In dit document zijn de leerdoelen van Verpleegkundige en medische kennis periode 3 jaar 1 (2.1) uitgewerkt. Zie de inhoudsopgave om te kijken of de leerdoelen overeenkomen met de leerdoelen die jij moet leren ;).
Lesweek 1: Veroudering ................................................................................................................................... 5
…Je kan beredeneren wat de gevolgen zijn van veroudering bij zorgvragers en welke verpleegproblemen
hierbij een rol kunnen spelen. ............................................................................................................................. 5
…Je kan aangeven welke factoren een rol spelen bij zintuiglijke veroudering van het gehoor en de visus. ....... 5
…Je kent de volgende veel voorkomende oog- en ooraandoeningen bij ouderen: presbyacusis, presbyopie,
cataract, glaucoom, maculadegeneratie. .......................................................................................................... 6
…Je kan beredeneren welke verpleegkundige diagnosen veelvuldig voorkomen als gevolg van deze
zintuiglijke aandoeningen. ................................................................................................................................. 8
…Je kent de geriatrische reuzen die de kwetsbaarheid van een oudere zorgvrager vergroten en kan
beredeneren wat de gevolgen hiervan zijn voor de zorgvrager. Vanuit de geriatrische reuzen kan je mogelijke
verpleegkundige diagnosen vaststellen en hiervoor passende resultaten en interventies opstellen. ................ 9
…Je kan de relatie leggen tussen veroudering / de oudere zorgvrager en positieve gezondheid. ................... 10
Lesweek 2: Palliatieve zorg ............................................................................................................................. 10
…Je kent de fasen van de palliatieve zorgverlening en kan verklaren en toepassen wanneer van iedere
specifieke fase wordt gesproken en op welke momenten in een ziekteproces deze zorg wordt geboden en
waarom. ........................................................................................................................................................... 10
…Je weet wat palliatieve zorg inhoudt en kan het verschil aangeven tussen curatieve zorg, palliatieve zorg en
terminale zorg. ................................................................................................................................................. 11
…Je kan de volgende begrippen uitleggen en toelichten in relatie tot de palliatieve zorgverlening: holistische
mensvisie, kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven binnen palliatieve zorgverlening, POS en de lastmeter. 11
…Je herkent de 4 gebieden van verpleegproblemen in de palliatieve zorg en kan passende verpleegkundige
interventies inclusief complementaire therapieën benoemen bij de verpleegproblemen. Ook kan je deze
verpleegproblemen vaststellen bij een zorgvrager in een laagcomplexe zorgsituatie. .................................... 12
Lesweek 3: Pijn ............................................................................................................................................... 13
…Je weet wat het begrip pijn inhoudt en kent de etiologie, de pathofysiologie, de symptomen en de
behandeling van pijn (medicamenteus en niet-medicamenteus). .................................................................... 13
…Je kent de verschillende soorten pijn (acute pijn en chronische pijn) en oorzaken van pijn (nociceptieve pijn
en neuropathische pijn) en kan deze herkennen bij zorgvragers in een casus. ................................................ 14
…Je kan benoemen en beredeneren op welke wijze nociceptie/pijnprikkel leidt tot pijngewaarwording en
daarbij aangeven welke hersengebieden en neurotransmitters betrokken zijn bij pijngewaarwording. ........ 15
…Je kent de medicamenteuze behandeling van pijn gebaseerd op de pijnladder van de WHO en weet daarbij
de werking en bijwerkingen te benoemen van deze medicatie (paracetamol, NSAID’s, opioïden) .................. 16
…Je weet hoe het eigen pijnstillingssysteem van het lichaam werkt. .............................................................. 18
…Je kan het verpleegkundig proces toepassen met betrekking tot de diagnose ongemak bij zorgvragers in
een laagcomplexe situatie. ............................................................................................................................... 18
…Je kan een volledige pijnanamnese afnemen bij een zorgvrager in een laagcomplexe situatie en weet
daarbij passende meetinstrumenten m.b.t. pijn te gebruiken. Je kan aangeven welke invloed pijn heeft op het
herstel van mensen en/of het welbevinden...................................................................................................... 18
…Je kent de verschillende verpleegkundige diagnosen van pijn (in Carpenito: Ongemak) en kan deze
verpleegkundige diagnosen vaststellen bij een zorgvrager in een laagcomplexe situatie. Je weet daarbij
passende niet-medicamenteuze interventies in te zetten. ............................................................................... 21
…Je kent de inhoud van het VMS veiligheidsprogramma voor de vroege herkenning en behandeling van pijn
en kent de adviezen die het VMS programma aandraagt voor alle Nederlandse ziekenhuizen. ..................... 21
2
, …Je begrijpt het model van Loeser over de relatie tussen een pijnprikkel en pijngedrag en kan dit model
toepassen bij een zorgvrager in een laagcomplexe situatie. ............................................................................ 23
Lesweek 4: Oncologie ..................................................................................................................................... 23
…Je kan de algemene risicofactoren, de etiologie, pathofysiologie, symptomen, diagnostiek en de vormen
van behandeling van kanker uitleggen. ........................................................................................................... 23
…Je kan de algemene vormen van primaire preventie, secundaire preventie (waaronder
bevolkingsonderzoek) en tertiaire preventie beschrijven en weet wat de meest voorkomende kankervormen
in Nederland zijn. .............................................................................................................................................. 27
…Je kan aan de naamgeving van tumoren herkennen welke vorm van kanker aanwezig is. .......................... 28
…Je kan uitleggen hoe de stadiering van kanker wordt beschreven (TNM classificatie) en weet het verschil
tussen maligne en benigne tumoren. ............................................................................................................... 28
…Je kan verklaren wat de mogelijke fysieke complicaties van chemotherapie en radiotherapie voor een
zorgvrager kunnen zijn. .................................................................................................................................... 29
…Hemato-oncologie: je kan de etiologie, pathofysiologie, symptomen, diagnostiek en ................................. 29
behandeling uitleggen van de vormen van leukemie (ALL, CLL, AML, CML). ................................................... 29
…Je kan benoemen wat een beenmergtransplantatie is, zowel homoloog (=autoloog) als heteroloog
(=allogeen) en welke complicaties dit met zich mee kan brengen. .................................................................. 31
…Je kan de mogelijke verpleegproblemen op fysiek, sociaal en psychisch vlak herkennen bij een zorgvrager in
de diagnostische fase, behandelingsfase, follow-up fase en palliatieve fase en kan hierbij passende
interventies inzetten. ........................................................................................................................................ 32
…Je kan de algemene verpleegkundige aandachtspunten bij kanker en de behandeling van kanker benoemen
en toepassen. ................................................................................................................................................... 32
Lesweek 5: Coping .......................................................................................................................................... 33
…Je kan aangeven wat coping is en hoe je coping kunt herkennen en ondersteunen. Bovendien kan je
aangeven waarom aandacht voor coping belangrijk is in het zorgproces. ...................................................... 33
…Je kan bij een zorgvrager met problemen ten aanzien van coping een passende verpleegkundige diagnose
stellen en passende en effectieve verpleegkundige interventies toepassen. Je kent hiervoor de verschillende
diagnosen ten aanzien van coping in het Zakboek verpleegkundige diagnosen (Carpenito). .......................... 33
…Je kan copingstrategieën onderscheiden en herkennen om aan te kunnen sluiten bij de zorgvrager en te
kunnen samenwerken. Daarbij ben je bewust van de invloed van de omgeving op coping van zorgvragers. . 34
…Je bent in staat om ten aanzien van de verpleegkundige diagnose coping, de relatie te leggen met de
volgende begrippen: positieve gezondheid, kwaliteit van leven, afhankelijkheid en zelfmanagement. .......... 36
Lesweek 6: Mantelzorg................................................................................................................................... 37
…Je kan de begrippen mantelzorg en informele zorg toelichten en weet welke faciliteiten er voor
mantelzorgers zijn. ........................................................................................................................................... 37
…Je hebt onderzocht wat het betekent voor een mantelzorger om mantelzorger te zijn en de gevolgen voor
belasting in relatie tot draagkracht en draaglast. ........................................................................................... 40
…Je kan overbelasting van de mantelzorg signaleren en passende interventies inzetten. Je kent daarbij de
meetinstrumenten EDIZ en CSI om het risico op overbelasting vast te stellen ................................................. 40
…Je weet hoe het systeem rond een cliënt in kaart kan worden gebracht en wat de waarde daarvan is. ...... 42
…Meetinstrumenten ten aanzien van de belasting van mantelzorgers inzetten om overbelasting te
voorkomen. Minimaal kennis hebben van de EDIZ (Ervaren Druk door Informele Zorg) en CSI (Caregiver Strain
Index). ............................................................................................................................................................... 43
,…Je kent het begrip proactieve zorgplanning en weet het doel van dit gesprek en wat het gesprek inhoudt. 44
…Je weet wat de volgende medische behandelingen inhouden en hoe het proces hiervan verloopt die ingezet
kunnen worden in de palliatieve en terminale fase: comfortbehandeling met morfine of fentanyl, palliatieve
sedatie en euthanasie (inclusief de zorgvuldigheidseisen in Nederland). ........................................................ 45
…Je kan de verschijnselen bij een zorgvrager signaleren waaraan je de stervensfase van een zorgvrager
herkent. ............................................................................................................................................................ 47
…Je kan verpleegproblemen vaststellen bij zorgvragers in de stervensfase en kan passende interventies
inzetten, rekening houdend met de zorgvrager in een laagcomplexe zorgsituatie. ......................................... 49
…Je kan aangeven hoe mensen betekenis geven aan verlies en rouw bij ziekte en in de laatste levensfase en
hoe jij als verpleegkundige hier een ondersteunende rol in kan spelen. Je weet tevens hoe verlies en rouw
invloed hebben op de keuze van interventies in de zorg. ................................................................................. 50
…Je kan de vier rouwtaken benoemen en begrijpt de betekenis ervan. ........................................................... 51
…Je kan een normaal verloop van een rouwproces en een verstoord rouwproces herkennen en kan hiervoor
passende interventies benoemen. .................................................................................................................... 53
4
,Lesweek 1: Veroudering
…Je kan beredeneren wat de gevolgen zijn van veroudering bij zorgvragers en welke
verpleegproblemen hierbij een rol kunnen spelen.
…Je kan aangeven welke factoren een rol spelen bij zintuiglijke veroudering van het
gehoor en de visus.
Oren = gehoor
Minder goed in staat om hoge frequenties kunnen horen → moeite met verstaan van stemmen.
Ogen = visus
Verstijving van de lens → moeite met scherpstellen op voorwerpen op korte afstand
Netvlies is minder gevoelig voor licht → moeite met zien bij zwak licht
Pupillen reageren trager → moeite met snelle aanpassing aan veranderingen in lichtsterkte
5
, …Je kent de volgende veel voorkomende oog- en ooraandoeningen bij ouderen:
presbyacusis, presbyopie, cataract, glaucoom, maculadegeneratie.
Presbyacusis
Slechthorendheid kan op elke leeftijd voorkomen, maar komt het meest voor op oudere leeftijd.
Volwassenen ervaren vaak vermoeidheid en concentratiestoornissen tijdens het werk. Bij ouderen
leidt slechthorendheid tot een verminderde psychosociaal welzijn en cognitief functioneren, en
daardoor tot isolement en eenzaamheid.
Bij adolescenten en volwassenen is langdurige blootstelling aan lawaai de belangrijkste risicofactor.
Risicogroepen hierbij zijn musici, motorrijders en jongeren. Roken en diabetes mellitus verhogen het
risico op gehoorverlies op oudere leeftijd.
Gehoorverlies kan aangeboren zijn of verworven. De meest voorkomende oorzaken zijn ophoping van
cerumen (oorsmeer), lawaaischade, veroudering en infecties. Ouderdomsslechthorendheid die
langzaam progressief ontstaat bij mensen boven de 60 jaar noemen we presbyacusis. De oorzaak
hiervan is een combinatie van veroudering, blootstelling aan lawaai en genetische factoren.
Gehoorverlies kan het gevolg zijn van een geleidingsverlies, een perceptief verlies of dubbelzijdig
optreden. Geleidingsverlies treedt op bij afwijkingen in de gehoorgang, het trommelvlies en het
middenoor. Denk aan een oorsmeerprop, trommelvliesperforatie of een ontsteking van het
middenoor. Perceptief gehoorverlies wordt veroorzaakt door aandoeningen van de cochlea (het
slakkenhuis), de gehoorzenuw of het auditieve gebied in de hersenen. Bij presbyacusis is er sprake van
perceptief gehoorverlies door degeneratie van de cellen in het gehoororgaan en de neuronen. Hierbij
treedt vervorming van geluiden op en worden harde geluiden hinderlijk. Vanaf 30 jaar neemt je
gehoor af, vooral in de hogere frequenties. Overbelasting door lawaai is ook een oorzaak.
De belangrijkste symptomen van presbyacusis zijn het niet meer goed kunnen verstaan van spraak,
vooral in een lawaaierige omgeving en een dubbelzijdig gehoorverlies van vooral hoge tonen. De
slechthorendheid gaat gepaard met een hinderlijke tinnitus (oorsuizen). Bij een cerumenprop of otitis
is er naast slechthorendheid ook sprake van oorpijn of jeuk.
Presbyopie
Kort gezegd, is presbyopie een oogafwijking
waar iedereen last van krijgt als ze 40-45 jaar
oud zijn. Dan beginnen voorwerpen van
dichtbij er wazig uit te zien.
Om het boek dat je probeert te lezen, scherp
te zien, moet je je armen veel verder van
je ogen afhouden. Natuurlijk hebben je armen
ook maar een beperkte reikwijdte.
Het komt vaak voor en is gelukkig gemakkelijk
te corrigeren. Maar je vraagt je vast af wat
presbyopie veroorzaakt en waarom
dat halverwege de 40 optreedt.
6
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur elinebosch. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.