Hoofdstuk 4 realisme of fantasie, de basiskeuze – leesbeesten en boekenfeesten
4.2 Historische verhalen
De eerste historische verhalen voor de jeugd stonden helemaal ten dienste van de liefde voor het
vaderland, maar spoedig won het avontuurlijk aan belang en in de jaren vijftig van de twintigste
eeuw kende het genre een grote bloei. In de tweede helft van de jaren tachtig won het genre
opnieuw aan populariteit, ook bij volwassenen. Het genre had intussen een belangrijke evolutie
doorgemaakt. Het was niet langer typisch voor jongens, de nadruk kwam op de geschiedenis van de
gewone man te liggen en de grenzen van de eigen, nationale of Europese geschiedenis werd
overschreden.
De belangstelling van kinderen voor historische verhalen begint meestal pas vanaf zo’n negen jaar,
de leeftijd waarop het tijdsbegrip zich verdiept. De belangrijkste lezersgroep is tussen elf en vijftien
jaar oud. Vanaf zo’n jaar of elf is de lezer beter in staat om verbanden te leggen tussen verleden en
heden en krijgt hij greep op abstracte begrippen als vrijheid en rechtvaardigheid.
Elke historische roman groeit uit een samenspel van feiten en fictie. Afhankelijk van de verhouding
tussen feiten en fictie kunnen we vijf soorten onderscheiden. (1) Het aandeel van de feiten is het
grootst in die verhalen waarin historische figuren centraal staan. (2) De meeste historische verhalen
voeren een verzonnen hoofdpersonage in een exact gesitueerde historische periode ten tonele. Met
feitelijke details brengt de auteur de gekozen periode tot leven. (3) In een derde categorie historische
verhalen is alleen de ‘sfeer’ historisch. De lezer krijgt de indruk dat het verhaal zich afspeelt in het
verleden, maar er zijn geen data of namen die dat bevestigen. (4) Wanneer ook de ruimte volledig
fictief is, belandt het historische verhaal in het grensgebied met het fantastische genre. (5) Een apart
genre vormen verhalen waarin mythische helden of goeden een rol spelen.
Van oudsher is de historische jeugdroman een opvallend moraliserend genre. Ook de meeste recente
historische verhalen confronteren de jongere met waarden en normen.
4.3 Oorlogsverhalen
Vanaf ongeveer 1960 ligt het accent in oorlogsverhalen voor de jeugd meer op de emotionele,
affectieve gevolgen van de oorlog dan op het avontuurlijke. Het standpunt verschuift daarbij van de
volwassen held naar het kind of de jongere die probeert te overleven in oorlogstijd. Dat maakt de
oorlogssituatie gevoelsmatig herkenbaar voor de hedendaagse jonge lezer.
,Hoofdstuk 5 woord en beeld – leesbeesten en boekenfeest
5.3 Informatieve boeken
De inhoud en aanpak van informatieve boeken evolueren met de leeftijd van de doelgroep. Kleuters
vanaf drie leren uit informatieve boeken vooral nieuwe woorden en begrippen. Door samen met een
volwassene te kijken en te benoemen, breiden ze hun kennis uit. Naast aanwijsboeken zijn
zoekboeken en doe-boeken populair. Voor beginnende lezers zijn er weinig aangepaste boeken. Voor
kinderen vanaf zeven neemt het aantal boeken toe, met vooral veel of grote illustraties en weinig
tekst. Maar het grootste aanbod is bedoeld voor kinderen vanaf acht à negen, de leeftijd waarop ze
leesvaardig en leergierig zijn. Aansluitend bij het ervaringsgericht onderwijs ligt de klemtoon in veel
boeken op het ontdekken. Veel boeken voor twaalfplussers bieden hapklaar materiaal voor
spreekbeurten of projecten. De belangrijkste criteria voor informatie boeken:
- Inhoud.
De inhoud moet correct zijn, binnen bepaalde grenzen volledig, betrouwbaar en actueel. Het is een
pluspunt als het boek stereotiepe denkbeelden weerlegt en waar mogelijk relativeert. Proeven mogen
vanzelfsprekend geen gevaar opleveren voor kinderen.
- Opbouw.
De informatie moet duidelijk en samenhangend gepresenteerd worden in relevante hoofdstukken of
thema’s. Processen moeten duidelijk en stap voor stap worden uitgelegd. Inhoudsopgave, register en
index moeten correct, volledig en vlot hanteerbaar zijn.
- Taal.
Het boek moet geschreven zijn in een heldere, begrijpelijke taal, afgestemd op de doelgroep. Moeilijke
woorden moeten verklaard worden.
- Vorm.
De lay-out moet overzichtelijk en aantrekkelijk zijn. Tekst en illustraties moeten goed op elkaar
afgestemd zijn. De illustraties moeten actueel, relevant en correct zijn, scherp afgedrukt en met
duidelijke onderschriften.
Waarom informatieve boeken belangrijk zijn voor kinderen:
- Kennis op doen.
- Kennis maken met non-fictie.
- Leestechniek en leesmotivatie wordt vergroot.
Alle woorden die kinderen leren worden opgeslagen in het woordgeheugen of het mentaal lexicon.
Om die ontwikkeling goed te kunnen beschrijven moeten we eerst even stilstaan bij wat de betekenis
van een woord is. Als je een kind wilt duidelijk maken wat de betekenis van een woord is, dan kun je
dat op verschillende manieren doen. Je kunt hetgeen aanwijzen en duidelijk maken wat je ermee
kunt doen. We noemen dat wel de concrete betekenis van een woord. Je kunt de betekenis van een
woord ook duidelijk maken door een omschrijving te geven. Het lastige van zo’n omschrijving is dat je
gebruikmaakt van een aantal andere begrippen. We noemen dit de abstracte betekenis van het
woord. Tot slot kun je de betekenis van een woord ook duidelijk maken door het te gebruiken in een
context die de betekenis verduidelijkt. Alle relaties die een woord heeft met andere woorden
noemen we de contextuele betekenis.
Je kunt de ontwikkeling van het woordgeheugen beschrijven met behulp van de drie
betekenisaspecten van woorden. Vanaf 1 jaar leren kinderen vooral de concrete betekenis van
woorden. Kinderen leren in deze fase vooral dat taal verwijst naar de dingen om hen heen. Vanaf 2
jaar maken kinderen zich de abstracte betekenis van woorden eigen. Kinderen leren welke zaken een
bepaalde klasse of concept vormen. Als kinderen eenmaal ontdekt hebben dat woorden een
gemeenschappelijk betekeniselement hebben, gaat de uitbreiding van de woordenschat soms heel
snel.
Twee bekende fouten zijn de onderextensie van een woord (een te beperkte toepassing) en de
overextensie (een te brede toepassing). In beide gevallen heeft een kind de grenzen van een concept
nog niet goed in beeld.
Vanaf 3 à 4 jaar ligt de nadruk in de ontwikkeling van het woordgeheugen meer op de verschillende
relaties tussen woorden. Een kind is nu ook in staat om nieuwe woorden te leren buiten de directe
ervaring om.
4.1.2 Woordenschatverwerving
In de spontane taalontwikkeling zijn er drie belangrijke principes voor woordenschatverwerving. Ze
worden meestal aangeduid als:
- Labelen.
Bij labelen koppel je een woord aan een voorwerp of gebeurtenis uit de werkelijkheid. Voor jonge
kinderen is deze manier van betekenis toekennen nog sterk contextgebonden. De betekenis kan te
beperkt zijn of te ruim. Labelen vindt altijd plaats in een concrete context.
- Categoriseren.
Als een kind een aantal woorden kent, kan het ook betekenissen met elkaar combineren en woorden
onderbrengen bij overkoepelende begrippen. We noemen dat categoriseren. Hierbij is een kind in
staat om betekenisklassen te onderscheiden.
- Netwerkopbouw.
In het begin van het leren van nieuwe woorden heeft een kind nog vaak moeite met het categoriseren.
Volwassenen corrigeren als een kind iets aanduidt met een verkeerd woord. Op deze manier wordt de
woordenschat van kinderen uitgebreid door netwerkopbouw.
, 4.1.3 Woordleerstrategieën
Naast de principes wordt er in het onderwijs ook heel gericht aandacht besteed aan het aanleren van
nieuwe woorden. Een leerkracht leert de kinderen vaak een aantal strategieën aan om achter de
betekenis van een woord te komen. We kennen de volgende woordleerstrategieën:
- Analyseren van een woord.
- Gebruikmaken van de (verbale en non-verbale) context.
- Gebruikmaken van een bron in de eerste of de tweede taal.
- Letten op overeenkomsten tussen de eerste en tweede taal.
4.1.4 Woorden leren in een tweede taal
Het proces van het leren van een tweede taal is anders dan het leren van een eerste taal. Het gaat
om de volgende verschillen:
- De eerstetaalverwerving begint vlak na de geboorte en verloopt volgens een vast patroon; het leren
van een tweede taal begint op latere leeftijd en er zijn grote verschillen in het tempo waarin iemand
een tweede taal leert.
- Iemand die een eerste taal leert, wordt meestal een volwaardig taalgebruiker, zekere op het
syntactisch niveau. Voor tweedetaalleerders is dat lang niet altijd het geval. Hun taalvaardigheid ligt
vaak onder het niveau van iemand die dezelfde taal als moedertaal heeft. Iemand die een tweede taal
spreekt, houdt vaak ook een licht accent.
- Een kind dat een taal leert, doet dat zonder voorkennis. Iemand die een tweede taal leert doet dat
altijd met de kennis van de eerste taal. Je ziet dan dat het leren van de tweede taal wordt beïnvloed
door de eerste taal. We noemen dat verschijnsel wel interferentie.
- Het leren van een eerste taal verloop tover het algemeen spelenderwijs. Iemand die een tweede taal
leert, doet dat veel bewuster.
- Het leren van een eerste taal is sterk gekoppeld aan de algemene ontwikkeling van een kind. Dat is in
veel mindere mater het geval bij de tweedetaalverwerving.
4.2 Instructie bij woordenschat
4.2.1 Het selecteren van nieuwe woorden
Bij het woordenschatonderwijs staat het aanleren van de betekenis van woorden centraal.
Met de gevoelswaarde wordt de positieve of negatieve lading die een woord bij een gebruiker
oproept bedoelt.
De inhoud van woordenschatonderwijs:
- Woorden (met vaste functiewoorden). Bij veel woorden kun je de betekenis duidelijk maken door een
omschrijving te geven. Dat geldt voor zelfstandige naamwoorden of werkwoorden. Maar er zijn ook
veel woorden in de taal die niet zo’n duidelijke betekenis hebben, woorden zoals de, die, want en op.
Dat soort woorden noemen we wel functiewoorden.
- Vervoegingen. Vervoeging is de vormverandering die optreedt bij werkwoorden als je ze combineert
met een bepaald onderwerp of in de verleden tijd zet.
- Verbuigingen. Bij verbuiging gaat het om kleine vormveranderingen van woorden waarmee kleine
betekenisaspecten worden uitgedrukt. Je moet dan denken aan het meervoud van woorden, de
verkleinwoorden of de -e doe om bepaalde gevallen achter een bijvoeglijk naamwoord komt.
- Vaste woordcombinaties.
- Veelvoorkomende woordcombinaties.
- Spreekwoorden en gezegden.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur veerlekl. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,24. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.