Psychologie van individuele verschillen (PID)
Inleiding
Emoties = belangrijk onderdeel van onze persoonlijkheid, bepalen onze voor-en afkeuren, ons
gedrag, spelen een rol in ons welzijn...
= reacties op gebeurtenissen die voor ons van belang zijn
o Interindividuele verschillen
Er zijn relatief stabiele verschillen tussen mensen in hoe ze zich doorgaans voelen, mensen
verschillen in algemene tendens die ze hebben om positieve of negatieve gevoelens te ervaren.
o Intra-individuele verschillen
Er zijn ook emotionele schommelingen binnen mensen over de tijd. Mensen verschillen sterk in
de emoties die ze ervaren van de ene situatie op de ander.
Deel 1: wat & hoe?
1. doelstelling en geschiedenis
1.1. Doelstelling
Veel takken binnen de psychologie zijn geïnteresseerd in algemene wetmatigheden.
(Verbanden voor de algemene, gemiddelde mens)
Voorbeelden:
▪ Functieleer: hoe werkt ons geheugen, perceptie, emoties
▪ Sociale psychologie: hoe gaan sociale factoren ons gedrag bepalen
▪ Biologische psychologie: hoe kunnen we bv. gedragingen verklaren door onze biologie
Zoektocht naar algemene wetmatigheden is zeer belangrijk en waardevol, maar niet het gehele
plaatje -> want er zijn grote verschillen tussen en binnen mensen bv. gedrag
→ Daarom ontstaan PID
PID
o Is een verzameling van verschillende deeldomeinen van de psychologie, het is geen tak van de
psychologie die op zichzelf staat.
Toepassingen PID:
o Organisaties, bedrijven:
1. Hoe kunnen we verschillen tussen mensen best matchen met verschillende jobs/posities
2. Wat maakt sommige mensen beter geschikt voor sommige jobs dan andere
o School- en klinische psychologie
▪ Wat verklaart verschillen tussen leerlingen in prestaties
▪ Hoe kunnen we minder presterende studenten helpen
o Theorie en onderzoek
DOEL PID:
1. Beschrijven:
▪ Van verschillen: op welke vlakken verschillen mensen van elkaar/zichzelf? Welke zijn de
belangrijkste verschillen? Bv. persoonlijkheid/intelligentie
▪ Van verbanden tussen verschillen: met wat hangen zulke verschillen samen (outcomes)?
Bv. hangt intelligentie samen met toekomstig loon?
2. Verklaren van verschillen
▪ Verschillende niveaus: Genetisch? Opvoeding? Biologisch? Cultuur?
, 1.1.1 wat?
1.1.1.1 Beschrijven verschillen
= Verband tussen 2 dingen
PID vs. algemene psychologie
1. Interindividuele verschillen conditie
proefpersoon niets afleiden focus
->tussen individuen
1 t1n t1b t1s t1.
2 t2n t2b t2s t2.
. . . . .
Voorbeeld: . . . . .
Algemeen psychologie kijkt naar condities . . . . .
PID kijkt naar de verschillen tussen personen 9 t9n t9b t9s t9.
algemene t.n t.b t.s PID
39
2. Intergroepsverschillen conditie
-> tussen groepen proefpersoon niets afleiden focus
(bv. geslacht, culturen, leeftijdsgroepen) 1M t1n t1b t1s t1.
2M t2n t2b t2s t2.
Voorbeeld 1: . M . . . .
. V . . . .
Onderzoek Terraciano: culturele stereotypen
. V . . . .
9V t9n t9b t9s t9.
Voorbeeld 2:
t.n t.b t.s
Verschil tussen emoties man – vrouw
41
conditie
proefpersoon niets afleiden focus
1M t1n t1b t1s t1.
3.Intra-individuele verschillen 2M t2n t2b t2s t2.
-> binnen 1 persoon .M . . . .
(Profiel over situaties of tijdstippen) .V . . . .
.V . . . .
9V t9n t9b t9s t9.
t.n t.b t.s
44
Interindividuele verschillen in intraindividuele
verschillen
4. Interindividuele verschillen in intra-individuele
verschillen conditie
(= interindividuele verschillen in profielen) proefpersoon niets afleiden focus
1M t1n t1b t1s t1.
Voorbeeld: 2M t2n t2b t2s t2.
Kijken binnen 1 persoon, hoe emoties veranderen .M . . . .
naargelang de conditie .V . . . .
En nu kan het zijn dat de intra-individuele tussen .V . . . .
mensen ook nog verschillen 9V t9n t9b t9s t9.
→ kijken naar de interactie tussen de proefpersoon t.n t.b t.s
en condities 46
,Wat zijn de belangrijkste dimensies waar mensen in verschillen?
o Op uiterlijk vlak: basiskenmerken
Voorbeeld: spel ‘wie is het’: (geslacht, haarkleur, huidskleur...) *
o Op psychologisch vlak: 2 grote deeldomeinen
1. Cognitief functioneren
- Intelligentie, IQ: prestatie op cognitieve taken (product)
- Cognitieve stijlen: manier van verwerken (proces)
Bv. analytisch vs. Holistisch (allebei even goed)
= PID van intelligentie en cognitieve stijlen
2. Persoonlijkheid:
- affectieve en sociale domein
- bv. karakter, emoties, sociaal gedrag 51
= PID van persoonlijkheid
1.1.1.2 beschrijven van verbanden tussen verschillen
Hoe kunnen we verschillen op vlak van 1 variabele (bv geslacht, intelligentie...) in verband brengen
met verschillen op vlak van andere variabele. (agressie, profielen van agressie over situaties heen...)
1.1.2 doel
Zicht te krijgen op structuur van verschillen tussen mensen en hoe verschillen op verschillende
vlakken onderling samenhangen.
Verschillen verklaren: wat ligt er aan de basis van deze verschillen?
2 soorten van verklaringen:
o Proximale verklaring
- factoren die in de tijd en ruimte min of meer samengaan met te verklaren verschillen
- er is weinig tijd tussen uw verklaring en het te verklaren fenomeen.
- bv. hitte en agressie
o Distale verklaringen
- factoren die verderaf liggen in de tijd
- bv. gebeurtenissen in vroege levensfase (trauma), genen, evolutionaire theorieën....
Voorbeeld (man moest vroeger gezin beschermen -> agressiever)
1.1.3 door wie?
Door wetenschappers en leken, maar het is beter om te spreken over expliciete vs impliciete
theorieën over individuele verschillen
o Expliciete theorieën over verschillen:
▪ De theorieën en bevindingen in de wetenschappelijke en publieke wereld over de aard
en oorzaken van verschillen tussen mensen
▪ Voor andere mensen kenbaar (wordt gepubliceerd in bv. tijdschriften)
▪ Doorgaans enkel door wetenschappers uitgevonden, geformuleerd
▪ Behoort tot het domein van PID
o Impliciete theorieën over verschillen:
▪ De impliciete opvattingen die elke mens heeft over de aard en oorzaken van menselijk
gedrag en verschillen tussen mensen
▪ Niet rechtstreeks kenbaar voor anderen
, ▪ Kunnen niet rechtstreeks geobserveerd worden (zit in hoofden van mensen), maar wel
onrechtstreeks onderzoeken. (vb via inferenties die een persoon maakt)
▪ Doorgaans door leken uitgevonden, maar ook bestudeert door wetenschappers
▪ Behoort tot domein van persoonsperceptie (sociale psychologie)
De 2 zijn niet onafhankelijk!
Expliciete theorie kan vaak ‘besmet’ worden door impliciete theorieën op 2 manieren:
1. Via de wetenschapper
▪ deze is ook een leek, met eigen vooroordelen, partijdigheid...
2. Via de proefpersoon
▪ Demand effects, zelfrepresentatie, sociale wenselijkheid
▪ Bv. in vragenlijstonderzoek waarin men zichzelf of anderen beoordeelt, zijn antwoorden
gefilterd door impliciete theorieën van diegene die rapporteert
Ook omgekeerd mogelijk: impliciete theorie wordt beïnvloed door expliciete theorieën:
→ Onderzoeksresultaten verspreiden zich via media, literatuur en gaan mee bepalen hoe we
verschillen tussen mensen gaan bekijken.
1.1.4 Hoe worden de PID onderzocht?
Hoe worden data verzameld en onderzocht? → Zie methode
1.2 Een beetje geschiedenis
1.2.1 De benaming differentiële psychologie/PID
Henri & Binet kondigden in 1895 een nieuwe discipline aan: La psychologie Individuelle
Dit was een discipline voor 2 problemen op te lossen:
1. Interindividuele verschillen: hoe variëren psychische processen van individu tot individu
2. Intra-individuele verschillen: hoe variëren psychische processen onderling binnen een individu
(welke hangen samen, welke zijn de belangrijkste...)
William Stern (1900): 1ste keer sprake van ‘differentiële psychologie in het boek ‘über psychologie der
individuellen differenzen: ideen zu einer differentiellen Psychologie’
Hierin stond een 3-delige taakomschrijving voor differentiële psychologie
1. BESCHRIJVEN: Aard en grootte verschillen in psychisch leven tussen individuen en groepen
(rassen, geslachten, klassen)
2. METHODE: Hoe manifesteren deze verschillen zich (vb. handschrift, gelaatsuitdrukking)
3. VERKLAREN: Welke factoren bepalen verschillen (vb. erfelijkheid, cultuur)
Robert Yerkes (1913): eenheid brengen in verschillende takken waarin vergelijken centraal staat in
de psychologie: comparatieve psychologie
Uitgangspunten van comparatieve psychologie:
▪ Object of vergeleken groepen is niet zo erg van belang, het maakt niet uit of we geïnteresseerd
zijn in emoties, gedragingen of prestatie...
▪ Indien men maar de vergelijkende of correlationele methode gebruikt
Hij was ook belangrijk voor:
- IQ
- Dierenonderzoek
- Eugenetica (hoe eigen soort verbeteren -> vb. laag IQ mag niet voortplanten)
- wet van performantie en arousal (relatie is curvilineair -> als je teveel arousal hebt (bv te
gestresseerd) -> minder goede prestatie), als je te weinig arousal hebt -> niet genoeg erom geven
-> ook minder goede prestatie)