College 1
De organisatie van de Nederlandse staat op centraal - en decentraal niveau
Verdeling van overheidsmacht: de Trias Politica
Montesquieu heeft de theorie de trias politica bedacht. De trias politica houdt in:
Als alle staatsmacht in 1 hand of bij een kleine groep machthebbers zou berusten, vormt de
Staat een regelrechte bedreiging voor de vrijheid van de burger.
De Trias Politica wordt ook wel de leer van de machtenscheiding genoemd. Onder macht
verstaan we de bevoegdheid die aan een orgaan is toebedeeld.
De leer van de machtenscheiding komt op het volgende neer:
1. De staatsmacht moet worden verdeeld over drie machten: een wetgevende macht,
een uitvoerende macht (ook wel: bestuurlijke macht) en een rechtsprekende macht.
2. De drie genoemde overheidstaken (wetgeving, bestuur en rechtspraak) worden door
drie afzonderlijke organen uitgeoefend.
3. Elk orgaan wordt belast met niet meer dan alleen zijn eigen taak of functie. In de
verschillende organen mogen niet tegelijkertijd dezelfde personen zitten.
Om machtsmisbruik te voorkomen: checks and balances → Bij checks gaat het om het
houden van toezicht van het ene orgaan op het andere, terwijl met balances is bedoeld dat
er tussen de staatsorganen onderling een zeker machtsevenwicht is waarbij bevoegdheden
gelijkelijk worden gedeeld.
Volgens montesquieu moest de rechtspraak worden toevertrouwd aan een rechtsprekende
macht die volledig onafhankelijk is van de andere staatsorganen en waarvan de leden
onafzetbaar zijn.
Het legisme (van Montesquieu) houdt in dat het gehele (positieve) recht uitsluitend door de
wetgever wordt geschapen. In het Legisme zijn recht en wet identiek.
Ook volgens Rousseau moest het recht uitsluitend van het volk afkomstig zijn, de algemene
wil van alle burgers tezamen.
Codificatiegedachte: Het recht moet op systematische wijze in wetboeken worden
opgenomen.
De trias politica in Nederland.
Dat machtsevenwicht hoeft niet uitsluitend te bestaan uit een strikt volgehouden scheiding in
de macht. Er is al sprake van een machtsevenwicht als het praktisch onmogelijk is dat 1
orgaan vrijwel alle macht naar zich toe kan trekken.
, - De wetgevende macht
In Nederland ligt de wetgevende macht bij de regering en de Staten-Generaal tezamen (art.
81 Gw). De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk en bestaan uit
de Eerste en de Tweede Kamer (art. 50 en 51 Gw). De leden van de Tweede Kamer worden
rechtstreeks gekozen, terwijl de leden van de Eerste Kamer worden gekozen via de
provinciale staten (parlement).
- De uitvoerende macht
De uitvoerende macht ligt bij de regering. De regering wordt gevormd door de koning en de
ministers (art. 42 lid 1 Gw). Daarnaast is er de ministerraad (art. 45 Gw). Het kabinet zijn de
ministers en de staatssecretarissen tezamen.
De belangrijkste bestuursbesluiten neemt de regering of de desbetreffende minister zelf, de
rest geschiedt onder verantwoordelijkheid van de regering op een lager (ambtelijk) niveau
binnen het bestuursapparaat.
Als de regering een besluit neemt, heet dit een koninklijk besluit (KB).
De inhoud van KB’s is verschillend. Dit hangt af van de vraag of de regering de bestuurlijke
dan wel de wetgevende bevoegdheid uitoefent:
1. Als de regering zijn bestuurlijke bevoegdheid gebruikt, leidt dat gewoonlijk tot een
beschikking. Een beschikking is een rechtsvaststelling ten aanzien van een
individueel persoon.
2. In tal van wetten is aan de regering de bevoegdheid verleend om binnen het kader
van een wet zelfstandig nadere regels te maken. Als de regering dat doet dan
gebeurt dit in een zogenoemde algemene maatregel van bestuur (AMvB).
- De rechtsprekende macht
In de Grondwet is hoofdstuk 6 getiteld Rechtspraak. Vanaf art. 112 Gw is de rechtspraak in
zaken van burgerlijk recht, strafrecht en bestuursrecht opgedragen aan de rechterlijke
macht. De samenstelling en de werkwijze van de rechterlijk macht zijn geregeld in de Wet op
de rechterlijke organisatie (Wet RO).
In sommige gevallen wordt de rechter ingeschakeld om voor een burger iets vast te stellen
zonder dat er sprake is van een geschil. De uitspraak van de rechter heet in zo’n geval
‘beschikking’ i.p.v. ‘vonnis’ of ‘arrest’.
De rechter is niet bevoegd om zelf wetgeving te maken (art. 12 Wet AB).
De rechter mag zich ook niet bemoeien met het wetgevingsproces.
De rechter mag wel aan de staat een bevel geven maatregelen te treffen om bestaande
wetgeving uit te voeren.
Binnen de rechterlijk macht bestaat er geen formele hiërarchie: De rechter is aan zijn
collega’s geen verantwoording schuldig en is evenmin aan hen ondergeschikt.
,Nederland: een democratische recht
Nederland is een democratische rechtsstaat.
- Democratie
In een democratie regeert het volk. Er zijn twee vormen van democratie. In een directe
democratie worden de beslissingen rechtstreeks door de burgers genomen. In Nederland
kennen we een representatieve democratie: De leden van deze organen vertegenwoordigen
de bevolking en nemen namens de bevolking hun beslissingen.
In Nederland kennen we het kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging. Alle
uitgebrachte stemmen tellen hier in evenredigheid mee voor de zetelverdeling in het
parlement.
In Engeland kennen ze het districtenstelsel: Per district is 1 zetel voor het parlement
beschikbaar.
Het kiesrecht in Nederland is in art. 4 van de Grondwet neergelegd. We kennen 2 soorten
kiesrecht
1. actief kiesrecht
Het recht om leden van de vertegenwoordigende organen te kiezen.
2. passief kiesrecht
Het recht om in zo’n orgaan te worden gekozen.
Verkiezing provinciale staten (zij kiezen weer de leden van de 1e Kamer):
Kiezers brengen hun stem uit op een provinciale partij. Vervolgens kiezen de leden van de
provinciale staten de leden van de Eerste Kamer langs de lijnen van hun politieke partij.
Onze monarchie is een constitutionele: In ons staatsbestel is de plaats van de koning
omschreven en vastgelegd in de Gw (de constitutie).
- Rechtsstaat
Elk optreden van de overheid is onderworpen aan regels van het recht.
De verplichting van de overheid om zich aan zijn eigen rechtsregels te houden, heeft
gevolgen voor het geval dat de overheid dat niet doet en daardoor meestal inbreuk maakt op
een of meer rechten van de burger.
Bij elk besluit dat een bestuursorgaan neemt, zijn de zogenoemde algemene beginselen van
behoorlijk bestuur van toepassing.
Algemene rechtsbeginselen gelden niet alleen voor beschikkingen. Ook de wetgever is
daaraan gebonden. Hij is verplicht om zich bij het uitvaardigen van wetgeving te richten naar
een aantal algemene rechtsbeginselen. En ook in de rechtspraak is de toepassing van
algemene rechtsbeginselen steeds meer gangbaar geworden.
Legaliteitsbeginsel = Elk overheidsoptreden moet berusten op een algemene regel. Deze
moet te herleiden zijn tot de Grondwet.
, - parlementair stelsel
Verhouding tussen de regering en het parlement. De kern is de vertrouwensregel.
Vertrouwensregel: Bij een conflict tussen Tweede Kamer en regering kan de regering aan
het bewind blijven, de Kamer ontbinden en nieuwe verkiezingen uitschrijven. Regering kan
de Kamer niet 2x ontbinden, zij is dan verplicht om af te treden.
Ongeschreven regel: Bij fundamentele onenigheid met de Kamer biedt het kabinet zijn
ontslag aan bij het staatshoofd, het staatshoofd houdt dat in beraad en beslist daarover pas
na het aantreden van een nieuw kabinet.
De kabinetsformatie wordt geheel door regels van ongeschreven recht (gewoonterecht)
beheerst. Uitgangspunt bij elke kabinetsformatie is dat en regering moet worden gevormd
die tijdens haar bestaan kan rekenen op de steun van een meerderheid van de Tweede
Kamer.
De ministeriële verantwoordelijkheid is in 1848 in de Grondwet opgenomen. Bij deze
grondwetswijziging werden aan de beide Kamers twee rechten toegekend: het recht van
interpellatie en het recht van enquête.
● Recht van interpellatie
De leden van elk van beide Kamers kunnen aan ministers mondeling of schriftelijk vragen
om inlichtingen. De ministers zijn op grond van de ministeriële verantwoordelijkheid verplicht
deze inlichtingen te geven. De minister kan inlichtingen weigeren als de verlangde
inlichtingen in strijd zijn met het belang van de Staat.
Voor het verkrijgen van informatie van de zijde van de regering biedt het vragenrecht een
eenvoudigere vorm dan uitoefening van het recht van interpellatie. Het vragenrecht komt
aan individuele kamerleden toe.
Een motie kan voorstellen bevatten voor een bepaald beleid. In een motie kan ook over het
beleid van de betreffende minister of van de gehele regering afkeuring worden uitgesproken
als de uitkomsten van de inlichtingen voor een minister of voor de regering bezwarend zijn.
Zo’n motie heet een motie van wantrouwen en bevat voor een minister of voor het kabinet
als geheel een signaal om af te treden.
● Recht van enquête
Het recht van enquête is vastgelegd in art. 70 Gw en uitgewerkt in de Wet op de
parlementaire enquête. Als de Eerste of Tweede kamer het nodig vindt om een onderwerp
tot op de bodem uit te zoeken, is een enquête het aangewezen middel. Daarbij is een
bijzonderheid dat getuigen verplicht zijn te verschijnen en onder ede kunnen worden
gehoord.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur stanmengerink1. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.