ALGEMENE PATHOLOGIE
INHOUDSTAFEL
Les 1: inleiding tot de pathologie
→ Definitie
→ Soorten pathologische veranderingen
→ Specialisaties binnen pathologie
→ Enkele pathologische onderzoekstechnieken
Les 2-9: stofwisselingsstoornissen
→ Inleiding (les 2)
→ Cytopathologie (les 3)
→ Celdood: apoptose vs necrose (les 4)
→ De dood van het individu (les 4)
→ Pathologie van de waterhuishouding van de cel (les 5)
→ Pathologie van de koolhydraatstofwisseling (les 5)
→ Pathologie van vetstofwisseling (les 6)
→ Pathologie van de eiwitstofwisseling (les 6)
→ Pigmentstofwisselingsstoornissen (les 7)
→ Pathologie van de intercellulaire matrix (les 8)
→ Pathologie der mineralen (les 9)
→ Stoornissen in keratinestofwisseling (les 9)
Les 10-12: circulatiestoornissen
→ Inleiding (les 10)
→ Cardiale circulatiestoornissen (les 10)
→ Stase (les 10)
→ Hyperemie (les 10)
→ Anemie (les 10)
→ Ischemie (les 10)
→ Infarct (les 11)
→ Oedeem (les 11)
→ Haemorrhagie (les 11)
→ Thrombose (les 12)
→ Embolie (les 12)
→ Shock (les 12)
Les 13-14: ontstekingen
→ Inleiding (les 13)
→ Algemene principes ontstekingsreactie (les 13)
→ Systemische reacties in aansluiting met ontstekingsproces (les 13)
→ Het beëindigen van de ontstekingsreactie (les 13)
→ De soorten ontstekingen (les 14)
1
,Les 15-17: oncologie
→ Definitie oncologie (les 15)
→ Frequentie van voorkomen van tumoren (les 15)
→ Indeling en algemene nomenclatuur tumoren (les 15)
→ Algemeen morfologisch uitzicht tumoren (les 15)
→ Tumordigniteit (les 15)
→ Gevolgen van tumorale processen (les 15)
→ Groei en uitbreiding van tumoren (les 16)
→ Systematiek en staging van tumoren (les 16)
→ Cancerogenese (les 17)
→ Het gebruik van morfologische technieken in de prognose van tumoren (les 17)
Les 18: groeistoornissen
→ Inleiding
→ Onvoldoende groei
→ Involutie en atrofie
→ Vermeerderde groei
→ Adaptatiereacties en adaptatiestoornissen
Les 19: regeneratie vs reparatie
→ Inleiding
→ Regeneratie
→ Reparatie
2
,1. INLEIDING TOT DE PATHOLOGIE
1.1 DEFINITIE “PATHOLOGIE”
Pathologie = leer der letsels
Etiologie → pathogenese → letsel (pathologisch) → symptoom → diagnose → prognose
→ Etiologie = de oorzaak, dikwijls is dit een noxe = factor die in te grote of te kleine mate aanwezig/toegediend is
o VITAMIN C, D, E, F
→ Pathogenese = opeenvolging fenomenen vanaf inwerking noxe, mechanisme ziekteontwikkeling
→ Letsels ontstaan bij elke afwijking/onderbreking vd normale structuur en functie van cellen, weefsels, organen
en volledige organismen; abnormaliteit veroorzaakt door de noxe en/of gastheerreactie kan soms = symptoom
→ Symptoom = klinische veruiterlijking van ziekte vb koorts, manken,..
→ Diagnose = waargenomen ziektebeeld, afwijking een naam geven (klinische diagnose – pathologische diagnose
(na lijkschouwing)
→ Prognose = voorspelling verdere ziekteverloop
1.2 SOORTEN PATHOLOGISCHE VERANDERINGEN
1. regressieve veranderingen: atrofie, degeneratie, necrose
2. progressieve veranderingen: hyperplasie, hypertrofie, neoplasie
3. regeneratie vs reparatie
4. circulatiestoornissen
5. ontstekingen
1.3 SPECIALISATIES BINNEN PATHOLOGIE
→ Comparatieve pathologie: verschillende species
→ Diagnostische pathologie (diagnostiek): ziekte karakteriseren (lijkschouwing, biopsie)
→ Chirurgische pathologie: operatie (biopsie) als diagnose
→ Klinische pathologie: labodiagnose bij levende dier
→ Experimentele pathologie: experimenteel
1.4 PATHOLOGISCHE ONDERZOEKSTECHNIEKEN
MACROSCOPIE
• Lijkschouwing: visuele inspectie + palpatie = autopsie in strikte zin
• Letsels bekijken (lokalisatie, distriutie, kleur, vorm, consistentie, grootte
• Ervaring!
HISTOLOGIE
• Histopathologisch onderzoek met LM tot x1000
• Volgende stap na lijkschouwing
• Staalname en -verwerking tot gekleurde coupes (duurt enkele dagen)
3
, o Staalname – fixatie – dehydratatie – paraffine – snijden coupes – kleuring coupes HE –
microscopische analyse
• Kleuringen:
o PAS-kleuring: glycogeen
o Giemsa-kleuring: G- bacteriën in weefsel/bloed
o Ijzerkleuring: Pruisisch blauw
o Oil-red-o kleuring: lipiden in vriescoupe
o Congo rood-kleuring: amyloïd
o Gram-kleuring: bacteriën
o Immunohistochemische kleuring
• Fixatie
o Neutrale, gebufferde 4% formaldehyde
o Voorkomt autolyse + putrefactie (verrotting) door post-mortaal vrijkomen lysosomale
verteringsenzymen
o Beperkt indringingsvermogen
o Vorming mythyleenbruggen in eiwitten bij kamertemperatuur = fixatie
o Niet actief < 10°C → stalen niet in koelkast plaatsen tijdens fixatie, minimaal 24u fixeren, langer
indien grotere stalen + insnijden
o Ratio fixatief : staal = 10 : 1
o Formol (formaline) = oplossing 37% formaldehyde in water
o Bufferen op pH 7,4 verhindert verzuring
o HCHO = methanal = formaldehyde
o Hematine = formolpigment
▪ Ontstaat wanneer RBC’s in contact komen met zuur formaldehyde (niet gebufferd)
▪ RBC’s gaan lyseren met vrijstelling Hb
▪ Hematine moet onderscheiden worden van haematoïde en haemosiderine!
• Staalnameplaats + oriëntatie staal: op rand van letsel en gezond weefsel
HISTOCHEMIE !
• Gebaseerd op chemische reacties tussen kleurstof en weefsel waardoor bepaalde chemische bestanddelen
in weefsels specifiek aankleuren
• Vb pruisisch blauw → ijzerstapeling
ENZYMHISTOCHEMIE !
• Toont bepaalde enzymes in weefsels: omzetting substraat door actieve weefselenzymen tot gekleurd RP
• Chemische fixatie inactiveert de enzymen dus thermische fixatie gebruikt → vriescoupes (cryomicrotoom)
4
,IMMUNOHISTOCHEMIE !
1. Klassieke lichtmicroscopische techniek
Bepaalde componenten (epitopen) in weefselcoupes (vries- of paraffine-) worden aangetoond met specifieke
antistoffen. Vb B-lymfocyten in lymfeknoop kleuren
Voorbeeld: immunoperoxidasetechniek
1. Staal fixeren (max 24u) in formaldehyde
2. Coupes snijden
3. Aspecifieke bindingsplaatsen blokkeren
4. Coupes incuberen met primaire antistof
5. Coupes incuberen met secundaire antistof (intensifiëren reactie)
6. Endogene peroxidasen depleteren met waterstofperoxide (anders geven peroxidasen aanwezig in vb RBC en
macrofagen een valse kleurneerslag)
7. Enzym conjugaat (vb streptavidine-HRP peroxidase) toevoegen
8. Enzym conjugaat zal binden opo talrijke biotinemoleculen aanwezig op secundaire antistof → peroxidase zal
toegevoegde DAB (kleurloos) oxideren met vorming van gekleurd product thv epitoop
2. Immunofluorescentie
Ipv streptavidine-HRP wordt een fluorescerende stof aan de antistof gebonden → na excitatie met UV licht wordt
zichtbaar licht gereflecteerd
Fluorescerende stoffen: FITC, TRITC, DAPI
Voordeel: dubbele en multiple kleuringen
Nadeel: lage gevoeligheid, andere structuren niet zichtbaar
TUNEL-TECHNIEK
• Specifieke nucleïnezuursequenties aantonen
• TUNEL = Terminal dUTP Nick End Labeling
• Meerdere antistof-gelabelde dUTP (deoxy-uridinetrifosfaat)-moleculen worden aan de uiteinden van DNA-
fragmenten gehecht
• Apoptose: veel fragmenten waardoor kleuring zichtbaar wordt volgens immunohistochemisch principe →
apoptotische cel kleurt bruin
SCANNING ELEKTRONENMICROSCOPIE
• SEM werkt als super vergrootglas (x50 000) waarmee oppervlak van weefsels bestudeerd wordt
• Weefselstukjes worden beschoten met elektronen die terugkaatsen en opgevangen worden door een
detector
TRANSMISSIE-ELEKTRONENMICROSCOPIE
• Principe van lichtmicroscopie maar op veel sterkere vergrotingen (x200 000)
• Elektromagnetische lenzen
• Beeld verkregen doordat elektronen door de coupes vliegen een fosforscherm doen oplichten
• Coupes 60 nm dik
5
,2. STOFWISSELINGSSTOORNISSEN
2.1 INLEIDING
DEFINITIES
→ Stofwisselingsstoornis = kwantitatieve afwijking in de biochemische processen van opbouw en afbraak
(omzetting van substraten)
o Niet kwalitatief nieuwe omzettingen = neoplasie
o De bestaande biochemische processen gaan onvolledig, te weinig, in overmaat of op verkeerde
plaats door
o → opstapeling substraat in bepaalde cellen of iR en/of ontbreken van bepaalde
weefselbestanddelen
o → adaptatievermogen van de cellen is overschreden
→ Adaptatie = reactie op endogene en exogene prikkels
Fysiologische adaptatiemechanismen:
• Reversiebel = genezing
• Irreversiebel = intravitale celdood = necrose
• Degeneratie: celbeschadigingen en functiestoornissen = PATHOLOGIE → stofwisselingsstoornissen (intra of
extra) → structuurveranderingen
Gestegen belasting → gestegen functioneel actieve celmassa + intercellulaire matrix + secretieproducten
→ Hypertrofie = cellen en organellen vergroten
→ Hyperplasie = cellen en organellen vermeerderen in aantal
Gedaalde belasting → gedaalde activiteit cellen en actieve celmassa
→ Atrofie = afname aantal cellen en/of aantal cellulaire structuren
Degeneratie = morfologische uiting van een stofwisselingsstoornis die nog niet heeft geleid tot celdood
• Degeneratieve veranderingen van parenchymcellen/extracell structuren en die niet van ontstekingsnatuur
zijn, worden aangeuid met -ose of -osis vn nefrose, arthrose
• Kwalitatieve kenmerk van degeneratie kan met die suffix aangegeven worden vb amyloïdose, lipidose
• Ontstekingen kunnen ook leiden tot degeneratieve veranderingen!
Dystrofie = ziekte veroorzaakt door stofwisselingsstoornis vb dystrofische verkalking
BELANGRIJKSTE EITOLOGIE VAN DEGENERATIE: HYPOXIDOSE
Hypoxidose = degeneratieve verandering door stoornis in de oxidatieve energieproductie (oxidatieve fosforylatie)
3 grote oorzaken:
1. Zuurstofgebrek → hypoxaemische hypoxidose, ischemische hypooxidose, stuwingshypoxidose
2. Blokkage intramitochondriale oxidatieprocessen: histotoxische hypoxidose
3. Onvoldoende beschikbaarheid oxideerbare stoffen: hypoglycemische hypoxidose
6
,1. hypoxaemische hypoxidose
Hypoxie = te laag zuurstofgehalte in arteriële bloed: (oorzaken)
→ Te lage partiële zuurstofdruk in ademlucht vb hoogte
→ Verhindering luchttoevoer vb larynxstenose, obstructie luchtweg
→ Stoornis pulmonaire bloedtoevoer vb rechterhartfalen, stenose pulmonalisklep
→ Stoornis pulmonaire gasuitwisseling vb oedeem
→ Stoornis zuurstoftransport in bloed vb CO-intoxicatie, anemie
→ Bijmenging veneus bloed bij arteriële bloed v septumdefect, arterioveneuze fistel, PDA,..
→ CYANOSE = donker bloed, blauwverkleuring weefsels
2. ischemische hypoxidose
Ischemie = te weinig aanvoer zuurstof of oxideerbare substanties naar de cellen tgv verminderde arteriële
bloedtoevoer vb geklemde arterie
→ weefsels bleek/cyanotisch uitzicht
→ verminderde afvoer CO2 → lokale acidose
3. stuwingshypoxidose
Stuwing = een verminderde aanvoer van zuurstof of oxideerbare substanties door blokkade veneuze retour
→ CYANOSE met toegenomen bloedvolume in orgaan: bloed wordt arterieel naar orgaan aangevoerd → zuurstof
verbruikt → zuurstofarme bloed geraakt niet meer weg door blokkage veneuze retour
→ verminderde afvoer CO2 → lokale acidose
4. histotoxische hypoxidose
= blokkade van de intramitochondriale oxidatieprocessen , mitochondrial damage
vb bij mitochondriale beschadiging, (co-)enzymdeficiënties
5. hypoglycemische hypoxidose
= gestoorde energieproductie door onvoldoende beschikbaarheid van oxideerbare stoffen, vnl glucose
vb bij vasten, malabsorptie, insulinomen
Gevoeligheid voor hypoxidose
• Hersenen: heel gevoelig, binnen 3min irreversibele beschadiging
• Centrolobulaire hepatocyten: heel gevoelig wegens specifieke portale circulatie
• Skeletspier, hartspier: vrij gevoelig door hoge behoefte zuurstof
• Foetus: in de tweede helft dracht en tijdens partus relatief weerstandig aan zuurstofgebrek
7
,ALGEMENE NOXEN VERANTWOORDELIJK VOOR DEGENERATIE
Etiologie, vaak noxe → degeneratie
1. Zuurstoftekort: hypoxie/anoxie
2. Fysische factoren
3. Infectieuze agentia
4. Voedingsonevenwicht en carenties
5. Genetische defecten
6. Toxines en chemicaliën
7. Immunologische dysfunctie
8. Veroudering
9. Onevenwicht in werklast
1. Zuurstoftekort
Hypoxie: partiële reductie in O2-concentratie
Anoxie: volledig ontbreken zuurstof
Systemisch zuurstoftekort:
• Suffocatie = asfyxie = verstikking (larynx- of longziekte, hartfalen)
• Stoornissen in Hb-functie (CO-intoxicatie, nitrietintoxicatie met vorming methemoglobine, anemie)
• Blokkade cellulaire respiratoire enzymen (cyanidevergiftiging)
Lokaal zuurstoftekort:
• Ischemie (bloedvatobstructie vb strangulatie darmsefment) → infarct, hemorrhagische infarcering, cyanose
2. Fysische factoren
• Mechanisch: trauma veroorzaakt direct schade aan cellen of schaadt bloedtoevoer
• Elektrisch: stroom genereert warmte in weefsels en interfereert met prikkelgeleiding → hartstilstand
• Radiatie: beïnvloedt genetisch materiaal, ioniseert cellulair water met vorming vrije radicalen
• Thermisch: extreme koude of extreme hitte
3. Infectieuze agentia
• Virussen
• bacteriën
• Schimmels en gisten
• Parasieten
• Prionen
4. voedingsonevenwicht en carenties
5. genetische defecten
• Congenitaal
• verworven
8
,6. Toxines en chemicaliën
Mechanismen:
• productie vrije radicalen
• blokkage/stimulatie membraanrexceptoren
• wijziging celpermeabiliteit, enzymsystemen, metabole pathway
• beschadiging chromosomen, celcomponenten
voorbeelden:
• antimetabolieten
o een stof die in een cel concurreert met metaboliet, maar de werking van de metaboliet mist
o vb pancreasdegeneratie (verhindering aanmaak verteringsenzymen) en leververvetting
(verhindering aanmaak lipooproteïnen) na IP-injectie van ethionine
• stoffen die membraandestructie veroorzaken vb clostridium toxines
• stoffen die de oxidatieve fosforylatie remmen
• ATP-ase remmers vb ouabaïne uit afrikaanse gifplanten (remt Na-K-ATPase = cardiotoxisch)
7. Immunologische dysfunctie
• Congenitaal vb thymusaplasie bij ‘nude’ muis
• Verworven vb aids via HIV-virus
• Auto-immuun vb lupus erythematosus
8. Veroudering
Typisch nodulaire hyperplasie van lever, pancreas, bijnier, milt en schildklier
• Reden: defect in controle van de groei, opstapeling genetische fouten (error accumulation hypothesis) of
cellulair debris, levenslange inwerking noxe, senescentiegenen
• Kanker
• Meerdere fenomenen
Enkele mechanismen die veroudering reguleren:
• Naakte molrat immuun voor kanker door een speciaal gen + hebben een eiwit dat hun hersencellen
beschermt tegen beschadiging door zuurstofgebrek
• Schildpadden leven zo lang omdat hun telomeren zeer langzaam slijten (stukjes niet-coderend DNA om
uiteinden van chromosomen) wss door grote hoeveelheden telomerase aan te maken
• Axolotl kunnen aan regeneratie doen dmv blastoma
9. Onevenwicht in werklast
• te geringe/overdreven belasting is niet gezond
• bepaalde genetische aandoeningen vb myostatinegendefect en hormoontherapieën geven beeld van
adaptatie aan verhoogde werklast (bodybuilders, dikbillen)
`
9
, ALGEMENE PATHOGENESE VAN DEGENERATIE
1. vrije radicalen
• onpaar elektron
• reactive oxygen species (ROS):
o zelf radicalen of geven aanleiding tot radicaalvorming
- - -
o superoxide anion O2 , hydroxyl radicaal OH , hypochloriet OCl , waterstofperoxide H2O2, natief
zuurstof O2 etc
• normaal inactivatie door enzymen
• antioxidantia: selenium, vit E, vit C
• vrij radicaal is onstabiel en erg reactief; voortdurend op zoek naar een H+ om geneutraliseerd te worden met
vorming van H2O
• chemische reacties met eiitten en lipiden: membraan!!
• Heel belangrijk: reactie met poly-onverzadigde VZ (PUFA’s): radicalen onttrekken H+ van een C tussen twee
dubbele bindingen → oxidatie en polymerisatie van plasmamembraan
• Gevolgen:
o Permeabiliteitsstoornissen door rechtstreekse beschadiging van membraansystemen en door
afbraak van ionenkanalen met herverdeling van ionen → celzwelling
o Gestoorde eiwitynthese door DNA-beschadiging en membraanschade RER en golgi
o Stijging cytosolisch Ca2+ door beschadiging RER en mito’s
• Algemeen gevolg: sterven cel
• Vaak onder de vorm van ferroptosis:
o Vorm apoptose
o Afh van beschikbaarheid ijzer
o Geïnduceerd door geperoxydeerde vetten
o Wanneer glutathione afh anti-oxidatiemechanismen tekort schieten
o Antioxidantia en ijzerchelatoren kunnen dit vermijden!
2. stoornissen in membraanreceptoren
• Directe effecten:
o Vb 1: daling aantal LDL-receptoren → hypercholesterolemie (LDL kan niet uit bloed)
o Vb 2: daling aantal glucagon-receptoren → obesitas
• Wijziging in gevoeligheid cellen vb voor virussen → meer/minder virale infectie
3. rechtstreekse beschadiging van membranen
• Vb clostridium toxine (lecithinase) breekt membraaklecithine af
• Trilharen beschadigd door roken
• Effect uitgeoefend door adhesie aan plasmamembraan via receptor-ligand interactie vb attachin and
effacing E.coli
• Destructie van desmosomen vb mond- en klauwzeervirus
• Lokale destructie plasmamembraan → syncitiumvorming vb RSV (resp sync virus)
4. rechtstreekse inwerking op celorganellen en enzymen
• Rechtstreekse inwerking → onderbreking biochemische processen → opstapeling substraten en
intermediaire producten → stapelingsziekten vb glycogeenstapeling
10