1e bachelor orthopedagogie
Orthopedagogische
doelgroepen en
werkvelden 2
Hogeschool Gent
Lies Poppe
Schooljaar 2021 - 2022
, INHOUDSTAFEL
H1: CLASSIFICATIE & DIAGNOSTIEK
1. CLASSIFICATIE
1.1. KLINISCH-PSYCHIATRISCH CLASSIFICATIESYSTEMEN
1.2. EMPIRISCH-STATISTISCHE CLASSIFICATIESYSTEMEN
2. DIAGNOSTIEK
2.1. DIAGNOSTIEK IN ENGERE EN RUIMERE ZIN
2.2. VERSCHILLENDE SOORTEN DIAGNISTIEK
2.3. VOOR EN NADELEN VAN HET STELLEN VAN EEN DIAGNOSE
H2: KINDEREN, JONGEREN EN VOLWASSENEN MET GEDRAGSPROBLEMEN EN GEDRAGSSTOORNISSEN
1. TERMINOLOGIE EN DEFINIËRING
1.1. TERMINOLOGIE: GEDRAGSPROBLEMEN VS GEDRAGSSTOORNISSEN
1.2. AANDACHTSPUNTEN BIJ DEFINIËRING
1.3. DEFINITIE VAN GEDRAGSPROBLEMEN
1.4. INTERNALISERENDE GEDRAGSSTOORNISSEN
2. PREVALENTIE
3. ETIOLOGIE
3.1. MONOCAUSALE VERKLARINGSMODELLEN
3.2. MULTICAUSALE MODELLEN
4. DIAGNOSTIEK
5. BEHANDELING VAN GEDRAGSPROBLEMEN
H3: MEERVOUDIGE EN COMPLEXE PROBLEMEN
1. MULTIPROBLEEMGEZINNEN
1.1. INLEIDING
1.2. HISTORIEK & DEFINITIE
1.3. INHOUDELIJKE TYPERING VAN DE TERM ‘MULTIPROBLEEMGEZINNEN’
1.4. HOE KIJKEN MULTIPROBLEEMGEZINNEN EN HULPVERLENERS NAAR ELKAAR?
1.5. HULPVERLENING AAN MULTIPROBLEEMGEZINNEN: 6 PRINCIPES
2. KANSARMOEDE
2.1. DEFINITIE
2.2. KANSARMOEDE = MULTIDIMENSIONEEL/ MULTI-FACTORIEEL
2.3. KENMERKEN VAN KANSARMOEDE
2.4. BENADERING VAN KANSARMOEDE VANUIT MULTIPERSPECTIVITEIT
2.5. GEVOLGEN VOOR DE LATERE ONTWIKKELING
1
,H4: KINDERMISHANDELING: SITUATIES VAN VERONTRUSTING
1. INLEIDING
2. DEFINITIE & VORMEN VAN KINDERMISHANDELING
3. PREVALENTIE
4. GEVOLGEN VAN KINDERMISHANDELING
4.1. GEVOLGEN OP KORTE TERMIJN
4.2. GEVOLGEN OP LANGE TERMIJN
5. VERKLARINGEN VOOR HET ONTSTAAN VAN KINDERMISHANDELING
6. PREVENTIE VAN KINDERMISHANDELING
7. VERMOEDEN VAN KINDERMISHANDELING
8. WAAR KAN JE TERECHT?
H5: HECHTINGSPROBLEMEN OF HECHTINGSSTOORNISSEN
1. PIONIERS IN DE WETENSCHAP OVER HECHTING
2. DEFINITIE
3. ONTWIKKELING V HECHTING
3.1. EEN SUMIERE BESCHRIJVING VD IDENTITEITSONTWIKKELING
3.2. PSYCHODYNAMISCHE BENADERING V HECHTING
4. ONDERZOEK NAAR DE KWALITEIT V HECHTING
5. KLINISCH-PSYCHIATRISCHE CLASSIFICATIE VD HECHTINGSSTOORNISSEN
6. ETIOLOGIE VD HECHTINGSSTOORNISSEN
7. PROGNOSE
H6: KINDEREN, JONGEREN EN VOLWASSENEN MET AANDACHTSDEFICIËNTE HYPERACTIVITEITSSTOORNIS (ADHD)
1. INLEIDING
2. WAT IS ADHD?
2.1. TERMINOLOGIE
2.2. DEFINITIE
2.3. VARIATIE IN SYMPTOMEN: CONTEXT – LEEFTIJD
2.4. SECUNDAIRE KENMERKEN ADHD
3. DIAGNOSTIEK
3.1. ADHD VOLGENS DSM-5
3.2. DIAGNOSTISCH PROCES – METHODE – DIFFERENTIAALMETHODE
4. ETIOLOGIE
4.1. RISICOFACTOREN KIND
4.2. RISICOFACTOREN OMGEVING
5. PREVALENTIE & CO-MORBIDITEIT
6. PROGNOSE
6.1. FACTOREN DIE PROGNOSE BEÏNVLOEDEN
7. ONDERSTEUNING
7.1. ONDERSTEUNING VH KIND
7.2. ONDERSTEUNING VD OMGEVING
7.3. BESLISBOOM ONDERSTEUNING – ZORGPAD ADHD
7.4. CONCRETE TIPS
2
,H7: ONDERSTEUNING EN PLAATSING VAN KINDEREN EN JONGEREN IN SITUATIES VAN VERONTRUSTING
1. INLEIDING
2. HISTORIEK
2.1. DE ZORG VOOR KINDEREN EN JONGEREN IN DE 5DE TOT 19DE EEUW
2.2. 20E EEUW
2.3. DE EVOLUTIE VD WETVEING INZAKE JEUGDBESCHERMING
2.4. WET OP KINDERBESCHERMING
2.5. WET OP JEUGDBESCHERMING
2.6. DE STAATSHERVOMRINEN VAN 1980 EN 1988 EN DE GECOORDINEERDE DECRETEN VAN 1990µ
2.7. DE GEWIJZIGDE WET OP DE JEUGDBESCHERMING VAN 15MEI 2006
2.8. BELANGRIJKSTE WIJZIGINGEN TOV DE WET VAN 1965
2.9. NIEUW DECREET JEUGDDELIQUENTIERECHT 2019
3. ORGANISATIE EN AANBOD
3.1. TOELEIDING TOT DE HULPVERLENING
3.2. VAN ERKENNINGSCATEGORIEËN NAAR EEN MODULAIR KADER
3.3. HET HUIDIGE (MODULAIR) JEUGDHULPAANBOD
H8: NAAR EEN INTEGRALE JEUGDHULP IN VLAANDEREN
1. INLEIDING
2. HISTORIEK
3. HUIDIG BELEID EN ORGANISATIE
3.1. PRINCIPES INTEGRALE JEUGDHULP
3.2. DOELSTELLINGEN INTEGRALE JEUGDHULP
4. HUIDIGE ORGANISATIE
4.1. HOE LOOPT HET IN DE PRAKTIJK
4.2. WAT IS ACTUEEL?
H9: KINDEREN, JONGEREN EN VOLWASSENEN MET LEERSTOORNISSEN
1. GESCHIEDENIS
2. BEGRIPPEN
2.1. WANNEER SPREKEN WE OVER EEN LEERSTOORNIS?
2.2. LEERPROBLEMEN – LEERSTOORNISSEN – LEERMOEILIJKHEDEN
2.2.1. DEFINIËRING LEERSTOORNIS
3. ETIOLOGIE
3.1. DYSLEXIE
3.2. DYSCALCULIE
3.3. PREVALENTIE & COMORBIDITEIT
3.4. HANDELINGSGERICHT DIAGNOSTISCH TRAJECT
4. BEELDVORMING
4.1. STERKTES EN KWETSBAARHEID (BINNEN HET KIND ZELF)
4.2. STERKTES EN KWETSBAARHEDEN IN DE OMGEVING
5. EERSTE KENNISMAKING MET ORTHOPEDAGOGISCHE ONDERSTEUNING
5.1. HET ZORGCONTINUÜM
5.2. EEN AANTAL SPECIFIEKE ONDERSTEUNINGSVORMEN
3
,H10: DEVELOPMENTAL COORDINATION DISORDER (DCD)
1. TERMINOLOGIE
1.1. DYSGRAFIE
1.2. PREVALENTIE EN COMORBIDITEIT
2. SECUNDAIRE KENMERKEN
3. ETIOLOGIE
4. PROGNOSE
5. DIAGNOSTIEK
6. ONDERSTEUNING
H11: GGZ
1. INLEIDING
2. BEPERKTE DOORSTROOM NAAR HULPVERLENING
3. HISTORIEK
4. ONTSTAAN GGZ IN VLAANDEREN
5. UITBOUW ‘MODERNE’ PSYCHIATRIE
6. ORGANISATIE
7. KLASSIEK VOORZIENINGSAANBOD
8. NIET- KLASSIEK AANBOD EN ZORGVERNIEUWENDE PROJECTEN
9. UITBOUW ZORGCIRCUITS EN ZORGNETWERKEN
10. GESPECIALISEERDE ZORG VOOR SPECIFIEKE GROEPEN
11. RECENTE EVOLUTIES
H12: INTERNERING
1. SITUERING VD ZORG VOOR GEÏNTERNEERDE PERSONEN BINNEN HET ALGEMENE WELZIJNSWERK
2. JUSTIEEL – MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT V INTERNERING
2.1. DE INTERNERINGSWET
2.1.1. DE ACTUELE INTERNERINGSWET
2.1.2. KENMERKEN VD INTERNERINGSMAATREGEL
2.2. DIFFERENTIATIE MET GEDWONGEN OPNAME
2.3. HET MASTERPLAN INTERNERING
2.4. VOORWAARDEN TOT INTERNERING
2.5. INTERNERINGSPROCEDURE
2.6. HET PSYCHIATRISCH DESKUNDIG ONDERZOEK
2.7. OPVOLGING DOOR DE KBM
3. INTERNERING IN DE KLINISCH- AGOGISCHE PRAKTIJK
3.1. SCHETS VD DOELGROEP
3.2. BEHANDEL EN RISICOMANAGEMENT
4. HET FORENSISCHE WERKVELD
5. PROFIEL VAN EEN FORENSISCH WERKER
4
,H13: PERSONEN MET VERSLAVING EN MIDDELENGERELATEERDE PROBLEMEN
1. GESCHIEDENIS
1.1. SITUATIE IN VLAANDEREN
2. BEGRIPPENKADER
2.1. INLEIDING
2.2. CRITERIA VOLGENS DSM-5
2.2.1. STOORNISSEN IN HET GEBRUIK V MIDDELEN µ
2.2.2. STOORNISSEN DOOR HET GEBRUIK V MIDDELEN
2.2.3. GOKVERSLAVING/GOKSTOORNIS
3. DRUGS EN PROACTIEVE MIDDELEN
3.1. WAT ZIJN DRUGS?
3.2. OVERZICHT VD VERSCHILLENDE MIDDELEN
3.2.1. VERDOVENDE MIDDELEN
3.2.2. OPIOÏDEN
3.2.3. STIMULANTIA
3.2.4. CANNABINOÏDEN
3.2.5. HALLUCINOGENEN
3.2.6. DISSOCIATIEVEN
3.2.7. EMPATHOGENEN
3.3. NEUROFYSIOLOGISCHE WERKING
4. HOE OMGAAN MET VERSLAVING EN MIDDELENGERELATEERDE PROBLEMEN
4.1. REPRESSIE
4.2. PREVENTIE
4.3. DE ABSTINENTIEBENADERING
4.4. SCHADEBEPERKING (HARM REDUCTION)
4.5. DE SUBSTITUTIEBENADERING
4.6. DE HERSTELBENADERING
5. PSYCHOLOGISCHE INZICHTEN: VERSLAVING EN HOE DE VICIEUZE CIRKELS DOORBREKEN
5.1. MENS – MIDDEL – MILIEU
5.2. FASEN VH AFHANKELIJKHEIDSPROCES
5.3. VICIEUZE CIRKELS DIE EEN VERSLAVING IN STAND HOUDEN
5.4. VAN AFHANKELIJKHEID NAAR HERSTEL
5.4.1. MOTIVATIE
5.4.2. DE STADIA V VERANDERING VOLGENS PROCHASKA & DICLEMENTE
6. HULPVERLENING
6.1. INFORMELE HULP
6.2. FORMELE HULP EN ONDERSTEUNING
6.2.1. OUTREACH
6.2.2. EERSTELIJNS GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG
6.2.3. AMBULANTE HULPVERLENING
6.2.4. RESIDENTIËLE HULPVERLENING
6.2.4.1. THERAPEUTISCHE GEMEENSCHAPPEN (TG)
6.2.4.2. ANDERE VORMEN V RESIDENTIËLE HULPVERLENING
6.2.5. CASE MANAGMENT
5
,H14: M IGRATIE
1. INTRODUCTIE: DEFINITIE EN STATISTIEKEN
1.1. PSYCHO-PEDAGOGICAL FRAMEWORK
1.2. STATISTIEKEN
2. TRAJECTEN VAN NBMV
2.1. WAAROM MIGREREN MENSEN?
2.2. HOE KOMT MIGRATIE TOT STAND?
2.2.1. RECHT OP SPECIFIEKE BESCHERMING
2.2.2. PROCEDURES EN DOCUMENTEN
2.3. VOOGDIJ
2.3.1. OPVANG- EN ZORGSTRUCTUREN
2.4. EDUCATIE VOOR NBMV , EDUCATIE VOOR MINDERJARIGE ‘NIEUWKOMERS
2.5. ‘VRIJWILLIGE’ TERUGKEER
3. PSYCHOSOCIAAL WELZIJN
4. BEGELEIDING VAN NBMV
H15: P ERSONEN MET NEUROCOGNITIEVE STOORNISSEN
1. INLEIDING
2. SITUERING
3. PREVALENTIE
4. TERMINOLOGIE
5. DSM-CRITERIA
6. SYMPTOMEN
7. OORZAKEN
8. RISICOFACTOREN
9. VERLOOP
10. ONDERSTEUNING
11. MANTELZORG
12. DEMENTIE: NOG STEEDS TABOE?
6
, ODW2
H1: CLASSIFICATIE EN DIAGNOSTIEK
1. CLASSIFICATIE
Gedragsproblemen = de brede waaier van problemen van kinderen die min of meer storend, ongewenst of
ongewoon zijn.
Leerproblemen = allerhande problemen op vlak van leren die een invloed hebben op het schools functioneren.
Classificatie = het systematisch ordenen en groeperen van problemen op basis van gelijke eigenschappen en
onderlinge relaties. Dit is niet hetzelfde als een diagnose.
→ men wil een gemeensch taal ontw ter bevordering vd onderlinge communicatie tss professionals.
→ Bv. verstaan we hetzelfde wnr we spreken over bv. aandachtsproblemen? Verwijzen we naar dezelfde
kenmerken?
Diagnosticeren = het zoeken naar inzicht in de individuele problematiek v/e kind.
→ Men wil niet louter de problemen benoemen, maar ook uitzoeken hoe ze zijn ontstaan en/of in stand w
gehouden, hoe ze behandeld kunnen w…
2 soorten classificatie: - klinisch pyschiatrische
- empirisch – statistische
1.1. KLINISCH PYSCHIATRISCH CLASSIFICATIESYSTEEM
Psychiatrische stoornissen = onafhankelijke en duidelijk afgelijnde ziekte-entiteiten, met voor elke stoornis
diagnostische en differentiaal diagnostische criteria.
→ wnr aan de nodige criteria w voldaan, kan een stoornis w geclassificeerd.
Categoriaal = men heeft een stoornis of men heeft ze niet
→ bekende vb hiervan: DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) en ICD-systeem (International
Classification of Diseases).
→ Er wordt geclassicifeerd adhv criteria, deze geven de kernsymptomen v/e stoornis weer en de duur, aanvang en
mate v symptomen.
Het DSM-systeem sluit nauw aan bij het medisch model, ernstige problemen w onderverdeeld en omschreven in
stoorniscategorieën’. Hierbij w gesteld dat elke stoornis een andere oorzaak heeft.
Het huidige DSM bestaat uit 3 grote delen:
− Deel 1: indeling en uitgangspunten
− Deel 2: bevat 22 hoofdcategorieën met diagnostische en differentiaal diagnostische criteria.
− Deel 3: bevat classficicaties die nog niet zijn opgenomen in deel 2. Er w hier stilgestaan bij stoornissen
waar nog meer onderzoek naar verricht moet w.
Nieuw in DSM:
− 3 delen
− Geen Romeinse cijfers meer
− Nieuwe namen
− Meer dimensioneel gepresenteerd: er w criteria toegevoegd die de ernst omschrijven v/e stoornis. Er w
meer ruimte gelaten voor diagnoses met een ‘maar’ bij. Bv. ‘Heeft veel ondersteuning nodig’, ‘heeft matige
ondersteuning nodig’, ‘heeft weinig ondersteuning nodig’.
→ er kan gewerkt worden met bepaalde maten bv. Hij heeft ASS, maar in een lichte mate.
7
, − Er is geen strikte drempel meer tss ‘normaal’ en stoornis
− Er w niet meer gesproken over ‘subtypes’, maar over fenotypes: geheel van uiterlijk zichtbare kenmerken, dit
is een meer dynamische term.
Kritieken op DSM5:
− Labeling, hokjesdenken
− Overmedicalisering? ↔ werken via context, psychotherapie/ focus op oorzaken ipv op gevolgen
− “DSM-net vangt te veel”, “valse epidemieën”, meer hulp voor mensen die het echt nodig hebben, over-
diagnostisering, heeft iedereen een psychiatrische stoornis?
− Te sterk gericht op symptomen i.p.v. persoon?
− Te sterk gericht op uitwendig gedrag?
− Geen wetenschappelijke basis voor dit afsprakenboek, DSM is geen bijbel
1.2. EMPIRISCH – STATISTISCHE CLASSIFICATIESYSTEMEN
Psychometrische invalshoek = deze systemen leunen op de uitkomsten v multivariate analyses op gegevens die
verzameld werden in grote steekproeven.
→ er w vaak gebruik gemaakt v gedragsvragenlijsten
Gedragsvragenlijsten = instrumenten die een inventaris v probleemgedrag trachten te maken en specifieke
probleemgedragingen laten beoordelen door verschillende betrokkenen (ouders, lkr, jongeren..).
ASEBA = Achenbach System of Empirically Based Assessment, system dat berust op gedragsvragenlijsten.
Bv. Child Behavior Checklist (CBCL), Teacher Report Form (TRF), Youth Self Report (YSR).
→ Doel: over gedrag van individuen zoveel mogelijk informatie verzamelen uit verscheidene bronnen
→ beoordelen op gelijkenissen en verschillen
→ globale indruk van de problematiek
Dimensioneel: elk syndroom is een continuüm waarop ieder individu een relatieve plaats inneemt t.o.v. andere
individuen. Er w gebruik gemaakt v 8 syndroomschalen bv. teruggetrokken/depressief, lichamelijke klachten…
→ Eerste 3 syndroomschalen: schaal Internaliserend gedrag
→ Laatste 2 syndroomschalen: schaal Externaliserend probleemgedrag
→ Verder kan de Totale Probleemscore berekend w.
Adhv de 8 syndroomschalen, kunnen de scores w uitgedrukt in een gedragsprofiel. Vanaf een bep. score spreekt men
van ernstig afwijkende problemen.
Voorwaarden om te kunnen spreken v/e stoornis:
− Significant meer problemen dan gemiddeld
− Problemen op de verschillende dimensies
− Hardnekkig, persistente problemen, dus niet tijdelijk
− Problemen zijn pervasief: ze komen voor in verschillende contexten en zijn niet louter gebonden aan
omgevingsfactoren
− Niet leeftijdsadequaat
− Significante belemmeringen: er is hinder in het dagelijkse leven door de problemen
8
, Kort samengevat:
2. DIAGNOSTIEK
= het proces van aanmelding tot conclusie, hypothesen die afgetoetst w adhv instrumenten.
= besluitvormingsproces met als algemeen doel via systematisch onderzoek het inzicht in de aard van een
problematiek te verhogen en van daaruit een gepast aanbod voor behandeling te formuleren
→ Dit is niet hetzelfde als een behandeling
Behandeling = alle methoden die kunnen w ingezet om een kind met een ontw stoornis te ondersteunen.
2.1. DIAGNOSTIEK IN ENGERE EN RUIMERE ZIN
Synoniem: diagnostische cyclus
2.2. VERSCHILLENDE SOORTEN DIAGNOSTIEK
1. Onderkennende of categoriaal classificerende diagnostiek
− Beschrijvende diagnose: criteria heeft betrekking op uiterlijk waarneembaar gedrag
(observeerdbaar) en niet op onderliggende eigenschappen die het gedrag kunnen verklaren
(bv.biologisch)
− Screening: eerste stap, er w nagegaan of er een hoog/kaag risico is voor bep. stoornissen.
Vroegdiagnose is erg belangrijk, dit kan zorgen voor een betere prognose en kan ervoor zorgen dat
ouders hun kind beter begrijpen.
9