Samenvatting Psychologie, Social Work jaar 2, semester 2, blok 3 (CHE) Topiclist Psychologie Zimbardo – Psychologie een inleiding€5,19
Ajouter au panier
Een topiclist/samenvatting van de volgende hoofdstukken uit het boek 'Psychologie een inleiding' van Zimbardo:
H6, 7.3, 7.4, 9, 11 en 14
Daarnaast zijn er drie artikelen samengevat die te maken hebben met de onderwerpen die in deze hoofdstukken besproken worden. De artikelen zijn:
‘Aging well�...
Psychologie, Social Work jaar 2, semester 2, blok 3 (CHE)
Topiclist Psychologie Zimbardo – Psychologie een inleiding
Hoofdstuk 6 | Denken en intelligentie...................................................................................................2
Artikel | Wat werkt bij jeugdigen met LVB?...........................................................................................5
Paragraaf 7.3 en 7.4 en levenslooppsychologie......................................................................................6
Artikel | ‘Aging well’ in de 21e eeuw: een psychosociaal perspectief (Stevens).....................................9
Artikel | Levensloop(psychologie) en ontwikkeling (modellen, Rogels)...............................................10
Hoofdstuk 9 | Motivatiepsychologie en emoties..................................................................................11
Hoofdstuk 11 | Sociale psychologie......................................................................................................15
Hoofdstuk 14 | Stress en coping...........................................................................................................18
,Hoofdstuk 6 | Denken en intelligentie
Een goed startpunten over denken is de computermetafoor: hersenen zijn informatieverwerker, denken is
informatieverwerking. De informatie kan komen van ruwe gegevens die we via onze zintuigen ontvangen of van
informatie (betekenisvolle concepten) vanuit het langetermijngeheugen.
Denken = Het cognitieve proces dat betrokken is bij het vormen van een nieuwe mentale representatie door
beschikbare informatie te manipuleren (betekenisvol organiseren). Denken is je iets voorstellen, beslissen en
het oplossen van problemen.
- Concepten
Conceptvorming is het vermogen om ervaringen onder te brengen in vertrouwde mentale
categorieën. De mentale categorieën/mentale structuren die we vormen noemen we een concept en
zijn gebaseerd op ervaring. Een concept kan gaan over voorwerpen, eigenschappen, activiteiten,
abstracties en procedures. Concepten zijn context en cultuur afhankelijk.
We maken allemaal onderscheid tussen twee soorten concepten:
1. Natuurlijke concepten = grove mentale classificaties/categorieën die gebaseerd zijn op onze eigen,
directe ervaring. Prototype = meest typische/ideale voorbeeld, je ‘maatstaf’ voor de categorie.
2. Artificiële concepten = concept dat gedefinieerd wordt door regels.
Binnen de concepten bestaat er een conceptuele hiërarchie = er zijn niveaus van concepten van zeer
algemeen tot heel specifiek, waarin de concepten van een algemeen niveau de specifieke concepten
omvangen (dier-vis-haai-hamerhaai). Dit helpt associëren.
- Cognitieve plattegronden
Een cognitieve representatie van een fysieke ruimte. Dit is een speciale vorm van een visueel concept.
Het is dus hoe je bijvoorbeeld jouw huis in je hoofd voor je ziet, zodat je er met gesloten ogen
doorheen kan lopen.
- Schema’s en scripts
Schema = iedereen heeft zijn eigen unieke cognitieve schema die bepaald is door waarnemingen,
interpretaties, ervaringen etc. Dit schema bepaald jouw gedachten en gevoelens over een bepaalde
situatie en hierdoor ook jouw handelen in die situatie. Deze schema’s zijn niet direct te observeren en
verschillen per persoon, cultuur etc. Een schema vormt de basis van de verwachtingen. Daarnaast
geven ze een vertekening of bias (= je ziet het niet objectief, het is jouw blik op de werkelijkheid).
Script = een cluster van informatie over reeksen van gebeurtenissen en handelingen die je verwacht in
een specifieke situatie. Een script is een schema die bij een bepaalde gebeurtenis hoort.
Schema’s en scripts zijn context en cultuur afhankelijk.
Sommige mensen hebben onaangepaste schema’s die door bepaalde
(jeugd)ervaringen zijn ontstaan en voor gedragspatronen zorgen die
bepaalde klachten in stand houden. Schematherapie helpt de cliënt de
oorsprong van gedrag te doorgronden en te veranderen via cognitief-,
gevoels- en gedragsniveau en helpt de gezonde volwassene in jezelf te
versterken. Er zijn vijf basisbehoeften, wanneer daar niet aan wordt
voldaan ontstaat er een ‘verkeerd’ schema, zie de tabel.
Een modus is een allesoverheersende gemoedstoestand getriggerd door
schema gerelateerde gebeurtenissen en onvervulde basisbehoeften. Het
werkt als het ware als een besturingssysteem voor denken, voelen en
handelen. Er bestaan vier modi:
1. Oudermodi: straffend, schuld inducerend, veeleisend
2. Kindmodi: kwetsbaarheid, boosheid, impulsiviteit en ongedisciplineerdheid
3. Copingmodi: vechten, vluchten en bevriezen als overlevingsstrategie
4. Gezonde modi: blije kind, gezonde volwassene
- Intuïtie en beslissen
Intuïtie = het vermogen een oordeel te vellen zonder bewust redeneren. Over het algemeen zijn onze
‘instincten’ over persoonlijkheid vaak juist, maar we maken ook wel verkeerde inschattingen. Bij een
intuïtief oordeel over statistiek of hoeveelheid zitten we er vaak naast. Onze intuïtie is vaak
, betrouwbaarder in complexe situaties met beperkte tijd dan een poging toch logische analyse. In deze
situaties heeft ons onderbewuste de informatie wel waargenomen en verwerkt, maar ons bewuste
deel nog niet. Via onze intuïtie wordt de onbewuste conclusie ‘doorgegeven’ naar het bewuste.
Intuïtie leidt in die gevallen vaak tot een beter besluit.
Wanneer er geen tijdgebrek is maakt expertise het verschil. Iemand met de expertise die nodig is om
een situatie te analyseren wordt gehinderd door intuïtie, terwijl bij gebrek aan ervaring de intuïtie het
wint.
- Beslissen en bias
Volgens Kahneman komen verkeerde beslissingen voort uit twee denkmodi die gelijktijdig opereren in
afzonderlijke banen in onze hersenen.
Systeem 1: ‘gezonde verstand’, intuïtieve denkprocessen, bedoeld voor snelle beslissingen, vertrouwt
vooral op biases/vooroordelen.
Systeem 2: langzamer en rationeler, bewuste controle uitoefenen over systeem 1, vooral beïnvloedt
door educatie.
Bias = een bepaald vooroordeel dat je beïnvloedt/het principe dat overtuigingen, attitudes en
meningen herinneringen vervormen. Ook wel fouten waar systeem 1 vatbaar voor is, met name bij
complexe problemen.
1. Confirmation bias/bevestigingsbias = het negeren en/of bekritiseren van bewijs dat onze eigen
overtuigingen tegenspreekt en aandacht besteden aan gebeurtenissen die onze overtuigingen
juist bevestigen.
2. Hindsight bias = de neiging om na afloop van een gebeurtenis te twijfelen aan andermans
beslissingen en te denken dat jij het allemaal al wist een had zien aankomen. Dit verhindert om
van fouten te leren.
3. Anchoring bias/verankeringsbias = foutieve denkwijze waarbij je een schatting baseert (verankert)
op de eerste de beste informatie die (mogelijk) niets met het probleem te maken heeft.
4. Representativeness bias/representativiteitsbias = foutieve denkwijze waarbij je ervan uitgaat dat
een persoon of gebeurtenis die tot een bepaalde categorie behoort alle eigenschappen van die
categorie bezit.
5. Availability bias/beschikbaarheidsbias = de neiging om mogelijkheden/de waarschijnlijkheid van
een gebeurtenis in te schatten op basis van informatie uit eigen ervaring (de informatie die
beschikbaar is).
6. Self-serving bias = de neiging om succes bij zichzelf toe te schrijven aan interne factoren en
verantwoordelijkheid voor falen afwijst, aangezien dat door externe factoren zou komen waar
men geen invloed op heeft.
7. Tirannie van de keuze = verstoring van effectieve besluitvorming wanneer je wordt
geconfronteerd met een overweldigende hoeveelheid mogelijkheden.
- Soorten intelligentie
Intelligentie = de mentale capaciteit om kennis te verwerven, te redeneren en effectief problemen op
te lossen. Het is de score op een IQ-test. IQ (intelligentiequotiënt) werd voorheen berekend door de
formule: IQ= (mentale leeftijd/kalenderleeftijd) x 100.
De nieuwe methode om IQ’s te bereken is gebaseerd op de aanname dat intelligentie normaal
verdeeld is.
Hoogbegaafd zijn heeft drie kenmerken:
1. IQ > 130 (meten op kennis en verbanden leggen)
2. Creativiteit (anders denken)
3. Doorzettingsvermogen
LVB heeft twee kenmerken:
1. IQ 50-70
2. Verminderd sociaal aanpassingsvermogen
Er zijn verschillende vormen van intelligentie. Meest voorkomende
dimensies zijn verbale intelligentie en performale intelligentie
(abstract redeneren). Zit er tussen deze twee soorten een verschil van 15 punten of meer, dan is er
sprake van een intelligentie kloof.
Verbaal > performaal: overschatting, gevoel van machteloosheid, frustratie, structuur nodig.