Epidemiologie examenvragen
Meerkeuzevragen
Bij zeugen is de basis reproductie ratio voor klassieke varkenspest in een niet-gevaccineerde
populatie gelijk aan 12. In een gevaccineerde populatie zakt de reproductieratio naar 0,7. Welk van
de onderstaande beweringen is (zijn) juist op basis van bovenstaande info
A In een groep niet-gevaccineerde zeugen zal één KVP geïnfecteerde zeug gemiddeld 12 andere
zeugen infecteren
B Een gevaccineerde zeug zal gemiddeld 0.7 gevoelige (niet-gevaccineerde) zeugen infecteren
C Vaccinatie reduceert de transmissie onvoldoende om de verspreiding op termijn onder controle te
krijgen
D In een groep niet-gevaccineerde zeugen zullen er gemiddeld 12 zeugen geïnfecteerd geraken als de
KVP wordt geïntroduceerd
De basis reproductie ratio
A geeft een indicatie van de snelheid van spreiding van een infectieziekte.
B is steeds groter dan 0 voor een endemische ziekte.
C wordt berekend om de pathogeniciteit van een infectie te bepalen.
D kwantificeert het totaal aantal secundaire gevallen die per dag veroorzaakt worden door één
infectieus dier.
De ware prevalentie van een ziekte in een populatie is 20%. Om de ziekte op te sporen wordt
gebruik gemaakt van een diagnostische test met een sensitiviteit van 100% en een specificiteit van
65%. Hoe groot zal de schijnbare prevalentie zijn?
A Dit kan niet berekend worden aan de hand van de beschikbare gegevens.
B 20%
C 13%
D 48%
In bepaalde delen van de Baltische staten is Afrikaanse Varkenspest endemisch aanwezig bij in het
wild levende everzwijnenpopulaties. Uit deze stelling kan besloten worden dat:
A Het aantal nieuw geïnfecteerde dieren in deze populaties constant toeneemt.
B Alle in het wild levende everzwijnen in deze gebieden antistoffen bezitten tegenover Afrikaanse
Varkenspest maar geen klinische symptomen ontwikkelen.
C De seroprevalentie in deze everzwijnenpopulaties min of meer constant blijft.
D Deze everzwijnenpopulaties geen gevaar meer vormen voor de verspreiding van het Afrikaanse
Varkenspest virus.
In een gevallen-controle studie
A Is de OR de aangewezen maatstaf voor associatie
B Kan de associatie onderzocht worden tussen verschillende risicofactoren en de ziekte
C Worden de controles ad random geselecteerd uit de populatie
D Wordt er geselecteerd op basis van de risicofactor
,In een populatie van 1000 varkens is de schijnbare prevalentie van Mycoplasma Hyopneumoniae
40%. We weten echter dat er 30 vals positieve en 20 vals negatieve diagnoses waren. Wat is de
specificiteit van de gebruikt test?
a) 94,9%
b) 96,7%
c) 95,1%
d) Geen enkele van bovenstaande antwoorden is juist.
In een studie wordt op 120 willekeurig gekozen melkleverende bedrijven in Vlaanderen een
tankmelkstaal genomen. In de melk wordt gezocht naar antistoffen tegen IBR. Deze studie is :
A Cross-sectionele studie
B Niet zinvol want er kunnen geen conclusie getrokken worden over het voorkomen van IBR als niet
alle bedrijven worden bemonsterd
C Opgezet om de prevalentie van IBR op bedrijs- en dierniveau in Vlaanderen in te schatten
D Opgezet om de cumulatieve incidentie van IBR in vlaanderen in te schatten
Lees onderstaande tekst en geef aan welk van de onderstaande stellingen correct is mbt deze
tekst. In een observationele studie werd het Ca 2+ gehalte in het plasma van paarden bepaald die
voor koliek worden binnen gebracht in de kliniek (aantal 15) en bij gezonde proefpaarden (aantal
12). Uit deze studie bleek dat het gemiddelde Ca2+ gehalte in het plasma van koliekpaarden
significant (p<0,05) hoger is dan bij gezonde paarden.
a) Als een paard met koliek symptomen wordt aangeboden, maar het Ca2+ gehalte is niet hoger dan
dat bij gezonde paarden, is het geen echt koliek geval en moet naar een andere oorzaak gezocht
worden.
b) P < 0,05 wil zeggen dat de kans dat we foutief concluderen dat het gemiddelde Ca2+ gehalte bij
koliekpaarden hoger is dan bij gezonde paarden kleiner is dan 5%.
c) Om een statistisch significant verschil aan te kunnen tonen tussen 2 groepen dieren voor een
bepaalde parameter (bv. Ca2+ gehalte) heb je steeds minimaal 20 waarnemingen per groep nodig en
dus kunnen we geen conclusies trekken uit deze studie.
d) Dit resultaat toont aan dat er een causaal verband bestaat tussen het Ca2+ gehalte in het bloed en
de kans om koliek te ontwikkelen.
Op een melkveebedrijf wordt een longitudinale survey uitgevoerd gedurende zes maanden met als
doel de incidentie te bepalen van subklinische mastitis (uierontsteking). Gedurende deze periode is
de gemiddelde bedrijfsgrootte 70 dieren en 15 gevallen van subklinische mastitis worden
waargenomen. Zowel bij aanvang als op het einde van de studie waren alle dieren gezond (geen
klinische mastitis). Wat is de incidentiedichtheid als je ervan uitgaat dat een dier gemiddeld een
halve maand ziek is en daarna ook nog eens een halve maand immuun is.
A 0.44 per koejaar.
B 0.22 per koejaar.
C 0.04 per koejaar.
D De incidentiedichtheid kan niet berekend worden aangezien je niet
, Na het uitvoeren van een cohort studie bij een beperkt aantal renpaarden bekomt men RR= 4.5
(ondergrens : 95% CI = 0.97, bovengrens 95%, CI= 14.98) Hoe kan dit resultaat worden
geïnterpreteerd)
A De aanwezigheid van de risicofactor verhoogt waarschijnlijk de kans op de aanwezigheid van de
ziekte maar aangezien 1 binnen het betrouwbaarheidsinterval valt kunnen we dit niet met 95 %
zekerheid zeggen
B 1 valt binnen het betrouwbaarheidsinterval dus er is geen invloed van de risicofactor op de ziekte
C De aanwezigheid van de risicofactor verhoogt de kans op de aanwezigheid van de ziekte
D 1 valt binnen het betrouwbaarheidsinterval dus er kunnen geen besluiten getrokken worden
Na het uitvoeren van een dwarsdoorsnede studie bij 1000 schapen vindt men een OR, die het
verband beschrijft tussen het type (melkschaap versus vleesschaap) en het voorkomen van miasis
(een parasitaire huidaandoening), van 1.3 (ondergrens 95% CI = 0.39; bovengrens 95%% CI = 8.52).
Hoe kan dit resultaat geïnterpreteerd worden?
A De aanwezigheid van de risicofactor verhoogt waarschijnlijk de kans op de aanwezigheid van de
ziekte maar aangezien 1 binnen het betrouwbaarheidsinterval valt kunnen we dit niet met 95%
zekerheid zeggen.
B De OR valt binnen het betrouwbaarheidsinterval dus is er een significant verband tussen de
risicofactor en de ziekte.
C 1 valt binnen het betrouwbaarheidsinterval dus er kunnen geen besluiten getrokken worden.
D Aangezien 1 binnen het brede betrouwbaarheidsinterval valt en de OR slechts in beperkte mate
afwijkt van 1 moet besloten worden dat er geen aanwijzingen zijn om te denken dat het type schaap
de kans op voorkomen van miasis beïnvloedt.
Naar aanleiding van de AFS (Afrikaanse Varkenspest) dreiging bij het varken, werd een verhoogde
passieve surveillance geïnstalleerd. Dit wil zeggen dat ... (selecteer het (de) correcte
antwoord(en)):
A Specifiek op risicobedrijven (bvb. Bedrijven met import) er een verhoogd aantal stalen wordt
genomen.
B Een verhoogd aantal stalen wordt genomen bij varkens welke worden getest voor de aanwezigheid
van AFS.
C Op basis van de mortaliteitsdata verzameld door Rendac (=kadaverophaaldienst) er wordt
opgevolgd of er een stijging is in de mortaliteit in de varkenspopulatie.
D Alle dierenartsen een mail hebben ontvangen waarin de klinische symptomen van AFS worden
herhaald en de dierenartsen worden opgeroepen om alle verdachte gevallen meteen te melden aan
de bevoegde overheid.
Katje ‘Lee’ heeft de afgelopen maanden de media gehaald omdat het mogelijk geïnfecteerd was
met Rabiës. Welke van de onderstaande stellingen over rabiës is (zijn) correct? Rabiës :
A Veroorzaakt naar schatting 60000 sterftes per jaar
B Wordt voornamelijk overgedragen via hondenbeten
C Is een bacteriële ziekte die het zenuwstelsel aantast
D Is een ziekte waarvoor niet gevaccineerd kan worden
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur diergeneeskundeGent. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.