Praktische didactiek Hoofdstuk 6: onderzoekend en
ontdekkend leren
Inquiry-based science education (IBSE) = onderzoekend leren door ‘heen en weer' denken.
§6.1 Onderzoek bij natuuronderwijs
Natuuronderwijs in het boek gaat over alles wat leerlingen denken en wat ze doen om antwoorden
te krijgen op vraagstukken over de werkelijkheid, zowel de natuurlijke werkelijkheid als de
werkelijkheid die door mensen is gemaakt. Alle fasen van empirisch onderzoek worden doorlopen:
onderzoeksvragen stellen, resultaten voorspellen, gegevens toetsen, proefopzet maken, resultaten
verzamelen, vastleggen, ordenen en interpreteren, conclusies trekken.
Er zijn verschillende soorten onderzoek:
• Eerlijk onderzoek: één variabele wordt veranderd
• Waarnemen of meten van veranderingen
• Identificeren en classificeren
• Zoeken naar verbanden en patronen.
§6.2 Wanneer ontstaat onderzoekend gedrag?
Mensen gaan onderzoeken wanneer zij bijvoorbeeld nieuwsgierig of verbaasd zijn. Als je je op je
gemak voelt en de vraag je uitdaagt, ga je op onderzoek uit. Door jezelf allerlei vragen te stellen
en antwoorden te zoeken, raak je vertrouwd met het bijzondere.
Onderzoekend gedrag verloopt heel verschillend bij verschillende kinderen, omdat ze andere
interesses hebben en andere beginsituaties, ervaringen en kennis. Het aanrommelen wat kinderen
doen, is een vorm van spontane exploratie en daarmee een start van het leer- en
ontwikkelingsproces.
Laat kinderen vertellen wat ze ontdekt hebben en expliciteer. Hierdoor wordt onderzoek
langzamerhand meer doelgericht en gepland.
§6.3 Onderzoekshouding van leerlingen en leerkrachten
Vaak geldt dat als kinderen betrokken zijn en succesvol kunnen onderzoeken, ze ook een goede
onderzoekshouding hebben. Als leerkracht moet je het goede voorbeeld geven. Het stimuleren van
een onderzoekende houding dient een pedagogisch doel; kinderen stellen zich open voor de wereld
en geven hier waarde en betekenis aan. Bied ruimte voor de nieuwsgierigheid van kinderen. Voor
een goede onderzoekshouding moet je nieuwsgierig, onbevooroordeeld, objectief, kritisch,
zorgvuldig en nauwkeurig zijn. Daarnaast is het belangrijk dat het belang van bewijzen wordt
ingezien, dat er wordt samengewerkt, er voorzichtig conclusies worden getrokken en dat resultaten
worden gedeeld of ter discussie worden gesteld.
§6.4 Van vrije exploratie tot gericht onderzoek
Onderzoeksgedrag van kinderen kan variëren van speels tot doelgericht:
• Vrije exploratie: doen om het doen, bijv. schuimbellen blazen
• Resultaat behalen: niet gericht op de manier waarop, bijv. toren bouwen
• Reacties onderzoeken: het voorwerp en de eigenschappen zijn interessant
• Variabelen verkennen: welke factoren zijn van invloed op situaties
• Onderzoeken na een bewuste vraag: vooraf wordt nagedacht over de manier van onderzoeken
en er wordt planmatig gewerkt.
, §6.5 Ontwikkeling in probleemoplossend handelen
Wanneer kinderen een probleem tegenkomen, zullen ze vaak probleemoplossend gaan handelen.
Dit is in principe geen vorm van onderzoekend leren, maar is er wel een startpunt voor. Als je
bijvoorbeeld een vlot hebt gemaakt en het zinkt, kun je nog eens nader gaan kijken naar drijven en
zinken, de materialen die gebruikt zijn etc. Er wordt dus systematisch gekeken naar alle factoren
die van invloed kunnen zijn geweest. Niet alle kinderen komen (al) bij deze fase en de leerkracht
moet dus beoordelen of ze hier al aan toe zijn.
Bij probleemoplossend handelen bestaan drie fasen:
1. Ongericht: zomaar iets doen, snel opgeven of je ergens anders op richten
2. Gis-en-mis: verschillende, ondoordachte pogingen doen om een doel te behalen
3. Systematisch: zelf stappen bedenken voor het onderzoek en deze doorlopen
§6.6 De schoolpraktijk; begeleiding en leeropbrengst
In de kleutergroepen komt de ongerichte aanpak (vrije exploratie) nog wel aan bod tijdens het vrij
spelen. In de volgende groepen is hier veel minder ruimte voor. Ook voor de gis-en-misfase is te
weinig mogelijkheid. Zorg voor uitdagende momenten en materialen, zodat de kinderen
gestimuleerd worden zelf op onderzoek uit te gaan. Als kinderen een aantal keren tegen problemen
oplopen en hun doel niet bereiken, kunnen ze opgeven.
Als leerkracht moet je inschatten hoe je het kind verder kunt helpen. Soms hoef je alleen maar
belangstelling te tonen en soms moet je suggesties geven of ze een eindje op weg helpen. Zolang
een kind interesse heeft voor het onderwerp, blijven ze bezig met de onderzoeksvragen. Als
kinderen de mogelijkheid krijgen tot onderzoeken, zullen ze steeds planmatiger te werk gaan. Het
onderzoek wordt complexer. De onderzoeksvaardigheden worden sterker en de kinderen leren te
vertrouwen op hun eigen denkkracht.