Psychologie (4SP)
INLEIDING
examen: 20 MKV (4 opties met gis, 10pt), 10 MKV (2 opties met gis, 5pt) en 1 open vraag (5pt)
Waarom psychologie: menselijk gedrag, omgaan met klanten, medicatietrouw, heldere communicatie, omgang met collega’s
H1: PSYCHOLOGIE ALS WETENSCHAP
Stellingen: o We gebruiken maar 10% van onze hersencellen?
(allemaal fout!!) o Met hypnose kan je verdrongen herinneringen opwekken?
o De meest voorkomende oorzaak van maagzweer is stress?
o Een manisch depressieve stoornis wordt veroorzaakt door conflict in onbewuste?
o Van suiker worden kinderen hyperactief?
o Met een polygraaf kan je met grote zekerheid zeggen of iemand de waarheid verteld? -> zegt hoe zenuwachtig mensen zijn
o Baby’s naar Mozart laten luisteren help om intelligentie te stimuleren?
o Subliminale boodschappen kunnen mensen overtuigen om bepaalde aankopen te doen?
o Het meest betrouwbare bewijs in een rechtszaak is ooggetuige verslag? -> ons geheugen is zeer gevoelig voor suggestie
o Tussen hun 40ste en 50ste levensjaar maken de meeste mensen een midlife crisis door?
WAT IS PSYCHOLOGIE EN WAT IS HET NIET?
psychologie = de wetenschappelijke studie van menselijk gedrag en de mentale processen die aan de grondslag van gedrag liggen
S (stymulus/situatie) – O (organisme/mentale processen) – R (respons/gedrag)
≠ louter speculatie, geen verzameling van volkswijsheden (empirische ondersteuning is nodig!!)
ook niet enkel behandelen van psychische problemen en niet hetzelfde als psychiatrie
doel = gedrag analyseren, voorspellen en controleren/beïnvloeden
pseudo-wetenschap = elke poging om fenomenen uit natuurlijke wereld te verklaren zonder empirische observatie/wet. methode
DOMEINEN IN DE PSYCHOLOGIE
fundamentele (/empirische/onderzoeks-) psychologen: voeren onderzoek uit/werken voor bedrijven of overheid/geven les
toegepaste psychologen: kennis gebruiken om ‘problemen’ op te lossen (arbeid/organisatie, sport, school, klinisch, gezondheid of forensisch)
3 grote werkvelden: goed functioneren leren/studeren problematisch functioneren
onderwijzende psychologen: geven les in psychologie
klinisch psycholoog <-> psychiater
diploma psychologie (klemtoon op onderzoeksmethoden) diploma geneeskunde + specialisatie (behandeling met GM)
mag geen GM voorschrijven, behandeling niet terugbetaald door RIZIV mag GM voorschrijven (ernstigere patiënten), wel terugbetaald
METHODE VAN ONDERZOEK IN PSYCHOLOGIE
empirisch onderzoek: o.b.v. (in)directe waarnemingen (= meten, ≠ speculatie en ≠gezagsargument) --> wetenschappelijke theorieën
1) hypothese: bv. angst leidt tot contact zoeken (moet weerlegbaar zijn!!)
2) specifieke voorspelling = OPERATIONALISERING: onafh. variabele manipuleren, controle van afh. factoren en randomisatie overige factoren
3) objectieve data verzamelen: afh. variabele meten
4) data analyseren = THEORIETOETSING: statistische analyse van resultaten
5) publiceren/bekritiseren/repliceren: controle door collega’s, repliceerbaarheid, verfijnen, weerleggen…
psychologisch onderzoek (gebruik makend van empirisch onderzoek):
o gevalstudies = gedetailleerde studie van één enkel individu (proefdier, fenomeen…)(Freud) -> geen causaliteitsuitspraken
o correlationele studies = zaken met elkaar in verband brengen -> geen causaliteitsuitspraken, wel verbandsuitspraken
(correlatiecoëfficiënt r (= waarde tussen -1,0 en +1,0): dichter bij nul is zwakke correlatie)
o experimentele studies = experiment waarbij onderzoeker werkelijkheid manipuleert met als doel causaliteit te achterhalen
onafh.- gamanipuleerd, afh. variabele = gedragseffect en controle storende factoren door randomisatie/gelijk/blinde-/dubbelblinde controle
vertekening: door observator/verwachting (bv. rattendoolhof, ‘scrambled sentences’ ouderdom -> confirmation bias)
|
-> validiteit: INTERN -> kan effect toegeschreven worden aan onafh. variabele, herhaalbaarheid?
EXTERN (generaliseerbaarheid) -> gelden conclusies bij andere personen/manipulatie/context/…
|
-> ethische aspecten: misleiding (enkel indien noodzakelijk) op voorwaarde dat debriefing volgt na onderzoek, dierenonderzoek
PERSPECTIEVEN EN BENADERINGEN IN PSYCHOLOGIE
HISTORISCHE WORTELS
STRUCTURALISME: (chemie) mentale bouwstenen ordenen en indexeren -> INTROSPECTIE: beelden tonen + rapporteren (Wundt, Titchener)
FUNCTIONALISME: (biologie) mentale processen zijn best te begrijpen in termen van hun adaptief doel/functie -> nog vnl. introspectie (W. James)
GESTALT PSYCHOLOGIE: Het mentale geheel is meer dan de som van bouwstenen! -> vnl. introspectie en subjectieve rapportering (Köhler, Koffka)
BEHAVIORISME: (fysica, ingenieurswetenschappen) theorieën over objectief observeerbare gebeurtenissen -> GEDRAG (Watson <- Pavlov, Skinner)
PSYCHO-ANALYSE: mentale gedrag is gevolg van (conflicten in) onbewuste -> … (S. Freud)
MODERNE INVALSHOEKEN
COGNIETIEVE PSYCHOLOGIE: mentale processen als modulaire informatieverwerking (‘computer’) <- invloed van structuralisme/psycho-analyse
1) BIOLOGISCHE- (neurologische processen aan grondslag van gedrag) 5) PERSOONLIJKHEIDS- (individuele verschillen meten/oorzaken)
2) ONTWIKKELINGS- (∆gedrag doorheen leven) 6) SOCIOCULTURELE- (omgevingsinvloed op gedrag)
3) PSYCHONOMIE (algemene processen: aandacht/taal/denkprocessen) 7) METHODENLEER (wiskundige modelering van processen/gedrag)
4) KLINISCHE- (psychopathologie)
1
, H2: GEDRAGSPRINCIPES, -VERWERVING EN -VERANDERING
WAT IS LEREN?
= ruimer dan schools leren (bv. fietsen, welk voedsel we lekker vinden, gevaren van vuur, leren zien…)
= proces waardoor ervaringen een blijvende verandering veroorzaken in het gedrag en/of de mentale processen
|-> niet meetbaar! |-> NIET door organische factor |-> behavioristen vs. cognitief psychologen <-|
Edward Tolman: dieronderzoeker, leerprocessen bij ratten
-> ‘latent leren’: ratten in doolhof, drie groepen: 1) altijd voedsel op einde -> lijken initieel meer te leren
2) vanaf 11de dag voedsel -> hebben vanaf 11de dag plots even veel geleer als 1)
3) nooit voedsel -> presteren minder goed, o.w.v. minder motivatie
= leren zonder dat veranderingen in gedrag waargenomen kunnen worden
LEREN ALS GEDRAGSVERANDERING
1) NIET CONTINGENTE PRIKKELAANBIEDING: confrontatie met prikkel -> ∆gedrag
o HABITUATIE: leren om niet te reageren op herhaalde presentatie van stimulus -> reageren enkel op ‘verandering’
bv. wonen naast treinspoor -> na een tijd stoort dit geluid niet meer
o SENSITISATIE: bv. je steeds meer ergeren aan kind dat je komt storen
o MERE EXPOSURE EFFECT: geleerde voorkeur voor stimuli waaraan we vroeger reeds zijn blootgesteld
bv. naamlettereffect, voedselvoorkeuren (max. 10X proeven) -> voorkeur voor dingen waar we vertrouwd mee zijn
2) KLASSIEKE (Pavloviaanse) CONTIONERING: samen aanbieden van twee prikkels -> verband tussen prikkels
Pavlov: fysiologie van spijsvertering (nobelprijs), per toeval psychische reflex gevonden
definitie: Een basisvorm van leren waarbij stimulus die aangeboren reflex produceert geassocieerd wordt aan oorspronkelijk
neutrale stimulus die dan de kracht verwerft om een nieuwe respons uit te lokken.
Mowrer en Mowrer: plasbroekje met wekker voor kinderen die bedwateren zonder onderliggend fysiologisch probleem
kenmerken: o acquisitie/verwerving: initiële leerfase (voorwaardelijke + onvoorwaardelijke stimulus samen aangeboden)
-> conditionering afhankelijk van functie en interval
bv. motorische respons: kort interval best (bv. oogknipperreflex)
viscerale respons: lang interval best (bv. hartslag/salivatie)
geconditioneerde angst: interval na vele seconden/minuten
geconditioneerde aversie: zelfs interval tot 24h (bv. voedselaversie)
o extinctie/uitdoving: afzwakking van geconditioneerde respons in afwezigheid van onvoorwaardelijke stimulus
≠ afleren, maar wel onderdrukking van stimulus
-> exposure behandeling van angsten, herval is mogelijk na succesvolle behandeling
o spontaan herstel: terug optreden van uitgedoofde voorwaardelijke respons na bep. tijd/door onafh. stressor
o generalisatie: uitbrengen van geconditioneerde respons na stimuli die gelijken op geconditioneerde stimulus
o discriminatie: selectief leren |-> perceptueel/functioneel/semantisch
o onvoorspelbaarheid: wanneer generalisatie/discirminatie onduidelijk is treedt er neurotisch gedrag op
o hogere orde conditionering?
o sensorische pre-conditionering: eerst prikkels linken, nadien één prikkel linken aan bv. angst (“indirect” leren)
o geconditioneerde inhibitie: prikkel -> effect, prikkel + 2de prikkel -> geen effect (exposure behandeling)
voorbeeld: ‘Little Albert’ (1920, Watson) -> ‘Alles is aangeleerd’ (behaviorisme)
opmerking: Niet alle associaties worden even makkelijk geleerd. -> exp. smaakaversie (Garcia) -> ‘biological preparedness’
smaakaversie toepassingen: chemotherapie, alcoholisme behandelen (Antabuse)
3) OPERANTE (instrumentele) CONDITIONERING: samen optreden van gedrag en gevolg -> verband tussen gedrag en effect
Edwin L. Thorndike: exp. naar intelligentie van katten (in doos met spullen, bepaalde handeling opent deur) -> Wet van Effect
Burrhus F. Skinner: leren door consequenties (skinnerbox met bv. hendel = voedsel) ==> gewoontes aanleren
-> radicaal behaviorisme: geen theorieën over wat geleerd wordt, enkel over welke situatie leidt tot welk gedrag
Edward C. Tolman: doelgericht gedrag stellen (kat leert over respons outcome relaties)
Wie heeft gelijk? exp.: doolhof vs. radial maze, cruciale test: outcome devaluatie na aanleren van operant effect -> Tolman, niet altijd!!
(action -> habit: psycho-actieve stoffen versnellen dit)(habit -> action: komt pas op bepaalde leeftijd)
definitie: consequenties van gedrag (pos/neg/ prikkels) beïnvloeden de kans dat dat gedrag opnieuw gesteld zal worden!
procedure: effect laten volgen op respons eventueel afhankelijk van discriminatieve prikkel
resultaat: verandering in frequentie/intensiteit van gedrag/respons
voorbeelden: opvoeding, ouders, baby’s die huilen (vanaf enkele maanden)…
soorten contingentie: o pos. bekrachtiging (beloning) => gedrag↑
o neg. bekrachtiging (vermijding) -> bv. wegblijven uit de les o.w.v. sociale angst => gedrag↑
o pos. straf (klassieke straf) -> bv. kind dat zeurt een slag geven => gedrag↓
o neg. straf (omission training) -> bv. gsm afnemen indien te laat thuis => gedrag↓
eigenschappen: aanleren, uitdoven, stimulusdiscriminatie en -veralgemening (idem als klassieke conditionering)
2