Doelgroepen 1: Minderjarigen in verontrustende situaties.
1. Inleiding
1.1. Terminologie
Er is sprake van verontrusting wanneer:
De ontwikkelingskansen van een minderjarige bedreigd worden.
De psychische, fysieke of seksuele integriteit van een minderjarige of van één of meer gezinsleden wordt
aangetast.
2. Beeldvorming
2.1. Wat typeert deze doelgroep?
We spreken van verontrusting wanneer mensen geconfronteerd worden met (intra)familiaal geweld, vechtscheiding,
verwerping, seksueel misbruik, verwaarlozing …
Er zijn altijd meerdere factoren, beschermende en risicofactoren, die mee bepalen of we al dan niet verontrust zijn.
Zo kunnen de leefomstandigheden, zoals kansarmoede en het hebben van een migratieachtergrond een rol spelen.
2.2. Onderscheid en combinaties
2019 is het Vlaamse decreet jeugddelinquentierecht van kracht. duidelijk onderscheid gemaakt tussen het jeugddelict
en de verontrusting.
Als O.B. nemen we een ruime kijk aan, onderzoeken we de omstandigheden waarin mensen leven en opgroeien om zo
ook misdiagnoses tegen te gaan. Soms krijgen kinderen vb. de diagnose ASS maar is het belangrijk om eerste de
hechtingsrelatie onder de loep te nemen. Veel gedragingen komen ook voor bij andere stoornissen. vaak ook sprake van
symptoomgedrag (gedrag camoufleert andere ernstigere spanningen/problemen).
Niet één iets zorgt ervoor dat er sprake is van verontrusting, er is sprake van meerdere beïnvloedende factoren
(circulaire causaliteit).
3. Oorzaken
3.1. Biologische invalshoek
Men kan aanleg hebben voor het ontwikkelen van een psychiatrische aandoening zoals een verslavingsproblematiek of
een stoornis in specifieke hersenfuncties die een invloed hebben op het gedrag. intelligentie, de invloed van
neurotransmitters op ons gedrag en genetische kwetsbaarheid
3.2. Psychologische invalshoek
Inhibitieproblemen (onvoldoende remmingen om het eigen gedrag onder controle te houden, aanvaardbaar te
reageren) kunnen ervoor zorgen dat men moeite ondervindt met het omgaan met emoties en frustraties. Ook hoe we
de wereld waarnemen (beleven) en ons inlevingsvermogen (theory of mind) heeft een invloed op ons gedrag, ons
probleemoplossend vermogen, ons temperament …
3.3. Sociale invalshoek
Verontrusting is vaak intergenerationeel = over generaties heen.
- Leefsituatie waarin we opgroeien (armoede, migratie achtergrond, beperkt ondersteunend netwerk)
- te weinig sensitief responsief
- veilige hechting
- traumatische ervaringen
besluit:
onvermogen
onmacht
handelingsverlegen, durven geen hulp vragen of weten de weg niet naar de hulpverlening.
Intergenerationeel
, 4. Begeleiding en behandeling
- Vroegdetectie
- Subsidiariteitsprincipe
We trekken de kaart van de hoop. Als O.B. kunnen we een belangrijke rol spelen in het detecteren van risicofactoren,
samen met mensen op zoek te gaan naar veerkrachtversterkers en op tijd laagdrempelige hulp te instaleren met als
doel het patroon te doorbreken.
- preventief aan de slag: alles wat kinderen en jongeren meekrijgen heeft een invloed op hun ontwikkeling. Het
kind van nu is de volwassene, en dus de ouder, van de toekomst.
- ‘pain based behavior’ of dus gedrag dat zijn basis vindt in pijn of spanning
- Traumasensitief begeleiden
Thema’s die ervoor kunnen zorgen dat mensen moeilijkheden ondervinden waardoor we verontrust zijn
HECHTING
Opgroeien in een verontrustende opvoedingssituatie kan een invloed hebben op de gehechtheidsrelatie van het kind.
Wanneer er geen betrouwbare, voorspelbare relatie met een hechtingsfiguur die betrokken en sensitief is, kan er sprake
zijn van een onveilige hechting. Kinderen die onveilig gehecht zijn kunnen erg aanklampend zijn of net weinig contact
maken, ze kunnen het ene moment nabij zijn, aandacht vragen en daarna de persoon volledig afwijzen. Ze weten niet
hoe een gezonde relatie er uit ziet.
•Hechtingsstoornis = een moeilijk omkeerbare toestand van niet gehecht zijn (DSM-V)
•Hechtingsproblemen = kwaliteit van hechting, niet veilig gehecht zijn
(vier types van hechtingsrelaties).
REACTIEVE HECHTINGSSTOORNIS
= Een reactieve hechtingsstoornis (RHS) is een ernstige ontwikkelingsstoornis die slechts bij 1% van de bevolking
voorkomt. RHS ontstaat ten gevolge van blootstelling aan een extreme opvoedingssituatie (zoals ernstige en langdurige
mishandeling of verwaarlozing) voor de leeftijd van vijf jaar. Hierdoor ontwikkelen deze kinderen ernstige stoornissen
in de sociale relaties.
Gedragskenmerken:
Ervaren de wereld en de mensen rondom
zich als onbetrouwbaar en onveilig
Problemen met emotieregulatie
Hyperalert en snelle overprikkeling –
chaotische waarneming
Beperkte emotionele wederkerigheid vs.
grenzeloos in verlangen naar geborgenheid
BEGELEIDING
sterke nood aan structuur, standvastigheid en voorspelbaarheid enerzijds en emotionele neutraliteit anderzijds.
Behandeling gebeurt via therapeutische trajecten, soms in combinatie met medicatie ter ondersteuning van hun
gedragskenmerken.
TRAUMA
= Uithuisplaatsing, vernedering, seksueel misbruik, mishandeling, overlijden van een hechtingsfiguur, gedwongen
migratie, e.a., zijn allemaal traumatische ervaringen.
Er bestaan verschillende soorten trauma’s:
Enkelvoudig trauma: groot en onverwachte ingrijpende (eenmalige) ervaring waarbij met ook lichamelijke
gevolgen ondervindt.
>> Zoals verlies hechtingsfiguur of andere belangrijke persoon, een ongeval, brand, overval, aanranding, …
Chronisch trauma: herhalende incidenten zoals
>> herhaaldelijk seksueel misbruik, geweld, mishandeling, verwerping, getuige zijn van geweld…