ATYPISCHE ONTWIKKELING 1
,THEORIE (HOORCOLLEGE)
1. INTRODUCTIE - VISIE ERGOTHERAPIE & ONTWIKKELINGSPROBLEMEN
1.1 Kernbegrippen
Begrippen die identiteit van ergotherapeut definiëren
• Handelen en handelsgericht werken
• Participatie en context-based werken
• Cliëntgericht en empowerend werken
Handelen en handelsgericht werken
Occupation based werken
Occupational performance = betekenisvolle, doelgerichte uitvoering van dagelijkse activiteiten die
gerelateerd zijn aan het persoon leven en contextgebonden zijn (= handelen)
Taxonomie van het handelen
Handelen → activiteit → taak → basisvaardigheid → functies en mentale processen
vb: naar zee gaan → zandkasteel maken → zandvorm vullen → scheppen → flexie/extensie pols
Participatie en context-based werken
Via activiteiten en participatie gaan mensen vaardigheden ontwikkelen, leren samenwerken, zichzelf
uitdrukken, betekenis vinden in het leven, …
Participatie = proces waarin mensen zich kunnen engageren in dagelijkse activiteiten binnen een
betekenisvolle context
Hedendaagse visie = focus op participatie en volwaardig burgerschap van personen met een beperking
Visie is gebaseerd op:
• VN conventie inzake de rechten van personen met een handicap
• Burgerschapsmodel
= inclusief sociaal model, met klemtoon op mogelijkheden – individuele vaardigheden – persoonlijke
autonomie en sociale solidariteit, kwaliteit van leven staat centraal
• ICF
• Context
= context waarin iemand opgroeit, woont, leeft, werkt, speelt, … kan faciliteren als belemmeren,
includeren als uitsluiten, gezond als ziek maken, veilig als onveilig zijn
= belangrijke factor om wel of niet te kunnen participeren aan activiteiten
,Focus ligt vooral op activiteiten, participatie en context en dus minder op functies
Domeinen van ICF die voor ergotherapeut belangrijkste zijn
- Leren en toepassen van kennis
- Mobiliteit
- Zelfverzorging
- Tussenmenselijke interacties en relaties: sociaal emotionele ontwikkeling
- Belangrijke levensgebieden
Cliëntgericht en empowerend werken
“Cliënt en zijn systeem”: ouders, gezin, familie, vrienden, leerkrachten, … waarbij ergotherapeut zich richt
op handelingsvragen van cliënt en/of zijn systeem
Cliënt en zijn systeem beschouwen als ervaringsdeskundigen en actieve deelnemers in interventieproces
“Empowerment” = proces waarbij cliënt en systeem, maar ook organisaties en populaties sterker gemaakt
worden via verwerven van meer controle op hun eigen situatie en omgeving
Ergo geeft/leert aan/coacht cliënt zodat deze het heft in eigen handen kan nemen
Kind/cliëntgericht werken Naar kind/cliënt als geheel kijken
Rekening houden met omgeving en externe factoren
Focus behandeling: specifieke noden van kind/cliënt
Oudergericht werken Focus behandeling: verschaffen van nodige capaciteiten, kennis
en technieken aan ouders/omgeving
Bv psycho-educatie geven
Familiegericht werken Hele gezin waarin kind opgroeit wordt benaderd
Kijken vanuit breed perspectief en rekening houden met rollen die
gezin opneemt in maatschappij
Interactieve begeleiding
Ouders hebben actieve rol in behandeling van kind
Focus behandeling: noden van hele gezin
1.2 Ergotherapie bij ontwikkelingsproblemen
Leer- en veranderingsprocessen staan centraal
Veranderen in handelen kan komen door
- Persoonlijke ontwikkeling en leren
- Activiteiten anders uitvoeren of aanpassen
- Veranderingen in omgeving of context
Methodisch handelen
= het bewust, doelgericht professioneel handelen, volgens bepaalde fasen in een proces
1. Kennismaking
2. Inventarisatie
3. Doelbepaling en plan van aanpak
4. Uitvoering plan van aanpak
5. Evaluatie
6. Nazorg
, Ergotherapeut vertaalt zich in meerdere dimensies (10 dimensies van handelen)
- Diagnosticeren
- Adviseren
- Begeleiden
- Behandelen
- Communiceren
- Coachen
- Innoveren
- Samenwerken
- Onderzoeken
- Werken aan kwaliteit
Diagnosticeren
Ergo definieert autonoom en in samenspraak met cliënt, de hulpvraag, gericht op betekenisvol handelen en
kwaliteitsvolle participatie van cliënt in de context – dit resulteert in een handelingsdiagnose op basis van
een assessment
Diagnostische fase onderverdelen in drie deelfases
1. Verzamelen en interpreteren van gegevens over hulpvraag en vaststellen van handelingsprobleem
2. Interpreteren van verkregen gegevens, stellen van handelingsdiagnose en doelen concretiseren
3. Opstellen van ergotherapeutisch plan, waarbij mogelijkheden en beperkingen worden geëxploreerd
en geïnventariseerd
Kijken naar wie:
• Wie is de cliënt: leeftijd, geslacht, wat weten we al, is er al een diagnose, welke school, …
• Handelingsvraagstuk: waarom een vraag voor ergo, waarom aangemeld
• Huidig functioneren: waarin is kind goed, waarop valt kind uit, wat zijn mogelijkheden/beperkingen
• Omgeving: externe factoren van ICF
• Prioriteiten: zijn er dingen die we eerst moeten behandelen
Informatie verkrijgen aan de hand van
- Interview/gesprekken (met cliënt, zijn systeem, …)
o Anamnese: ziektegeschiedenis doorlopen
o Mijlpalen: bepaalde vaardigheden die op bepaalde leeftijd verworven zijn
o Huidig functioneren
- Observaties
o Informeel: kijk naar hoe kind binnenkomt, hoe hij gaat zitten, zijn humeur, …
o Formeel: kwalitatieve observatielijst gebruiken om aan te duiden
- Assessments
= test om ontwikkeling in kaart te brengen: proeven afnemen, scoren, interpreteren
PEO en ICF zijn hulpmiddelen binnen ergotherapeutische vraagformulering
= analyseren en interpreteren gegevens + overleg multidisciplinair team + verbanden en prioriteiten
ICF
Universeel classificatiesysteem, gebaseerd op biopsychosociaal model, dat rekening houdt met persoonlijke
en omgevingsfactoren die betrekking hebben op de gezondheidstoestand van de cliënt
= schematische voorstelling van dynamische relaties tussen functioneren – beperkingen en contextuele
factoren