Samenvatting van de NVO-toets voor de pre master Orthopedagogiek. De samenvatting bevat de volgende onderwerpen: Ontwikkeling kindertijd, Ontwikkeling cognitief, Ontwikkeling identiteit, Ontwikkeling adolescentie en volwassenheid, Orthopedagogisch handelen.
1A. EEN BESCHRIJVING GEVEN VAN DE FYSIEKE ONTWIKKELING, INCLUSIEF PRENATALE ONTWIKKELING
(BELANGRIJKSTE FASEN EN HET EFFECT VAN TERATOGENEN OP DE PRENATALE ONTWIKKELING) EN
ERFELIJKHEIDSPATRONEN
Fenotype en genotype
Genotype: hierin zijn erfelijke eigenschappen vastgelegd. Het genotype bepaalt welke
eigenschappen tot uiting komen in het fenotype.
Fenotype: de waarneembare uitingsvorm van de genotypische blauwdruk. Het fenotype wordt door
zowel erfelijke eigenschappen als door de omgeving (ziekte, voeding, stress) bepaald.
Mutatie: verandering in het genotype door invloeden van de omgeving.
Modificatie: verandering in het fenotype door invloeden van de omgeving.
De genetische basis
Chromosomen: dragers van erfelijk materiaal.
- Een chromosoom bestaat uit DNA en genen.
- Mensen hebben 23 paar (totaal 46) chromosomen.
- Eén paar zijn geslachtschromosomen.
- Een kind ontvangt een X-chromosoom van de moeder en een X of Y chromosoom
van de vader. Een XX combinatie zorgt voor een vrouwelijk fenotype, een XY
combinatie zorgt voor een mannelijk fenotype. > vader bepaalt geslacht van het kind.
- 22 paar zijn autosomen.
DNA
DNA: hierin staan erfelijke eigenschappen opgeslagen.
> DNA is opgebouwd uit genen.
> Genen bestaan uit nucleotiden. Vier soorten:
- Adenine (A) > bindt zich aan T
- Thymine (T) > bindt zich aan A
- Cytosine (C) > bindt zich aan G
- Guanine (G) > bindt zich aan C.
> De volgorde bepaalt de genetische eigenschap.
Celdeling
Mitose: de celdeling van lichaamscellen. Doel: groeien of herstellen.
- De cel deelt zich continu (1 > 2 > 4 > 8 etc.).
, - Voordat de cel zich deelt, dupliceert hij 46 chromosomen > beide cellen nog steeds 46
chromosomen.
- Vanuit de moedercel ontstaan twee genetisch identieke dochtercellen.
Meiose: de celdeling van geslachtscellen of gameten.
- Een cel met 46 chromosomen verandert in cellen met 23 chromosomen.
- Bij conceptie verenigen deze geslachtcellen zich (zaadcel en eicel) > weer 46 chromosomen.
- Zygoot: versmelting van twee geslachtscellen (bevruchte eicel).
De overerving van genen
Dominant en recessief
Dominant gen: komt tot uiting als het gekoppeld is aan een recessief gen.
Recessief gen: komt tot uiting als het gekoppeld is aan een ander recessief gen.
> Kans op een dominante eigenschap is 75%.
Homozygoot en heterozygoot
Homozygoot: twee dominante of twee recessieve allelen.
Heterozygoot: één dominante en één recessieve allel.
Soorten overerving
1. Simpele dominant-recessieve overerving.
2. Codominantie: het dominante en recessieve gen zijn even sterk > er komt een combinatie van de
ene tot uiting in het fenotype (bijv. bloedgroep A en bloedgroep B > kind bloedgroep AB).
3. Onvolledige dominantie: de zygoot heeft een fenotype dat tussen de fenotypen van de ouders in
ligt (continuüm).
4. Geslachtsgebonden overerving: Het Y-chromosoom is recessief, het X-chromosoom is dominant.
Meestal zit een aandoening/ziekte op het X chromosoom.
- Mannen hebben maar één X (XY) en deze is dominant over Y > grotere kans op ziekte.
- Vrouwen hebben twee X-en (XX) > minder kans op ziekte, omdat ze ook nog een gezonde X
hebben (ze zijn wel drager).
5. Polygenische overerving: kenmerken die worden beïnvloedt door meerdere genen (bijv. lengte,
gewicht, huiskleur, intelligentie > AaBb, AAbb etc.)
Interactie tussen genen en de omgeving
- Range of reaction: de genetische samenstelling levert een scala aan mogelijke
ontwikkelingsresultaten, waarin de omgeving bepaalt hoe de persoon zich daadwerkelijk ontwikkelt
(binnen dat bereik).
- Canalisation: als de genetische samenstelling leidt tot een klein aantal ontwikkelingsuitkomsten,
waardoor omgeving een kleine rol speelt.
- Voorbeeld sterke kanalisatie: babbelen in de kindertijd.
- Voorbeeld minder sterke kanalisatie: intelligentie en persoonlijkheid.
Gen/omgevingscorrelaties
1. Passieve gen-omgeving interactie: ouders geven het kind een omgeving die past bij hun genen.
, Bijv. Ouders met een hoge intelligentie hebben veel boeken in huis, waardoor kinderen
worden aangemoedigd om te lezen.
2. Evocatieve gen-omgeving interactie: gedrag van het kind (expressie van genen) roept reacties van
de omgeving op.
Bijv. Het glimlachen van het kind kan glimlachen van anderen oproepen.
Bijv. Negatief gedrag van het kind kan in de omgeving kritiek en afwijzing oproepen.
3. Actieve gen-omgeving interactie: genen moedigen mensen aan op zoek te gaan naar een
omgeving die hierbij aansluit.
- Bijv. Kinderen met ADHD zoeken spannende situaties op.
4. Niche picking: het kiezen van een omgeving die goed past bij iemands genetische eigenschappen.
Bijv. Extraverte personen gaan op zoek naar mensen en raken betrokken bij veel sociale
activiteiten.
Chromosomale afwijkingen
Afwijking van de geslachtschromosomen
Sommige kinderen worden geboren met een X- en Y-chromosomen te veel of te weinig.
Vrouwen:
Bijv. Turners syndroom: in plaats van XX > X. Borstvorming en menstruatie komen niet
spontaan op gang en vruchtbaarheidsproblemen.
Bijv. Poly-X of Superfemale-syndroom: in plaats van XX > XXX. > erg lang en trage motoriek.
Mannen:
Bijv. Klinefelters syndroom: in plaats van XY > XXY. > onvruchtbaar.
Bijv. Poly-Y of ‘Supermale-syndroom’: in plaats van XY > XYY. > erg lang.
Afwijkingen van de lichaamschromosomen
Trisomie: drie chromosomen per cel in plaats van twee.
- Trisomie-21: syndroom van Down: van chromosoom 21 zijn drie exemplaren.
Ziekte van Huntington: op het vierde chromosoom bevindt zich een afwijkend gen. Het openbaart
zich pas als iemand tussen de 35 en 45 jaar is en tast de hersenen aan.
PKU: te hoge concentratie eiwitten > zenuwcellen gaan kapot > hersenbeschadiging.
Waarom schadelijke allelen overleven: ze zijn niet schadelijk in heterozygote.
- Bijv. PKU: een ziekte veroorzaakt door een recessieve cel. Als beide ouders het PKU gen
dragen is er 25% kans dat het kind het ook krijgt > kind kan ook drager zijn.
De fases van de prenatale ontwikkeling
1. De periode van de zygoot (dag 0 t/m 10)
- Dag 0: Moment van conceptie (bevruchting).
- Dag 1 t/m dag 4:
- Er vindt mitose plaats in de cellen van de zygoot.
- De blastocyst (klompje cellen) ontstaat.
- Celdifferentiatie: de binnenste laag (embryoblast) wordt het embryo en de buitenste laag
(trofoblast) wordt de beschermende en voedende laag om de embryo.
- De trofoblast bestaat uit verschillende membranen:
, - Amnion: vult zich met vruchtwater en beschermt het kind tegen klappen, regelt de
temperatuur, zorgt tot het embryo zich makkelijk kan bewegen en produceert
bloedcellen totdat het embryo dit zelf kan.
- Chorion: de voering van de placenta. De wanden zijn semipermeabel: alleen
zuurstof, koolstofdioxide, zouten en voedingsstoffen kunnen er doorheen.
- Allantois: de navelstreng van het embryo (verbindt de baby met de placenta).De
placenta en de navelstreng transporteren zuurstof en voeding naar de embryo en
verwijderen vervuilde stoffen.
- Kiemstadium: begint met de bevruchting en eindigt wanneer de zygote in de
baarmoederwand wordt geïmplanteerd.
- Dag 7 t/m dag 10:
- Implantatie: het proces van de hechting aan de baarmoeder.
2. De periode van het embryo (week 3 t/m 8)
- Start na implantatie zygote.
- Snelle prenatale veranderingen: grondwerk voor lichaamsstructuren en organen.
- Drie lagen in de embryonale cel: ectoderm, mesoderm en endoderm.
- Organogenesis: proces van vorming van organen in de eerste 2 maanden.
- Week 3: vorming van de neurale buis > wordt uiteindelijk de ruggengraat en brein.
- Week 4 en 5:
- Ogen, oren, neus, kaak en nek worden gevormd.
- Kleine knopjes worden armen en benen, vingers en tenen.
- Organen groeien.
- Hart maakt kamers.
- Lever/milt nemen productie van bloedcellen over.
- Week 7: productie neuronen.
Periode van de foetus (maand 3 t/m 9)
- Maand 3: kind beweegt (onvoelbaar), kan slikken, verteren en urineren. Geslacht is zichtbaar.
- Maand 4 – 6: kind kan hoesten, zuigen en ademen. Bewegingen zijn voelbaar voor de moeder. De
nagels verharden, huid wordt dikker en lichaamshaar ontstaat. Op de huid ontstaat vernix
(beschermlaag tegen langdurige blootstelling aan vruchtwater). Maand 6: visuele en auditieve
zintuigen worden functioneel.
- Maand 7 – 9: Foetus levensvatbaar. Ontstaan slaapwaakritme, georganiseerde hartritmeactiviteit
en grove motoriek.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur shannonspork. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €8,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.