Als je wil weten wat literatuur is kan je kijken naar:
1. Traditioneel: de tekst
2. 1970: de instelling van de lezer is wel degelijk van belang
3. Nu: conventies
Willing suspension of disbelief: de opzettelijke opschorting van ongeloof. Ik weet dat hier
geen hout van klopt maar ik lees toch door.
Literatuur moet zich houden aan plaats tijd en handelingen. Iedereen denkt dat shakespear
van elke tijd is, maar in de 17e eeuw lag hij eruit. We denken heel vaak dat ‘de groten’ van
alle tijden zijn. Maar iemand kan uit ‘de Canon’ (klassiekers) verdwijnen, en daarna weer
terugkomen.
Taalspel = register. Komt van de filosoof witsenstein
We bewegen de hele dag door van het ene taalspel naar het andere taalspel. En binnen elk
taalspel zijn er dingen waar -en niet waar.
Bijna iedereen zegt: literatuur is een artistiek verzorgde tekst. Maar je komt wel iets verder.
Als je zegt dat het een ‘tekst’ is, concludeer je dus dat literatuur een tekst is. Literatuur duurt
een tijd en is dus een temporele kunst. Je kunt het niet in een keer waarnemen. De mona
lisa bijvoorbeeld wel (statische kunst). In de literatuur wetenschap wordt gezegd dat
literatuur een tweede taal op de normale taal is.
3 mannen die in de loop der tijd dingen hebben verteld over literatuur die midden in de roos
zijn:
JH Leopold: om mijn oud woonhuis peppels staan. -> rust op een eerste tekst, namelijk: om
mijn oude woonhuis staan populieren. Hij wil dat we in de eerste instantie naar de taal
kijken en bestuderen. Er zit een opzettelijkheid achter. We waarderen dat er geklooid is met
de taal. Dat noemen we artistieke opzettelijkheid. Het taalsysteem dat rust op een eerste
systeem (NL-grammatica) Secundaire modulerend taalsysteem. Je moet de Nederlandse
taal begrijpen om literaire teksten te begrijpen.
Iemand die literatuur schrijft laat zien dat diegene een bepaalde vaardigheid heeft.
,J Culler: literatuur barst van de open plekken. Je weet meer niet dan wel, en dat is de kunst
van creatieve literatuur. Elke tekst heeft open plekken. Ook juridische teksten, anders zou er
geen rechtspraak zijn. Want de rechter moet ook nog interpreteren.
Je wil dat de ander precies weet wat jij bedoelt, maar dat lukt gewoon niet. taal zit ertussen.
Er zijn altijd open plekken. Bijv: geen eten en drinken. Heeft alleen drinken.
Iedereen maakt een ander beeld bij de open plekken in boeken. Iedereen geeft een
hoofdpersoon bijvoorbeeld een ander uiterlijk.
Welke open plekken kom ik niet uit? Uit heel veel literatuur moet je niet uitkomen.
Poezie: je praat tegen niemand en iedereen. Apostrof: “Oh ik wil dat iemand mijn onschuld
geloofd”. Praat naar de hemel (niemand), en tegen iedereen. De zin blijft in een vacuüm
hangen boven iedereen. Apostrof is een stijlfiguur waarbij je woorden uitspreekt maar geen
ontvanger heeft. Gaat om aanroepen.
Roman Jacobson:
1. Zender: Ik zeg iets tegen jullie. Als het accent op de zender valt spreek je van emotief
taalgebruik.
2. Bericht: het taligpakketje dat overgebracht wordt. Het gaat niet om de inhoud.
3. Context. De inhoud. Als het accent op de context valt spreek je van referentieel
taalgebruik.
4. Kanaal: Bijv via microfoon. Als het accent op de zender valt spreek je van fatisch
taalgebruik. Het gesprek heeft geen inhoud, maar je probeert in contact te blijven
door slap te lullen.
5. Code: manier van praten: academisch, koffieautomaat, etc. Als het accent op de
zender valt spreek je van metaling taalgebruik.
6. Ontvanger. Als het accent op de ontvanger valt spreek je van conatief taalgebruik. Je
pusht de ontvanger om te bewegen.
Een van deze zes is dominant in een verhaal.
Literatuur/poëzie zijn alle teksten die in de eerste instantie de aandacht naar de tekst zelf toe
trekken. In de eerste instantie wordt de aandacht getrokken naar wat er met de taal
gebeurt.
Paradigmatisch: woorden kunnen vervangen door andere woorden. ‘het is niet vroeg maar
laat’ wordt ‘het is niet vroeg maar donker’. Je moet met andere woorden verticaal de
woorden rollen om de zin/lezer te ontregelen.
Plato zegt: er is een ideeënwereld die perfect, ideaal, onvervormd en helemaal juist zijn.
Onze wereld is een magere afspiegeling van deze ideeënwereld. We moeten luisteren naar
een filosoof want die brengt ons naar de ideeënwereld. Kunst leidt ons totaal de verkeerde
kant op. Want die schildert een geit, en dat is al een kopie van de ideeënwereld. Een kopie
,van een kopie dus. Plato zegt dat dichters manisch zijn. Poëzie die direct afkomstig zijn van
de ideeënwereld zijn enthousiaste/manische poëzie. Dat mag wel van Plato. Dichters zijn de
allerergste soort.
, Literatuur week 1
H2 het leven van teksten
2.1 inleiding: levensvatbare teksten
Onderzoek heeft aangetoond hoe de roman van Cervantes, Don Quichot uit 1605, zich in de
loop der eeuwen via vertalingen door heel Europa heeft verspreid. Ook veel mensen die het
boek zelf nooit hebben gelezen, zijn bekend met de naam Don Quichot en ‘vechten tegen
windmolens’ is spreekwoordelijk geworden. Een roman die maar liefst 400 jaar geleden is
geschreven, leeft dus nog voort in onze samenleving. Nu zijn er niet veel teksten die zo
bekend zijn als Don QUichot en die voor zoveel mensen zo’n lange tijd als referentiepunt
hebben gediend. Toch kunnen wij de roman van Cervantes als exemplarisch beschouwen
voor het vermogen van sommige teksten om los van één bepaalde situatie ‘verder te kunnen
leven’.
Sommige teksten zijn niet aan één situatie of moment gebonden en kunnen in andere
situaties en voor andere mensen nog interessant en betekenisvol zijn. Zulke teksten hebben
kennelijk iets bijzonders waardoor ze ook kunnen ‘werken’ in een nieuwe context.
Zulke teksten zijn dan ook levensvatbaar omdat ze steeds in nieuwe contexten kunnen
circuleren en aldus kunnen voortbestaan. Hoe komt dat?
Daarbij gaan wij er vanuit dat de kern van literariteit ligt in het feit dat sommige teksten eigen
waarde hebben die losstaat van hun eenmalige, praktische inzetbaarheid. Juist hierdoor
gaan ze leven in de cultuur. Dit culturele leven kan intensief en relatief kort zijn, maar het kan
ook minder intensief en veel langer zijn. De term ‘display tekst’, wordt in dit verband gebruikt:
hieronder wordt een ‘toontekst’ verstaan die op zichzelf iets te bieden heeft – omdat het een
mooi geschreven tekst is, omdat het een tekst is die een herkenbaar of juist ontluisterend
verhaal vertelt, omdat het een tekst is die de gemeenschapszin van een cultuur versterkt, of
om legio andere redenen. Ze hebben in principe geen houdbaarheidsdatum.
2.2 poëtische teksten
De poëtische functie van een tekst is het vermogen van een tekst om de aandacht naar
zichzelf als tekst toe te trekken. Dit fenomeen werd in een beroemd essay uit 1960 door
Roman Jakobson aangehaald. Jakobson ging uit van het idee dat taalgebruik verschillende
functies of effecten kan hebben. Een taaluiting is meestal gericht op iets in de wereld,
waarover ze informatie verschaft. Soms kan ze echter op zichzelf gericht zijn en de
overdracht van informatie ondergeschikt maken aan de vormgeving. Een opvallende
vormgeving is volgens Jakobson de kern van het poëtische. Het revolutionaire van
Jakobsons theorie was juist dat deze het poetische als een bijzondere profilering van
alledaagse taal beschreef en niet als een indicatie voor een radicaal ander soort
taalgebruik. Dit betekent onder meer dat zijn model voorzag in de mogelijkheid dat het
poetische effect in allerlei teksten kon voorkomen. Het voorzag ook in de mogelijkheid dat
‘wat opvalt’ bij taalgebruik kan verschuiven: wat in de ene periode als ‘normaal’ over het
hoofd wordt gezien, kan in een latere periode, als men daaraan niet meer gewend is, juist
opvallen. Jakobsons poetische functie was gebaseerd op het idee dat teksten zes mogelijke
functies hebben die gerelateerd zijn aan de verschillende elementen die bij communicatie
een rol spelen: de wereld, de zender, de ontvanger, het contact, het medium en de tekst. Nu
ligt het aardige van dit model vooral in het idee dat een en dezelfde tekst verscheidene
functies tegelijk kan hebben.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur nikolavankrieken. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,39. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.