COGNITIE
Cognitieve ontwikkeling
Piagets theorie
→ Jean piaget bestudeerde de denkontwikkeling v kinderen
- Piagets uitgangspunt is dat de mens een cognitief actief wezen is, dat kennis niet gewoon ‘krijgt’,
maar zelf ‘opbouwt’ door ervaringen
Zie filmpje sofia (1.1)
Assimilatie en accommodatie
→ Adaptatie bestaat uit twee complementaire processen: assimilatie en accommodatie
SCHEMA
- Een schema verwijst naar zowel mentale als fysieke acties in begrip en weten
- In de Cognitive Development-theorie omvat een schema zowel een categorie van kennis als het
proces om die kennis te verkrijgen.
ASSIMILATIE (1e idee)
Het proces waarmee bestaande kennis en vaardigheden worden gebruikt in nieuwe situaties.
Er is sprake van aanpassing v/h denkschema (Het proces waarbij nieuwe informatie wordt opgenomen in
het eerder bestaande schema)
VB: Kind weet dat zijn kat 4 poten heeft. Op een dag ziet kind een andere kat, hij zal nieuwe dier
identificeren als een kat op basis van zijn eerder kennis van zijn eigen kat → Het labelen als een kat is een
voorbeeld van het assimileren van het dier in het kattenschema van het kind.
ACCOMMODATIE (2e idee)
Het proces v aanpassing van bestaande vaardigheden/kennis om met een nieuwe situatie om te kunnen
gaan.
Er is sprake van uitbreiding v/h denkschema (verandering van bestaande schema's of ideeën als gevolg
van nieuwe kennis)
VB: Kind ziet een paard, ook 4 benen dus kind gaat denken dat dit ook een kat is (assimilatie). Volwassene
gaat dit corrigeren, dan verandert het kind zijn kennis dat niet alle 4-potige dieren katten zijn.
Door een continu proces van assimilatie en accommodatie ontwikkelt een kind vanuit aangeboren
reflexen een steeds groter aantal vaardigheden dat in allerlei situaties toegepast kan worden (dit
geldt zowel voor het handelen als voor het denken)
Fasen van cognitieve ontwikkeling (3e idee)
Fase 1 (geboorte tot 2j)
→ sensomotorische fase
- Kind is sterk afhankelijk van aangeboren motorische responsen op stimuli, ze ontdekken de wereld
primair via hun zintuigen en motorische handelingen (vergt slechts een minimum aan denkwerk)
- Tijdens deze fase (ong 8 maanden) ontwikkelen baby’s de objectpermanentie: beseffen dat
objecten nog bestaan, zelfs als we ze niet meer zien. Ze beginnen dus ook te zoeken naar verstopte
voorwerpen.
- Ze leren ook doelgericht gedrag, ze gaan met verschillende voorwerpen experimenteren. Bv.
dezelfde lepel herhaaldelijk expres op de grond gooien.
- DUS: jonge kinderen beginnen mentale representaties van voorwerpen te vormen, ze beginnen hun
eigen relatie met de wereld te herkennen (begin symbolische gedachten)
,Fase 2 (2 tot 6j)
→ pre-operationele fase
- Symbolische vaardigheden blijven zich ontwikkelen
- Primaire kenmerken van deze fase:
1- Egocentrisme: kinderen zien de wereld alleen in relatie tot henzelf en hun eigen positie. Ze
kunnen zich niet inleven in andere mensen/hun standpunt
2- Animitisch denken: geloof dat levenloze objecten een leve hebben & mentale processen
kennen
3- Centratie: kind kan zich slechts op 1 stukje info tegelijkeetijd richten en zal daardoor het grote
geheel v/e gebeurtenis/probleem niet begrijpen
4- Irreversibiliteit: ze hebben niet het vermogen om tot denkbeeldige trial-and-error (in
gedachten uitvoeren v/e handeling en deze vervolgenso ngedaan maken).
+ video’s sofia (1.2-1.3)
Fase 3 (6 tot 11j)
→ concreet-operationele fase
- conservatie en logische operaties staan centraal
Conservatie = besef dat fysieke eigenschappen v/e object/substantie niet veranderen als het
uiterlijk v/h object verandert, maar er niets wordt toegevoegd of weggenomen.
Logische operaties = ze bezitten vaardigheden om problemen op te lossen door bepaalde
concepten volledig in hun hoofd te manipuleren voor ze in actie komen. → minder impulsief gedrag
+ ze worden minder naïef.
- Het denken van het kind is gekoppeld aan realistische, concreet voorstelbare situaties
- VB: in lagere school alle rekenprincipes uitleggen adhv concrete voorbeelden (bv. appels)
→ Het kind kan nu voorstellingen mentaal (in zijn geest dus) gaan manipuleren, waardoor zijn
probleemoplossend vermogen toeneemt. Het kind kan ook rekening houden met verschillende
eigenschappen en deze aan elkaar verbinden.
Wat betekent dit voor denkvermogen v/h kind?
- Als het denken operationeel is, kan het kind zijn gedachten op allerlei manieren met elkaar
combineren.
- Het kind is in staat om te redeneren (logisch denken) over concrete zaken.
- Het kind in het concreet-operationeel stadium heeft nog altijd de concrete werkelijkheid nodig om
juiste redeneringen te maken, hierbij laat het zich minder misleiden door het uiterlijk
waarneembare en houdt het steeds meer rekening met wat het weet.
• Het kind leert zich in gedachten te verplaatsen en zich in de positie van iemand anders te stellen.
• Het kind kan een gebeurtenis in gedachten terug omkeren. Het kind kan bijvoorbeeld het water in
gedachten terug gieten in het andere glas.
• Het denken is niet langer statisch. Het kind kan zich ook veranderingen of processen indenken.
• Het kind leert onderscheid te maken tussen fantasie en werkelijkheid.
Fase 4 (vanaf ong 11j)
→ formeel-operationele fase
- Gaat gepaard met de ontwikkeling v/h abstracte redeneren & hypotetisch denken
Na Piaget
Kritiek
1-Onderzoekers hebben aangetoond dat kinderen way sommige intellectuele vaardigheden betreft in elk
stadium verder ontwikkeld zijn dan Piaget beweerde.
2- overgangen van ene naar andere fase zijn te abrupt. Siegler spreekt van ontwikkelingsgolven, waarbij
elke golf een nieuwe cognitieve strategie is die opkomt, weer terugzakt en opnieuw opkomt.
, TOM (theory of mind)
Het besef dat anderen opvattingen, verlangens en emoties hebben die verschillen van die van jezelf, en dat
de geestetoestand van die ander een invloed kan zijn op diens gedrag. (deze vaardigheden ontstaan
mogelijks al rond de 6e maand)
Zone van naaste ontwikkeling (Vygotsky)
Cognitieve ontwikkeling is het vermogen om via sociale interactie de regels en normen v/e cultuur te leren.
Scaffolding = leerstrategie waarin de nadruk ligt op de hulp ter ondersteuning van iemand leerproces,
kinderen hebben uitdaging nodig die iets boven hun betsaande leerniveau liggen.
Taalontwikkeling
Zuigelingen worden geboren met een gehoor dat in staat is om alle klanken van alle talen te
onderscheiden en met een spraakapparaat (mond, lippen, tong) dat al deze klanken kan vormen.
Na 6 maandan wordt hun gehoor selectiever, maar ook accurater voor de aanwezige taal of talen.
→ kan verklaren waarom jonge kinderen zoveel sneller en gemakkelijker taal leren dan (jong)volwassenen.
Fases van taalontwikkeling:
1-Brabbelen
› Rond 3 à 4 maanden
› Klanken hebben geen betekenis, maar komen wel voor in de te leren taal (lettergrepen)
› Kind experimenteert met klanken
› Dove kinderen brabbelen ook maar met de handen
2-Eén-woord fase
› Rond 12 maanden
› Meeste kinderen kunnen 1 of enkele woorden zeggen
› Vanaf 18-24 maanden neemt het aantal woorden dat kinderen kunnen herkennen & gebruiken
explosief toe = vocabulaire spurt
3-Meer-woord fase in telegramstijl
› Woorden combineren
› Eerst gebeurt dat in zogenaamde twee-woord-uitingen (bv. auto boem)
› Een kind moet eerst voldoende woordenschat hebben om de grammatica op gang te laten komen.
› In het begin veel grammaticale fouten & kleine (functie)woordjes, bv lidwoorden en voorzetsels (op
– naast – tegen), weglaten
› Ze gebruiken dan een telegramstijl (mama komen; koek kast; ikke drinken)
Gebruik van morfemen
› Als kinderen meer woorden & grammatica kennen, zullen hun zinnen steeds complexer worden en
minder fouten gaan bevatten
› Vanaf 3j kunnen de meeste kinderen al simpele correcte zinnetjes gebruiken.
› Kinderen worden zich in die fase ook bewust van morfemen = stukjes waaruit een woord is
opgebouwd (bv. ge-lopen; koek-en).
› De regels die hiermee samengaan, gaan kinderen in een eerste fase overgeneraliseren. (bv. ik heb
geloop-t; schip-pen).
› Gaandeweg leren kinderen ook dat er uitzonderingen zijn op de regels.
› Tss de leeftijd van 6 - 9 jaar gaan kinderen steeds minder fouten maken & steeds langere zinnen
maken + samengestelde zinnen (bv. ik wil niet komen want ik ben bang van de hond).
› Kinderen leren ook meer abstracte begrippen, zoals emoties, waardoor ze ook buiten het hier-en-
nu kunnen praten, zoals praten over hun hoop en verwachtingen.