aantal veranderingen in het
lichaam die plaatsgrijpen. Een eerste verandering is de verhoogde arousal (opwinding) wat
wordt geregeld vanuit de hersenstam en zorgt voor een alerte toestand waarbij de eetlust en
slaap worden onderdrukt. Een tweede verandering is een snelle reactie van het autonome
zenuwstelsel: het parasympatisch zenuwstelsel (systeem van rust) wordt onderdrukt, terwijl
het orthosympatisch zenuwstelsel (systeem van opwinding) wordt geactiveerd. Een derde
verandering is een wat tragere reactie via de as hypothalamus-hypofyse-bijnierschors (HPA-
as) die respectievelijk CRH, ACTH en cortisol gaan produceren en secreteren. Dit cortisol,
samen met adrenaline en noradrenaline, gaat het effect van het autonoom zenuwstel
versterken. De stijging van deze hormonen heeft echter meer nadelen dan voordelen bij
chronische stress: het resulteert in slapeloosheid, gewichtsverlies door vermindering van de
eetlust, pijngevoeligheid gaat opnieuw toenemen, minder goede immuunfunctie,
stollingsneigingen, spierpijn- en spanning en cardiovasculaire, neurologische (downregulatie
BDNF) en urogenitale problemen.
Wat is nu specifiek het effect van maladaptieve stress op de hersenen? We hebben gezien dat
bij stress neurotrofische factoren zoals BDNF en NGF worden onderdrukt (kort bij acute
stress, voor een lange tijd bij chronische stress). Dit heeft echter heel wat gevolgen voor de
hersenen, want deze neurotrofische factoren zijn nodig voor de balans tussen celdood en
neogenese van neuronen en gliacellen en daarbovenop worden bestaande neuronen en
gliacellen minder geactiveerd tot celdifferentiatie. Op die manier worden er minder
vertakkingen, uitlopers en synapsen gevormd wat een effect zal hebben op de plasticiteit,
leervermorgen en weerbaarheid. Om even terug te komen op het fenomeen ‘leren’ gaat dit
meer bepaald vooral een effect hebben op het langetermijngeheugen, omdat dit gebaseerd is
op veranderingen (meer vertakkingen, uitlopers, synapsen…) van zenuwcellen terwijl het
kortetermijngeheugen eerder gebaseerd is op elektrische activiteit. De vermindering van deze
neurotrofische factoren heeft niet alleen een invloed op het functioneren van de hersenen,
maar is ook duidelijk te zien in de hersenen: zo is er te zien dat in de regio’s waar celdood
frequenter voorvalt dan de neogenese structurele veranderingen optreden. Dit is te zien in de
prefrontale cortex, maar voornamelijk ter hoogte van de hippocampus. Zo is het voor
neurologen mogelijk om ‘geblindeerd’ te bepalen welke mensen aan een depressie leiden en
welke niet (model voor stress door raakpunt aan chronische stress) door louter te kijken naar
het volume van de hippocampus die gemiddeld genomen kleiner is bij individuen met een
depressie in vergelijking met individuen zonder depressie. Bijgevolg kwam het klassieke
onderscheid tussen neurologie (meetbare veranderingen in de hersenen) en psychiatrie
(functionele veranderingen in de hersenen) op losse schroeven te staan: individuen die
voortduren worden blootgesteld aan stress vertonen weldegelijk functionele, maar ook
structurele verandering in de hersenen die meer opvallend zijn des te langer de blootstelling
aan stress duurt (tijdsverband). Bij deze bevindingen moet er echter wel een kritische
kanttekening worden gemaakt: is het kleiner volume van de hippocampus te wijten aan een
4