SAMENVATTING GENETICA
INLEIDING
- zeldzame aandoening = ziekte die frequentie heeft minder dan 1/2000 in België 800 000 mensen
zeldzame ziekte dan
- veel ziekten hebben een genetische basis (oorzaak)
- kennis van genetica wordt belangrijker voor elke zorgverlener (in elk artikel komt er ergens wel
genetica aan bod)
- evolutie naar gepersonaliseerde geneeskunde (= geneeskunde afstemmen aan patiënt want bv. niet
voor elke hypertensie werkt zelfde geneesmiddel dus behandeling meer afstemmen op patiënt en
niet op populatie, bij hypertensie bv. spelen genetische factoren mee dus als we die bekijken dan
weten we exact welke dosis en medicatie werkt voor die patiënt)
Verleden: Mendel (19e E, overerving erwtenplanten wetten van mendel), chromosomen in mitose
(1879) de Vries (ontdekte de wetten van mendel opnieuw), Brachydactyly overerving bekeken,
concept stofwisselingziekten, fruitvliegjes concept genen op chromosomen bekeken, een gen een
enzym theorie, DNA is chemische basis van ons genoom (1944)
veel termen die we nu gebruiken bestaan al vanaf die tijd
- Belangrijkste mijlpaal na Mendel 1953: Francis Crick en James Watson zagen dat DNA dubbele helix
is, Rosalind Franklin was al bezig met kristallografie en heeft belangrijke bijdrage er bij gespeeld
- 1956: eerste keer juist aantal chromosomen beschreven (46 door Joe Hin Tjio) want daarvoor dacht
men 48 chromosomen
- 1959: als afwijking chromosomen dan kan je ziekte zag men bij kind met Down syndroom (Jerome
Lejeune)
- 1980: sequeneren van het globine gen
- 1990: Humaan genoom project (alle nucleotiden proberen sequensen)
- 2001: eerste versie van menselijk genoom nu al van ‘human’ naar ‘personal’ genoom want je kan
je eigen genoom laten bepalen
- 2007: next generation sequencing (2e vorm van sequenering theorie wat sneller ging dan sanger
sequencing die men bij human genoom sequencing gebruikte)
- huidige uitdagingen: interpretatie van de niet-coderende delen van het genoom, nood aan ‘single
molecule genoom sequencing’, nood aan meer netwerking (bv. bevinding submitten in een tool en
dan zien of er een match is met iemand die ook iets onbekend heeft gesubmit en dan zien van oke
wat heeft jou patiënt, hoe ziet die er uit, wat zijn die ziektebeelden?)
Basisbegrippen in de genetica:
- menselijk genoom kan in kern of in mitochondriën (1 chromosoom die veel kleiner is maar we
mogen het niet vergeten)
- in kern dus 23 verschillende chromosomen, ongeveer 22000 genen, 3 miljard nucleotiden
- grootste chromosoom is 1, kleinste is 22 en van elke chromosoom hebben we er 2 (een van moeder
en een van vader)
- chromosomen in kaart gebracht in karyogram op basis van grote, centromeer en bandenpatroon
- als we chromosoom willen ontwarren dan krijgen we eigenlijk gewoon dubbele helix DNA van 2
meter, dit is verpakt in een heel klein volume, DNA rondom histonen om het proper te verpakken
- DNA dubbele helix zijn 2 strengen die in tegengestelde richting lopen, een streng van 5’ nr 3’ en de
andere van 3’ nr 5’, C altijd met G paren en T met A
- Waarom dubbele helix? de sequentie van een streng bepaald de sequentie van andere streng dus
als er dan een foutje is gebeurt dan weet lichaam van oke dit nucleotide moet er komen om fout op
te lossen EN bij celdeling moeten er 2 dochtercellen met zelfde aantal chromosomen en dat kan
1
,alleen doordat DNA helix open gaat
- dubbele helix als koortje winden rond octameer histonen en dit gaat dan chromatine vezel vormen
die dan nog secundair en tertair gaat vervormen tot chromosoom
- gen is stukje in chromosoom die info geeft voor bepaald eiwit maken, er zijn dus voor elk eiwit 2
genen die coderen (behalve bij geslachtschromosomen bij mannen op X chromosoom hebben ze
maar een allel)
- DNA kan repliceren maar kan ook transcriptie (in kern) naar mRNA en dan translatie (in ribosomen
in endoplasmatisch reticulum) naar eiwit een gen geeft dus aanleiding tot een eiwit
H1: WHAT CAN WE LEARN FROM A FAMILY HISTORY?
Hoe bereikt men een diagnose?: anamnese uitvoeren, nazicht van medische dossiers, stamboom
opmaken (familiale anamnese), klinische evaluatie/onderzoek en dan ook nog aanvullend onderzoek
kijk verder dan patiënt maar vraag nr broers, zussen, ouders, …
Monogenische aandoening = genetische aandoening als gevolg van een defect (mutatie) in een gen
hebben een mendeliaanse overerving (autosomaal dominant/recessief, X-gebonden
dominant/recessief, Y-gebonden)
elke persoon heeft 2 allelen voor een autosoom (niet-geslachtschromosoom), die kunnen
homozygoot of (samengesteld) heterozygoot zijn
voor X-chromosoom is bij man hemizygoot want heeft er maar een, bij de vrouw is er altijd 1 vd 2
inactief (lyon hypothese, 2e X-chromosoom is Barr lichaampje en gebeurt gewoon random)
Dominant is als ziektebeeld tot expressie bij heterozygote allelen, recessief als ziektebeeld tot
expressie bij homozygote allelen
Autosomaal dominante overerving: elke generatie doorgeven, geen verschil jongens of meisjes, kans
½ op aangetast kind bij aangetaste vader en gezonder moeder of omgekeerd
Autosomaal recessieve overerving: als moeder en vader drager dan kans van ¼ op aangetast kind en
2/3 op gezond kind dat drager is, zowel jongens al meisjes, horizontale transmissie
X-gebonden recessieve overerving: meisjes die draagster zijn gezond, jongens hebben het sowieso
of niet aan de hand van welke X moeder heeft doorgeven aan zoon, als man is aangetast dan zijn alle
dochters draagster, nooit transmissie van vader op zoon
X-gebonden dominant: dit kan ook bij vrouwen maar vaak iets milder omdat je 2 X hebt, alle
dochters van aangetaste man zijn getroffen, nooit transmissie van vader op zoon, voor aangetaste
vrouw 50% risico om het door te geven aan de kinderen
Y-gebonden overerving: alleen mannen aangetast, alle zonen van aangetaste vader zijn getroffen, op
y-chromoom ligt SRY gen wat er voor zorgt dat gonade die nog alle kanten uit kan (kan eierstok of
teelbal worden) in de richting van testikel gaat, er liggen ook genen voor fertiliteit maar voor de rest
niet veel
mtDNA: circulair chromosoom waar een aantal genen op liggen voor eiwitten oxidatieve fosforylatie
en voor transfer RNA genen (voor translatie mt chromosoom)
homoplasmie: voor bepaald organisme alle mitochondriën zelfde mtDNA molecule bevatten
heteroplasmie: alle mitochondriën bevatten verschillende mtDNA moleculen (in praktijk dit), als
hier ernstige mutaties in zitten dan weerslag op cel (vooral als cel die veel energie nodig heeft, ernst
zal af hangen van aard en hoeveelheid mutante DNA moleculen per cel)
2
, mitochondriën krijgen we enkel van moeder, als moeder heteroplasmie heeft en dus in sommige
mt mutaties dan hangt het er van af hoeveel mutante mt nr eicel gaan en waar ze terecht komen (als
in cellen die veel energie nodig hebben zoals spiercellen, hersenen, oor en ogen dan wel grote
inpakt)
voorbeelden van mitochondriale aandoeningen zijn leber hereditaire opticusatrofie, doofheid,
ziekte van leigh, …
mitochondiale overerving: vertikale transmissie, zowel mannen en vrouwen aangetast, geen man
op kind transmissie, aandoening varieert in ernst
penetrantie: hoe vaak afwijkend fenotype wordt vastgesteld bij individuelen met afwijkend genotype
aandoening is volledig penetrant als aandoening altijd tot uiting komt van zodra iemand mutatie
heeft in betrokken gen bv. bij Down syndroom iedereen die 3 e chromosoom 21 heeft vertoont het
syndroom
non-penetrant bv. niet elke vrouw met mutatie in borstkanker gen ontwikkeld borstkanker
Mosaïcisme: bv. als kind Down heeft dan gaan we er van uit dat kind in elk van zijn cellen een extra
chromosoom 21 heeft maar het kan zijn dat het kind in aantal cellen toch gewoon aantal
chromosomen heeft, dit kan enkel als fout ontstaat na bevruchting, als fout voor bevruchting dan
hebben ze allemaal een extra chromosoom, kan ook nog dat voor bevruchting 47 chromosomen
maar na een aantal celdeling toch terug 46
kan ontstaan na abnormale bevruchting OF van in begin normaal maar foutje op mitose niveau bij
verdere ontwikkeling
somatisch mosaïcisme = aanwezig is somatische cellen
gonadaal mosaïcisme = enkel aanwezig is geslachtcellen
H2: HOW CAN A PATIENT’S CHROMOSOMES BE STUDIED?
Wanneer komen chromosomale afwijkingen voor?
- bij spontane miskraam heeft ongeveer 50% van de embryo’s een chromosomaal afwijking
- 0,5-1% van de kinderen vertonen een aangeboren afwijking en/of cognitieve beperkingen
- komt ook vaak voor bij kanker (als je kanker cel onderzoekt dan chromosomale afwijking beperkt
tot kanker zelf en niet in de rest van cellen)
- bij gezonde individuen kunnen kleine structurele variaties voorkomen (deleties en duplicaties) en
gebalanceerde translocaties
Opbouw chromosoom:
- boven centromeer XP arm en onder centromeer XQ arm, er zijn banden die we moeten kunnen
lokationeren dus XP onderverdeeld in zonde 1 en 2 en die dan nog eens onderverdeelt in 1 en 2 dus
als we bovenste band korte arm dan XP22, die daarna XP21 zo kunnen we banden benoemen
- telomeer op korte arm en telomeer op lange arm
- bestaat uit 2 chromatiden (2 zuster chromatiden) ofwel uit een chromatide afhankelijk van waar in
celcyclus
- metacentrische chromosomen dan P en Q arm ongeveer gelijk, submetacentrische chromosomen
waar P arm korter dan Q, acrocentrischechromosomen (13, 14, 15, 21 en 22) hebben vooral
genetisch materiaal op lange arm en korte arm genen die coderen voor rRNA en die genen verspreid
over die 5 chromosomen
Karytoypering: voordelen zijn genoomwijde analyse, opsporen van gebalanceerde en niet-
gebalanceerde afwijkingen, relatief eenvoudig; nadelen zijn nood aan delende cellen, tijdrovend,
3
, sterk visueel gebaseerd, beperkt resolutievermogen
we bekijken het in profase want dan zijn chromosomen het meest langgerekt
Mitose vs. Meiose:
- mitose: kopiëren zodat genoom zonder fouten doorgeven, celdeling na bevruchting, elke
dochtercel 46 chromosomen, een celdeling, chromosomen gedragen zich individuelen, als cel in rust
dan interfase en DNA door elkaar, als cel in profase dan chromosomen gevormd (bevatten 2
chromatiden waardoor die 46 chromosomen uit elkaar gaan en dan 2 dochtercellen met 46
chromosomen die bestaan uit 1 chromatide), chromosomen van 2 chromatiden naar 1 chromatiden
(in S fase DNA verdubbeld)
- meiose: voor geslachtelijke voortplanting, elke dochtercel 23 chromosomen, er is recombinatie en
cross-over, 2 celdelingen, homologe chromosomen eerst samen in meiose 1 (op kortstondig
materiaal met elkaar uit te wisselen zodat variatie), eerst diploïde chromosomen dan na meiose 1 2
haploïde cellen (hier toelaten dat homologe chromosomen met elkaar in contact en zaken
uitwisselen), dan meiose 2 die lijkt op mitose
Hoe ontstaat Down-sydroom?
wat is dus de oorzaak van een trisomie? Meestal nondisjuctie tijdens meiose of soms tijdens
mitose
- nondisjuctie tijdens meiose 1: de ene cel krijgt 2 extra chromosomen van een soort (disomische
gameten, de chromatiden zijn verschillend), de andere cel geen (nullisomische gameten)
- nondisjuctie tijdens meiose 2: er kunnen dan normale gameten, nullisomische en disomische
gameten (de 2 chromatiden zijn dezelfde
monosomie is dan nullisomische gameet + normale gameet; trisomie is disomische gameet met
normale gameet
- Hoe vindt zo een nondisjuctie dan plaats? We kunnen bij down zien van wie het extra chromosoom
21 afkomstig is door chromosomen sequeneren en op nucleotiden niveau kijken --> men ziet dat in
merendeel van de gevallen dat bij moeder nondisjuctie
gametogenese bij mannen stil tot puberteit en dan dagelijks veel zaadcellen, bij vrouw geboren
waar alle eicellen al begonnen zijn met meiose dus als ovulatie op 40 jaar dan is eicel al 40 jaar oud
dus risico op chromosoom afwijkingen is veel groter als je ouder zwanger wordt, als man ouder
wordt kan ook problemen als bv. veel nucleaire straling en andere omgevingsfactoren omdat de
cellen van de man constant delen risico op nieuwe mutaties
- nondisjuctie tijdens mitose: dan kan dus mosaïcisme optreden want is na bevruchting, de ene
dochtercel krijgt cel met 45 chr (gaat ergens verloren omdat die minder genetisch stabiel is) en de
andere 47 chr (heeft wel kans dat die zich verder mitotisch kan voortzetten); kan ook anafase lag
waarbij cel met 47 chr mitotisch deelt en een dochtercel krijgt met 46chr en dit lijdt dan ook tot
mosaïcisme
Numerieke chromosoomafwijkingen
- trisomie 21 = Down syndroom
- trisomie 13 = Patau syndroom
- trisomie 18 = Edwards syndroom
- 47 XXY = klinefelter syndroom
- 47 XYY
- 47 XXX = triple X syndroom
- monosomie X = Turner syndroom (er is geen monosomie van de autosomen, 3 kopijen is nog beter
dan geen kopijen, je hebt ook dan nog maar een allel met en mutatie en dan uit dat zich sowieso
want er kan geen dragerschap meer zijn)
4