samenvatting voor het vak Inleiding recht LOI.
Belangrijkste zaken staan in de samenvatting, houdt wel je boek erbij want af en toe moet je even een blz. of voorbeelden doorlezen. ( heb ik zelf uiteindelijk niet gedaan tijdens het leren ;) )
1. Gedragsregel waarvan iedereen in de samenleving vindt, dat zij moeten worden
nageleefd en opgevolgd. We leggen deze regels schriftelijk vast, met een straf als
ze overtreden worden. Zijn niet alleen ethische normen maar ook rechtsnormen.
Denk aan moord, diefstal ect. Dit zijn de normatieve functie van recht.
2. In bepaalde samenlevingen neemt men het heft in eigen handen als zo’n
fundamentele groepsnorm met voeten wordt opgetreden; daarbij gaan men uit
van een adagium ‘oog om oog, tand om tand’. Bij ons is deze eigenrichting
verboden. Wij kennen een rechterlijke organisatie die bij uitsluiting oordeelt of
iemand moet worden gestraft en zo ja, op welke wijze en met behulp van welke
procedure. Dit wordt geschil oplossende functie genoemd.
3. Deze functie heeft te maken met het feit dat mensen niet alles tot in de puntjes
regelen. Dit heet de additionele (aanvullende) functie; als partijen zijn
vergeten op een bepaald punt afspraken te maken, geeft het recht aan welke
regel geldt. Hebben zij dit wel gedaan dan gaat die afspraak voor en is de
wettelijke regel niet meer van toepassing.
4. Er kan gewezen worden op de instrumentele functie. Deze leveren de
verkeersregels op.
1.3 waar vinden we het recht?
Het Nederlandse recht kent 4 rechtsbronnen:
1. De wet;
2. Het verdrag;
3. De jurisprudentie;
4. De gewoonte.
De wet:
Allereerst zijn er wetten op het terrein van het privaatrecht, ook wel het civiele recht of
burgerlijk recht genoemd. Deze valt uiteen in 2 deelgebieden: het personen-familierecht
en het vermogensrecht.
Het personen- en familierecht regelt zaken als geboorte, huwelijk, geregistreerd
partnerschap, echtscheiding, adoptie, ondercuratelestelling en de regeling van het
vermogen tussen echtgenoten.
Onder het vermogensrecht vallen alle op geld waardeerbare handelingen tussen burgers
onderling waaraan juridische gevolgen verbonden zijn.
Het privaatrecht bestaat ook uit het ondernemingsrecht, het rechtsgebied dat alles regelt
wat ondernemingen en bedrijven betreft.
Om naar de rechter te gaan om een geschil te laten beslechten, noemen we procederen.
De regels die op her voeren van juridische procedures op het terrein van het privaatrecht
van toepassing zijn, worden tot het burgerlijk procesrecht gerekend en zijn voor een
groot deel in het Wetboek te vinden.
Het staatsrecht regelt ruwweg gesproken de wijze waarop het Nederlandse staatsbestel
wordt vormgegeven en de invloed die de burgers daarop kunnen uitoefenen. Op het
,terrein van de staatsrecht komen de 1e kamer, de 2e kamer, de regering, verkiezingen en
de totstandkoming van wetten aan de orde.
In de Grondwet staan de basisregels van ons staatbestel.
Wie is de wetgever?
Wetgevers op centraal niveau is met name de nationale wetgever, die is samengesteld
uit enerzijds de regering en anderzijds de Staten-Generaal (1e en 2e kamer).
Decentrale wetgevers treffen we onder meer aan op provinciaal en gemeentelijk niveau.
Ook provincies en gemeenten vaardigen dus wetten uit. Het heet dan geen wet maar een
verordening. Bij provincies zijn Provinciale Staten bevoegd en bij de gemeente de
gemeenteraad.
Er zijn ook nog anderen instanties zoals de Sociaal-Economische Raad.
Rangorde tussen wetgevende organen:
1. Hogere regels gaan boven lagere regels.
Als een gemeentelijke verordening in strijd is met een verordening van de provincie
waarbinnen de gemeente zich bevind, dan zal de rechter de gemeentelijke verordening
onverbindend verklaren.
2. Bijzondere regels gaan boven algemene regels.
In een aantal gevallen heeft de nationale wetgever besloten bepaalde, veel voorkomende
overeenkomsten afzonderlijk wettelijk te regelen. Zo heeft hij regels gemaakt over de
koopovereenkomst, de huurovereenkomst, de arbeidsovereenkomst en de overeenkomst
van lastgeving.
3. Jongere regels komen boven oudere regels.
Zijn 2 wetten van gelijk niveau met elkaar in strijd, dan zal de rechter de meest recente
wet toepassen.
Wet in formele en materiele zin:
Een wet in formele zin is een wet die tot stand is gekomen door regering en Staten-
Generaal gezamenlijk, de nationale wetgever.
Een wet is materiele zin is iedere regeling van een wetgever die geschreven is voor een
onbepaald aantal en dus niet bij naam genoemde personen.
Het verdrag
Ook verdragen hebben rechtsregels, deze noemen we verdragsbepalingen. Een verdrag
is een afspraak, een overeenkomst, gesloten door 2 of meer staten. Een verdrag tussen
2 landen heet een bilateraal verdrag; zijn er meer dan 2 staten bij een verdrag betrokken
dan noemen we het een multilateraal verdrag.
Jurisprudentie
Jurisprudentie betekend rechtspraak. Recht wordt gesproken door een enkele rechter
(unus) of door een rechterlijk college. Hun beslissingen worden vaak vonnissen, arresten
of uitspraken genoemd. Een vonnis wordt als hoofdregel door de rechtbank gegeven. Een
arrest wordt gewezen door een gerechtshof en de Hoge Raad.
Een rechter heeft een aantal hulpmiddelen bij het specificeren van de betekenis van een
woord of zinsnede. Dit heeft interpretatiemethoden. We hebben de volgende:
, 1. De grammaticale interpretatiemethode
Bij de uitleg van een woord knoopt de rechter aan bij de betekenis die het heeft in het
alledaagse spraakgebruik.
2. De wethistorische interpretatiemethode
De rechter beroept zich bij dit hulpmiddel op een passage uit de parlementaire
geschiedenis van de betreffende wet.
3. De anticiperende interpretatiemethode
Bij het formuleren van deze regel baseert de rechter zich in dit geval op toekomstig
recht, op bijna-recht dus. Als het bijna zeker is dat het wetvoorstel er komt, kan de
rechter zich in zijn oordeel alvast op de inhoud van die nieuwe regeling beroepen.
4. De rechtsvergelijkende interpretatiemethode
Verwijst hij bij de beantwoording van de vraag hoe je een vaag of onduidelijke zin in een
wet moet lezen, naar een buitenlands rechtsstelsel waarin de betreffende materie ook is
geregeld.
5. De systematische interpretatiemethode
Hij legt een woord of zinsnede uit een wettelijke bepaling uit aan de hand van de regeling
waarvan die bepaling onderdeel uitmaakt.
6. De teleologische interpretatiemethode
Doet de rechter beroep op de bedoeling die de wetgever met de regeling heeft gehad.
Met een beroep op deze bedoeling geeft hij invulling aan woorden in de tekst die niet
duidelijk zijn.
7. Overige interpretatiemethode
Vooral in het privaatrecht zijn er nog 2 methodes van belang.
De eerste is dat rechters bij hun uitleg van onduidelijke bewoordingen in een wet
verwijzen naar eerdere uitspraken van rechters waarin die onduidelijke bewoordingen al
zijn uitgelegd. Dit wordt precedenteninterpretatie genoemd.
De tweede heeft betrekking op het feit dat in het privaatrecht de redelijkheid en de
billijkheid een steeds belangrijkere plaats hebben gekregen.
De rechter gebruikt ook nog redeneerwijzen. Een redeneerwijze is een bepaalde manier
van denken om tot een bepaalde uitspraak te komen.
a-contrarioredenering gaat de rechter ervan uit dat een bepaalde rechtsregel niet van
toepassing is, omdat die regel uitsluitend geschreven is voor de gevallen die uitdrukkelijk
in die regel worden genoemd. De rechter gaat de werking van de rechtsregel niet
uitbreiden.
Bij een redenering naar analogie doet hij dat juist wel. De rechter stelt zich op het
standpunt dat een bepaalde kwestie zoveel lijkt op een kwestie waarin de wet wel
voorziet, dat die laatste regel ook van toepassing wordt verklaard op de niet-geregelde
kwestie.
1.3.4 Gewoonte
, Ook de gewoonte kan ten slotte als bron van recht zijn. het moet wel aan bepaalde
voorwaarden voldoen. Er moet sprake zijn van een vaste gedragslijn; binnen de groep in
kwestie handelt men overeenkomstig de gegroeide opvatting.
Daarnaast moeten de betrokkenen het als hun rechtsplicht beschouwen overeenkomstig
die regel te handelen; zij achten zich moreel verplicht deze regel te volgen.
Is aan deze twee voorwaarden voldaan dan is er sprake van een gewoonterecht.
1.4 enkele onderscheidingen binnen het recht
Materiaal recht heeft betrekking op datgene wat wel en niet mag (geboden en verboden),
welke rechten en plichten men heeft.
Het formele recht (procesrecht) houdt de regels in die men moet volgen om het
materiele recht te effectueren. Het geeft aan waar men moet procederen, hoe, welke
termijnen er in acht worden genomen, welke rechten men daarbij heeft enz.
1.4.2
Dwingend recht is recht waarvan burgers niet mogen afwijken.
Aanvullend recht; van dit kan je altijd afwijken; de enige voorwaarde is dat beide
partijen met deze afwijking akkoord gaan.
1.4.3
Objectief recht is het geldende recht, of het positieve recht. Het zijn de regels die in
algemene bewoordingen aangeven wat rechtens is. Objectief recht is het geheel van
regels dat uit alle al eerdergenoemde rechtsbronnen voortvloeit.
Subjectief recht is een recht dat een individu in concreet bezit omdat het objectief recht
dit met zoveel woorden zegt.
1.4.4
Het objectief recht wordt onderverdeelt in het privaatrecht en het publiekrecht. Tot het
privaatrecht wordt gerekend het burgerlijk recht, het burgerlijk procesrecht en het
ondernemingsrecht.
Het publieksrecht omvat het staatsrecht, het bestuurs(proces)recht en het
straf(proces)recht.
Hoofdstuk 9 staatsrecht
9.1 staat
De staat vertoont ten minste 3 kenmerken:
1. De aanwezigheid van een volksgemeenschap, een groep mensen die – vaak als
gevolg van historische gebeurtenissen – bij elkaar hoort of wil horen (natie).
2. Deze volksgemeenschap bevindt zich op een afgegrensd grondgebied.
3. Binnen deze volksgemeenschap is er 1 orgaan dat de hoogste macht heef en dat
daardoor de bevoegdheid heeft het volk via het uitvaardigen van regels zijn wil op
te leggen.
Alle organen die namens de staat over de gemeenschap beslissingen nemen, worden ook
wel het staatsapparaat genoemd. Dit apparaat bezit soevereiniteit, wat wil zeggen dat
het zowel naar buiten toe als naar binnen toe de hoogste en machtigste organisatie is.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur kimvannieuwkoop. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.