Staatsrecht samenvatting boek
Hoofdstuk II Staat: object en subject
Staat als object: staatsrecht
Staatsrecht duidt op het recht dat ziet op inhoud en functioneren van de instellingen van de staat.
- Wie is bevoegd tot het stellen van regels en het nemen van besluiten?
- Waarop is die bevoegdheid gebaseerd?
- Wat is de grondslag in grondwet, wet of andere regels?
- Welke zijn de grenzen van een toegekende bevoegdheid?
- Welke andere normen begrenzen overigens de uitoefening van een toegekende bevoegdheid?
- Wie ziet toe dat de bevoegdheden correct en conform de verschillende regels worden uitgevoerd
en toegepast?
De grondwet bevat de belangrijkste regels van het staatsrecht en is met bijzondere waarborgen
omringd dat alleen via bijzondere regels en procedures gewijzigd kan worden (speciale meerderheid
in parlement of bij referendum).
Subdisciplines staatsrecht: (1) politieke staatrecht: de regels van de bevoegdheden, werkwijze en
taken van de politieke organen (regering en S-G). (2) decentralisatierecht: het recht van de lagere
overheden (gemeenten, provincies, waterschappen). (3) grondrechten: normen die het optreden van
de staat aan banden leggen en reguleren.
Staat als subject
Kenmerken staat: sprake van een territoriale organisatie; die gezag over een op het grondgebied
woonachtige bevolking uitoefent; en daartoe over machtsmiddelen beschikt (geweldsmonopolie).
Nationale staat: personen onder het gezag en op het grondgebied van de staat zijn een natie.
De Europese Unie voldoet aan de eisen om als staat door het leven te gaan, maar is formeel een
internationale organisatie, opgericht bij verdragen (VEU en VWEU). De soevereine lidstaten besluiten
daarbij unaniem over verdragswijziging.
Soevereiniteit
(1) Internationaalrechtelijke betekenis: een staat heeft op zijn grondgebied exclusieve
geweldsmonopolie en andere staten mogen zich niet bemoeien met interne aangelegenheden
van een staat.
a. Houdt ook verband met de bevoegdheid om internationale rechtshandelingen te
verrichten: sluiten van verdragen, aansluiten bij internationale organisaties.
b. De internationaalrechtelijke soevereiniteit wordt echter beperkt door bepaalde normen
onder het internationaal recht; en door internationale organisaties waaraan
supranationale bevoegdheden worden toegekend, zoals de EU, Art. 92 Gw.
(2) Hoogste gezag: welke autoriteit heeft uiteindelijk het laatste woord?
a. In NL de grondwetgever: de wetgever die in 2 lezingen, waarbij in de 2 e met 2/3e
meerderheid een wijzigingsvoorstel van Grondwet aanvaardt (A. 137 Gw).
(3) Pakket aan bevoegdheden dat men cruciaal vindt voor een soevereine staat.
a. Geweldsmonopolie, belastingheffing, defensie, buitenlandse betrekkingen e.d.
(4) Filosofische of theoretische grondslag van de staat en overheidsgezag: volkssoevereiniteit
Constitutie, grondwet en staatsrecht
Constitutie: het geheel van regels en beginselen dat een staat constitueert en ordent.
Grondwet: het document waarin de meest belangrijke regels over de staatsorganisatie en de
verhouding tussen staat en burgers zijn neergelegd.
- Flexibele grondwet: geen procedurele waarborgen geboden bij grondwetswijziging.
,- Rigide grondwet: als wijziging van de grondwet aan specifieke waarborgen is onderworpen:
moeilijker te wijzigen dan gewone wetgeving. (NL: GW-wijziging: aanvaarding in het parlement in
twee lezingen (tussen beide lezingen een verkiezing voor de TK) + grondwetsvoostel in tweede
lezing een tweederdemeerderheid bescherming van minderheidsbelangen en waarborging
van grondwettelijke stabiliteit)
Een staat kan niet zonder constitutie maar wel zonder grondwet: het VK.
Rigiditeit en flexibiliteit in materiële zin: (betrekking op de inhoud) grondwet die moeilijk
langs formele weg te wijzigen is kan qua inhoud in toepassing en praktijk van interpretatie
veranderen (NL grondwet is in formele en materiële zin rigide: toetsingsverbod (Art. 120
Gw).
Staatsrecht: bestaat veelal uit geschreven regels, maar ook ongeschreven staatsrechtelijke regels,
conventies, politieke spelregels en staatkundige praktijk:
(1) als een gewoonte rechtens juist en geboden wordt beschouwd en algemeen wordt erkend als
essentiële staatsrechtelijke regel, en niet als een meer veranderlijke praktijk
(2) er is een algemene rechtsovertuiging dat dat gedrag juridisch vereist is.
In NL geen constitutionele rechter bevoegd om te oordelen of sprake is van een ongeschreven
staatsrechtelijke regel onenigheid, wel flexibiliteit (inspelen op veranderlijke omstandigheden).
Ongeschreven regels in Nederland:
(1) Vertrouwensregel: een regering/minister dient het vertrouwen van de S-G te hebben
a. Niet grondwettelijk vastgelegd, en niet beschreven hoe gebrek van vertrouwen moet
blijken bij motie van wantrouwen moet bewindspersoon ontslag indienen.
b. In de EU bestaat er een geschreven vertrouwensregel tussen het Europees Parlement en
de Europese Commissie.
(2) De Tweede Kamer wordt niet twee keer na elkaar ontbonden over dezelfde kwestie: na de eerste
ontbinding is de meerderheidswil doorslaggevend.
a. Verloren aan actualiteit, omdat kabinetten meestal ontslag indienen na ontbinding van
de Tweede Kamer, zodat een nieuwe formatie aanvangt na de verkiezingen.
b. Na val van kabinet geen nieuwe coalitie tot nieuwe verkiezingen: maar zittingsduur is vier
jaar, art. 52 lid 1 Gw.
c. Wordt er ongeschreven staatsrechtelijke regel geschonden indien nieuw kabinet wordt
gevormd na val van kabinet zonder ontbinding en verkiezingen? Daarover bestaat geen
consensus.
Naast geschreven staatsrecht ook conventies: informele regels die het gedrag reguleren van de
instituties (met name regering, Tweede en Eerste Kamer).
- Dit zijn wel ongeschreven regels, maar geen ongeschreven staatsrecht – wel voor belang voor de
werking van het constitutionele bestel.
Eenheidsstaten en (con)federale staten
Eenheidsstaten: overheidsgezag bij de centrale overheid; heeft in beginsel alle bevoegdheden.
- Decentraliseren: bevoegdheden verdeeld over lagere lichamen gedecentraliseerde
eenheidsstaat.
Cruciale verschillen tussen eenheidsstaat en een federale staat:
(1) In de federale staat is grondwettelijk gegarandeerd dat deelstaten eigen bevoegdheden
(wetgevend en uitvoerend) hebben waar het centrale federale gezag geen inbreuk op mag
maken.
(2) Een supremacy clause is ingebouwd, die bij strijd tussen deelstaat recht en federale recht,
het federaal recht voor gaat.
, (3) De noodzaak om een constitutionele arbiter te hebben (rechter of speciaal grondwettelijk
hof) dat geschillen kan beslechten inzake competentieverschillen tussen centrale overheid en
de deelstaten.
Waarom is Nederland een gedecentraliseerde eenheidsstaat?
a) Eenheidsstaat: decentrale bevoegdheden worden toegekend door centrale gezag; daarbij kan de
regering besluiten van decentrale lichamen vernietigen bij strijd met nationale regels en besluiten.
b) Gedecentraliseerd: aan territoriale (provincies en gemeenten) en functionele (waterschappen)
gedecentraliseerde lichamen worden bevoegdheden toegekend, met terughoudend toezicht.
Verschillen tussen federale staat en confederale staat
Kenmerkend voor een federale staat is dat de onderdelen daarvan (deelstaten) geen vetorecht
hebben ter zake van een wijziging van de grondwet en de onderlinge bevoegdhedenafbakening
alsmede dat zij soevereiniteit kwijt zijn dat zij niet (geweldloos) uit federale verband kunnen treden.
Hoofdstuk III Rechtsstaat
Rechtsstaat: de staat onder gezag van het recht (rechtsschepper), en zelf ook gebonden aan het
recht. Eisen:
- Legaliteitsbeginsel: bevoegdheden van overheidsorganen kunnen slechts bestaan op grond van
een wet en dienen conform de wet te worden uitgeoefend. Beschermt tegen willekeur en
machtsmisbruik.
- Scheiding van machten: wetgeving, uitvoering, rechtspraak.
- Onafhankelijke rechterlijke macht die toeziet op duitoefening door de overheid van haar
bevoegdheden.
- Bescherming van fundamentele rechten van burgers: grondrechten.
Staasrechtelijk legaliteitsbeginsel: overheidsbevoegdheden moeten hun grondslag in de wet hebben
en conform die wettelijke grondslag worden uitgevoerd. Deels art. 89, lid 2 Gw. De grondslag van het
statelijk gezag ligt dus in het recht. Macht wordt bevoegdheid: toestemming/recht om een
handeling te mogen verrichten.
- Ook strafrechtelijk legaliteitsbeginsel: art. 16 Gw (geen feit is strafbaar dan uit kracht van een
daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling), art. 7 EVRM.
Voor gedecentraliseerde lichamen en andere bevoegde wetgevers geldt dat zij, op grond ook van het
perspectief van de gedecentraliseerde eenheidsstaat, slechts bevoegd zijn tot het opstellen van die
algemeen verbindende voorschriften waartoe zij expliciet bevoegd zijn verklaard. Bv. autonome
regelgevende bevoegdheid: art. 149 Gem.W.
Scheiding van machten
Trias politica Montesquieu: beschermen van de vrijheid van de burger door machtsconcentratie en
machtsmisbruik te voorkomen. NL: rechter mag grondwettigheid van wetgeving NIET beoordelen.
- Wetgever: de wetgevende macht stelt voor eenieder geldende algemene regels: regering en
Staten-Generaal. Bestaat dus uit de volksvertegenwoordiging in samenwerking met de
uitvoerende macht (regering): formele wetgever stellen formele wetten op, die niet mogen
worden getoetst aan de grondwet.
o Materiële wetten: algemeen verbindend voorschrift kunnen worden gemaakt door
bevoegde wetgevers: formele wetgever maar ook regering (amvb’s), ministers
(ministeriële regelingen), provinciale staten (provinciale verordeningen), gemeenteraden
(gemeenteverordeningen, APV) en anderen. Materiële wetten gelden extern: t.o.v. de
burger (avv = een naar buiten werkende algemene regel, vastgesteld of krachtens de
wet); naar hun inhoud de burgers bindende regels. Gelden niet voor specifieke personen.
, Horizontaal = afkomstig van centrale wet- en regelgever: wifz (art. 81 Gw, via
attributie door Gw), amvb’s, (= regering, via delegatie, art. 89 Gw) ministeriële
regelingen (= minister, via subdelegatie).
Verticaal = afkomstig van decentrale regelgevers: gemeentelijke/provinciale
verordeningen, waterschapskeuren.
Bij wet wetgever niet toegestaan om d.m.v. delegatie het stellen van nadere regels aan een
andere wetgever in materiële zin over te dragen.
Bij of krachtens wet, regels kan stellen, regelen delegatie wel toegestaan.
- Uitvoerende macht: m.b.t. de executieve functie van de uitvoerende macht bepaalt de
Grondwet in hoofdstuk 2, paragraaf 2, de taken die aan de regering zijn opgedragen.
o Art. 89 Gw bepaalt dat regels worden gesteld met betrekking tot de regelgevende
bevoegdheid van regering en/of ministers.
o Het eerste hoofdstuk van de Grondwet bepaalt ook, met betrekking tot sommige sociale
grondrechtsbepalingen, enkele zorgopdrachten voor de regering, maar daaraan kan geen
bevoegdheidsgrondslag ontleent worden.
Als uitvoerende macht kan de regering betiteld worden, Art. 42(1) Gw, dat spreekt over Koning
en ministers. Let daarbij op Art. 42(2), ministers verantwoordelijk en de Koning onschendbaar
Gw, Art. 45: de ministerraad orgaan dat beraadslaagt over het algemeen regeringsbeleid.
Besluiten, zoals in de Awb gedefinieerd, worden door de regering genomen. Het betreft
koninklijke besluiten die ondertekend worden door Koning en verantwoordelijke minister en/of
staatssecretaris, Art. 47 Gw
Uitvoering decentraal: provinciaal (gedeputeerde staten) en gemeentelijk (college van B en W).
De Nederlandse regering heeft geen kiezersmandaat: Koning vervult erfelijke functie, met regels
van troonopvolging in de Gw en leden van regering worden bij koninklijk besluit benoemd (Art.
48 Gw) na (in)formatieproces. Wel afgeleid electoraal mandaat, omdat: 1) De regering
verantwoording schuldig is aan de S-G; 2) De ongeschreven vertrouwensregel ervoor zorgt dat de
regering dient op te stappen wanneer de Staten-Generaal het vertrouwen opzegt in haar.
Relatie tussen kabinet en S-G, en ook tussen Commissie en Parlement (EU-niveau), is dualistisch:
1) ministers mogen geen lid zijn van de S-G (m.u.v. Art. 57(3) Gw); 2) de regering haar eigen
wetgevende taak (Art. 81 Gw) waarbij regering en ministers over geattribueerde en/of
gedelegeerde bevoegdheden beschikken. De S-G kan dan ook niet de minister tot bepaalde
handelingen dwingen, of de bevoegdheden van de regering uitoefenen: deze controleert alleen
het handelen van de regering.
Maar monistische trekjes: vooroverleg en afspraken tussen ministers en fracties
(‘Torentjesoverleg’) samenwerking tussen coalitiefracties en kabinet, die wellicht inbreuk
kunnen maken op de controlefunctie van de Tweede Kamer.
- De rechterlijke macht: gerechten die behoren tot rechterlijke macht moeten als zodanig door de
wetgever zijn aangewezen. H6 Gw: rechtbanken, gerechtshoven en Hoge Raad vormen tezamen
de rechterlijke macht. Maar ook andere colleges met rechtspraakbelast, die voldoen aan Art. 6
EVRM, maar niet behoren tot de rechterlijke macht: de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het Bedrijfsleven
o Verbod om wetgeving op haar grondwettigheid te toetsen, Art. 120 Gw.
o Openheid die de Grondwet oplegt t.o.v. internationaal recht spanning.
Art. 6 EVRM bepaalt grondregels voor rechtspraak, maar laat organisatie ervan in het midden.
Het behelst het recht op een eerlijk proces. Daartoe legt Art. 6 EVRM de volgende minimumeisen
op voor de organisatie van de rechterlijke macht en rechterlijke procedure:
, o Recht op toegang tot een rechter (strafzaken en privaatrechtelijke geschillen); Recht op
een eerlijk proces; Equality of arms; Recht op kennisname van alle stukken en op
getuigenverklaringen en op weerlegging; Recht op een berechting binnen redelijke
termijn; Recht op een onpartijdige en onafhankelijke rechter; Recht op een rechter die
het voorgelegde geschil bindend kan beslechten en niet gebonden is aan vaststellingen
van feiten; Recht op openbaarheid; Alsmede recht (in strafzaken) op enkele specifieke in
lid 2 en lid 3 genoemde waarborgen.
Grondrechten en algemene rechtsbeginselen
Fundamentele rechten die primair betrekking hebben op bescherming van het individu tegen de
staat begon als rechten die de burger een vrijheid van overheidsinmenging geven: klassieke
rechten of vrijheidsrechten.
Vrijheidsrechten lenen zich veelal beter voor afdwingbaarheid voor de rechter dan sociale rechten.
Economische, sociale en culturele rechten: actieve interventie
Hoorcollege:
Grondslagen rechtstaat: legaliteit
- Voor ingrijpen in het leven van burgers is een bevoegdheid nodig:
- Bevoegdheden dienen een wettelijke grondslag te hebben
Grondslagen rechtstaat: machtenscheiding/spreiding
- Wet- en regelgeving: Hst 5 Gw
o Formele wetgever (art. 81 Gw)
o Regering (art. 89 Gw)
o Ministers, Zbo’s
o Decentrale overheden (vertegenwoordigende lichamen)
- Bestuur: Hst 2, 5, en 7 Gw
o Uitvoeren van wet, beleid, besluiten, toezicht, handhaven, sancties opleggen
Regering, ministers, Zbo’s
Decentrale overheden (besturen)
- Rechtspraak: Hst 6 Gw
o Rechterlijke macht: rechtbanken, gerechtshoven, Hoge Raad (art. 112 en 113 Gw)
o Andere colleges met rechtspraak belast (art. 112 lid 2 Gw): ABRvS, CRvB, CBb
Complementair (Hst 4 Gw) advies en controle
Hoge colleges van Staat: alg. rekenkamer, nationale ombudsman, RvS (art. 76, 78a, 73 Gw)
Vaste colleges van advies (art. 79 Gw), bijvoorbeeld SER, WRR, de Kiesraad, de
Onderwijsraad, de Gezondheidsraad.
Decentrale overheden: landen van het koninkrijk, provincies, gemeenten, waterschappen.
Grondslagen rechtstaat: grondrechten (Hst 1 Gw)
- Fundamentele rechten en vrijheden: klassieke grondrechten
- Sociale grondrechten
- Verdragen (VN-verdragen, zoals IVBPR en Europese verdragen, zoals EVRM, Handvest Grondrechten EU)
Grondslagen rechtstaat: rechterlijke controle
- Artikel 6 EVRM: eenieder heeft het recht op een eerlijk en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke
termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
o Benoeming leden wél door regering, maar benoeming voor het leven (art. 117 lid 1 Gw)
o Rechter gebonden aan wet en recht, maar controleert wetgever en bestuur
o Grens: toetsingsverbod wet in formele zin van artikel 120 Gw; respect voor posities in de Trias
Hoofdstuk IV Democratie
In een democratische staatsvorm ligt zeggenschap in enigerlei vorm bij de bevolking en niet bij een
heerser of heersende (kleine) groep. Macht wordt verworven, verloren of overgedragen,
gelegitimeerd en gecontroleerd door zeggenschap aan de bevolking toe te kennen. perspectief
, van legitimiteit: door verkiezingen en democratische verantwoording is een bevolking meer geneigd
zich bij besluiten neer te leggen (input-legitimacy).
Democratische rechtstaat: een democratie is aan rechtstaten (van de rechtsstaat) gebonden.
Staatsvorm waar macht wordt verworven, gelegitimeerd en gecontroleerd door zeggenschap aan de
bevolking toe te kennen. Democratische meerderheidsbesluitvorming wordt aan banden geacht te
zijn gelegd voor de rechten van de mens, en wordt door grondwtten en internationale verdragen ook
aan grenzen gebonden. maximale begrotingstekort, maximaal toegestane schuldenplafond.
Drie belangen of waarden van belang in het staatsrecht: (1): effectiviteit van de staat:
burgers moeten effectief worden beschermd, en financiële middelen moeten efficiënt
worden besteed aan het algemene belang; (2) democratie: participatie van de kiezer en de
burgers; (3) rechtsbescherming: zorgvuldige omgang van de overheid met de belangen,
rechten en vrijheden van de burgers.
Vertegenwoordiging (art. 50 Gw); kiesrecht (art. 4 Gw); directe zeggenschap: referendum,
inspraak; politieke grondrechten (art. 4, 5, 7, 8, 9 Gw); streven naar machtsverwerving (art. 8
Gw); openbaarheid (art. 66, 88, 121, 110 Gw); meerderheidsregel (art. 67 lid 2 Gw); rechten
van minderheden gerespecteerd.
Politieke partijen
In Nederland hebben, net als in veel andere landen, politieke partijen het monopolie op
kandidaatstelling en deelname aan verkiezingen.
- Wel is het vrij eenvoudig een nieuwe partij op te richten, voor verkiezingen te registreren en
kieslijsten op te stellen.
- Dit heeft ook te maken met lage kiesdrempel en het stelsel van evenredige vertegenwoordiging
Partijen organiseren zich veelal in fracties in parlementen. Dat wordt ook erkend in reglementen van
orde Fracties kennen dan weer een eigen interne structuur, met woordvoerders, steminstructies,
portefeuilleverdelingen en organisaties van werkzaamheden. Weliswaar stemmen Kamerleden
formeel zonder last, Art. 67(3) Gw, maar men zal zich in praktijk aan zulke afspraken houden.
Nieuwe spanningen door globalisering en Europeanisering soevereiniteit en democratie enerzijds,
en toename van EU-bevoegdheden anderzijds. Spanningen verminderen en democratische
legitimiteit van de EU vergroten elke 5 jaar rechtstreekse verkiezingen voor het Europees
Parlement.
Hoofdstuk XI Parlement: samenstelling, organisatie en werkwijze
Volgens de Grondwet worden leden van de Tweede Kamer rechtstreeks gekozen en die van de Eerste
Kamer getrapt (door leden van provinciale staten): Art. 54 en 55 Gw.
Actief kiesrecht (stemrecht): algemeen vrouwen- en mannenkiesrecht. Art 54 Gw: drie vereisten voor
verkiezingen van de Tweede Kamer: (1) Nederlandschap; (2) minimumleeftijd 18; (3) niet uitgesloten
zijn van het kiesrecht.
Passief kiesrecht (verkiesbaarheid): hetzelfde als bij actief kiesrecht
Kandidaatstelling: kandidaatstelling geschiedt kieskringgewijs. Bij hoofdstembureaus van de
kieskringen worden kandidatenlijsten ingeleverd.
Incompatibiliteiten: niet-verenigbaarheid van de ene openbare functie met de andere. Art. 57 noemt
incompatibiliteiten: 2e kamerlid niet ook 1e kamerlid, kamerlid niet ook minister of staatssecretaris.
Kamerontbinding: ligt in de handen van de regering (art. 64 Gw). Omdat op het besluit tot ontbinding
van een kamer altijd nieuwe verkiezingen volgen, wordt het ontbindingsrecht vaak gebruikt om uit
een politieke impasse te geraken na een kabinetscrisis. De daadwerkelijke ontbinding van de Kamer
gaat in op de dag waarop de nieuwgekozen Kamer voor het eerst samenkomt. Beide Kamers kunnen