Leerstoornissen
Leerproblemen
Begripsomschrijving
Leerproblemen: Het hoofdprobleem, naar gelang de oorzaak is het leermoeilijkheden of leerstoornissen.
Leerstoornissen: het probleem ligt primair bij het kind. Er gaat iets fout bij de input/verwerking/output in de
hersenen waardoor het kind bepaalde leerproblemen gaat vertonen.
Leermoeilijkheden: een andere primaire oorzaak, waardoor de leermoeilijkheden secundair zijn. (bv lage
intelligentie)
DSM 5
Leerstoornis als paraplubegrip voor problemen met rekenen, lezen, schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid
Voorwaarden leerstoornis volgens DSM 5:
- Moeilijkheden met leren en schoolse vaardigheden
o Traag woorden lezen, begrijpend lezen, spelling, geschreven uitdrukkingen, getalbegrip…
- Schoolse vaardigheden bevinden zich substantieel en meetbaar onder wat verwacht wordt voor de
leeftijd. Er worden gebreken veroorzaakt in schoolse en betekenisvolle activiteiten en dagdagelijks
leven.
- De problemen beginnen tijdens de schooljaren
- Andere stoornissen of ongunstige gesteldheid moeten uitgesloten worden
Leerstoornissen binnen ICF
Problemen met leren in kaart brengen aan de hand van functies en activiteiten & participatie
Vb: Dyscalculie
- Functies: werkgeheugen
- Activiteiten en participatie: leren en toepassen van kennis
o Activiteit: veel fouten bij rekenprocedures uit het hoofd
o Participatie: kind durft niet meer te antwoorden tijdens de les
Opportunity Propensity Model
Factoren die invloed hebben op het leren, gebundeld in 3 categorieën:
- Opportunity: geboden kansen om tot leerprestaties te komen
o Instructies op school…
- Propensity: kindgebonden factoren om geboden kansen te benutten
o Intelligentie, werkgeheugen, motivatie… (cf. Spons die absorbeert)
- Distale: verklaren waarom sommige kinderen meer blootgesteld worden
aan O-factoren en/of beschikken over meer P-factoren
o Sociaal economische status, woonplaats…
Etiologie
Leerstoornissen hebben een neurologische basis en erfelijke component (vb: dyslexie bij ouders verhoogt de
kans om zelf dyslexie te krijgen tot 30 à 50%)
Nagaan of er nog familie is met leerstoornissen
,Prevalentie
- Dyslexie: 5% tot 7% 60% mannen
- Dyscalculie: 2% tot 7% ratio man-vrouw is gelijk
Comorbiditeit
- Leerstoornissen bij 20% tot 45% van de kinderen ADHD
- Omgekeerd: 20% tot 40% van de kinderen met leerstoornissen voldoen aan de criteria voor ADHD
- Leerstoornissen en ernstige tekorten qua motorische coördinatie
o Dyslexie + DCD varieërt van 19% tot 54%
o 25% van de kinderen met dyscalculie heeft ook DCD
Diagnostiek
- Ernst: geobjecteerd aan de hand van testresultaten
- Hardnekkigheid: ondanks goede hulp/instructie gedurende een bepaalde tijd, niet de verwachte
vooruitgang
- Exclusie: leerprobleem is primair, er is geen andere oorzaak/verklaring
Verschuiving visie DSM 4 naar DSM 5
DSM 4: Leerstoornissen stonden als aparte diagnoses beschreven. De focus lag op medische modellen en
basisfunctiemodel
DSM 5: Verzameling van de stoornissen onder één paraplubegrip, geëvolueerd naar biopsychosociaal model
(ICF). Kind wordt in zijn geheel bekeken, er worden minder etiketten geplakt.
Kritisch kijken naar huidige diagnostiek
Etiketten zijn niet altijd positief
Voordelen: positief dat we leerstoornissen sneller kunnen opsporen en er zo voor kunnen zorgen
dat deze in het gewoon onderwijs kunnen blijven. Door te etiketteren hecht men geloofwaardigheid
aan de stoornis, geeft erkenning aan het kind en aan de ouders dat ze weten dat er een probleem
is.
Nadelen: Door een etiket krijgt het kind het idee dat het probleem bij zichzelf ligt, bij zijn identiteit.
Je zegt tegen het kind ‘er is iets mis met jou’. Het idee “Hij heeft een stoornis, dus hij zal het toch
nooit kunnen”. We gaan ons te veel focussen op de stoornis zelf en niet meer op het kind.
Leerproblemen
Leerproblemen als gevolg van:
- Lagere intelligentie
- Centraal-neurologische stoornissen
- AD(H)D
- DCD
- Neuropsychologische onrijpheid
- Psychomotorische stoornissen
- Zintuigelijke beperkingen
- Psychologische problemen
- Middelen gebruik
- …
,Psychomotorische ontwikkeling en therapie
Begripsomschrijving
Psychomotoriek = de ontwikkeling van de motoriek in relatie tot de cognitieve, sociaal-affectieve en zuiver
motorische elementen
- Motorisch: spieren, gewrichten…
- Cognitief: bepaalde doel, plan van aanpak…
- Sociaal: met wie, naar wie, alleen of in interactie…
- Emotioneel: hoe voel je je erbij, welk effect hebben emoties op je houding…
Motorisch-intentioneel bewegen: doelgericht inzetten van het lichaam en bewegingen
Holistische visie: alles is aan elkaar verbonden
Vb: autorijden – bedienen pedalen, verkeersregels, hoffelijkheid, angst
Neuromotorische ontwikkeling
Van reflex tot intentioneel bewegen:
- Kind start met plotse + reflexmatige bewegingen
o Plotse, korte reflexreacties (kniepees)
o Houdingsreflexen (assymetrische tonische nekreflex)
o Bewegingsreflexen (loopreflex)
- Kind ontdekt door de reflexen bijhorende bewegingen en leert die voelen
- Worden steeds meer gewilde, intentionele bewegingen – kind leert de perifere neurologie in gebruik
te nemen door middel van centrale neurologische systemen
Sensomotoriek en perceptuomotoriek
Bewegen is onlosmakelijk gebonden met waarnemen en een daarbij horend leerproces
Sensomotoriek: nabije waarnemingsmotoriek
- Voelen en bewegen
- Ruiken en bewegen
- Proeven en bewegen
- Houdingsgevoel
- Bewegingsgevoel
- Evenwicht
Perceptuomotoriek: verre waarnemingsmotoriek
- Zien en bewegen
- Horen en bewegen
Geïntegreerd leren Senso-perceptue-cognitief-motorisch integratiesysteem
- Motoriek: het bewegen
- Sensoriek: het waarnemen
- Perceptie: betekenisgeving, wat neem ik waar
- Cognitie: betekenis in een ruimere context kunnen plaatsen (geheugen)
Vb: blokjes in passende vormen leggen
- motoriek: blokjes vastnemen en verplaatsen, manipuleren
- sensoriek: voelen van het blokje, zien van het gat
- perceptie: voelen in welk gat het blokje past, weten dat er voor elk gat één blokje is
- cognitie: nog in ontwikkeling, na oefenen de blokjes snel juist kunnen leggen
, Embodied cognition
= lichaam en geest zijn één geheel, onze hersenen zijn verbonden met de eigenschappen/mogelijkheden van
ons lichaam. Nieuw leren ontstaat vanuit het aanleggen van verbindingen in de hersenen. Motorisch leren
ontstaat vanuit de handeling
Gebruiken van het lichaam heeft effect op: ruimtelijk voorstellingsvermogen, tellen & hoeveelheidsinzicht,
getalbegrip… (vb: tellen op de vingers)
Behandelen leerproblemen
Visie: bij leerproblemen moet er specifiek en taakgericht gewerkt worden aan de leerlijn voor het
betreffende probleem: Bij rekenproblemen moet er gerekend worden – bij schrijfproblemen geschreven…
Er moet ook aandacht zijn voor onderliggende psychomotorische problemen en of vanuit de
psychomotorische invalshoek
Sociaal-emotionele invalshoek
Invloed van het inwendige en uitwendige op het bewegen en handelen
- Emotie: hoe iemand zich voelt houding, manier van bewegen…
- Sociaal: interactie met anderen, plaats in groep leidende houding, manier van praten
Aandacht voor hoe deze aspecten het functioneren van een kind kunnen beïnvloeden
Psychomotorische bewegingstherapie: vorm van bewegen om algemeen, psychologisch welbevinden te
vergroten (spel kan zowel een middel als doel zijn voor de ergotherapeut)
Behandeling: CSSA-model
= basis voor doelgericht handelen
Concreet: materiële handelingen, concreet materiaal – tastbaar
- Tellen met knikkers, MAB-materiaal, woorden leggen met letterdoos…
Schematisch manipuleerbaar: Er is nog tastbaar, verplaatsbaar materiaal, maar met zeker abstractie
- Kaartjes, wasknijpers, locodozen… fouten kunnen makkelijk bijgestuurd worden
Schematisch afgebeeld: Werkblaadjes, werkboeken, maar met tekeningen/afbeelden/gestructureerde
getalbeelden
- Fouten blijven zichtbaar, schrijven van het antwoord
Abstract: opdrachten op mentaal niveau, met symbolen en tekens
Belang van handelen en handelend leren
- Handelend leren: doelgerichte handelingen om het leren en inzicht te bevorderen
- Een mentale handeling wordt eerst fysiek gedaan
- Zelf zaken ontdekken, doorleven, voelen, eigen maken…
Link met embodied cognition; aanwijzend tellen, leggen van hoeveelheden met je handen