Wenke Helsen examen januari 2020
Prof-i-leren 3: Onderzoek
Stappenplan van een onderzoek:
1. Oriëntatie – verkennen van onderzoeksthema
Is je onderzoek oké?
a. validiteit: je onderzoekt datgene wat je wilt onderzoeken, met zo min mogelijke
systematische verstoringen
a. interne validiteit: resultaat, proces, democratische, katalyserende en
dialogische validiteit eigen onderzoek
b. externe validiteit: je bewust zijn van de reikwijdte van de uitspraken die je doet
in je onderzoek = duidelijk aangeven op welke onderzoekssituatie ze betrekking
hebben
b. betrouwbaarheid: het onderzoek levert dezelfde resultaten op als het wordt herhaald
of door iemand anders wordt uitgevoerd
c. triangulatie: verschillende bronnen, op verschillende manieren data verzamelen en
data laten verzamelen en analyseren door verschillende personen
,Wenke Helsen examen januari 2020
2. Richten – onderzoeksplan
, Wenke Helsen examen januari 2020
3. Meetinstrument maken
3.1. Observeren
observeren: doelgericht kijken naar situaties in de onderwijspraktijk
Je onderzoeksvraag en deelvragen zijn bepalend voor wie, wat en hoe je gaat observeren.
Je formuleert je observatiedoel op basis van deze vragen. Het is belangrijk je doel goed af te
bakenen.
Het is verstandig vanuit een duidelijk doel te observeren.
Op welke wijze observeer je?
mogelijkheid 1 mogelijkheid 2
hoeveelheid? eenmalig vaker
actief? participerende niet-participerende
live? direct indirect (bv. opname)
structuur? minder gestructureerd gestructureerd
waar? natuurlijke situatie kunstmatige situatie
wie? door anderen zelfobservatie
Richtlijnen voor het vastleggen van waarnemingen:
1) Formuleer observatiedoelen en gebruik observatiepunten.
2) Documenteer je observaties (plaats, datum, tijdstip, geluidsopnames, etc.).
3) Beschrijf waarneembaar verbaal en non-verbaal gedrag. Vermijd interpretaties.
a. projectie: eigenschappen, verlangens, motieven en drijfveren die je zelf bezit
toedichten aan anderen
b. vertekening: door sympathie of antipathie verschillende betekenissen aan het
gedrag geven omdat je iemand mag of niet mag
c. stereotypering: je laten beïnvloeden door denkbeelden over eigenschappen
van een bepaalde groep, wat vaak leidt tot vooringenomenheid
4) Beschrijf bij minder gestructureerde observaties de relevante stimulusconditie.
Gedrag vindt niet zomaar plaats. Er gaan prikkels (stimuli) aan vooraf, en daarop
volgen nieuwe prikkels. Om gedrag te kunnen interpreteren is het belangrijk om de
stimuli die onmiddellijk aan het gedrag voorafgegaan te noteren, en ook de stimuli
die onmiddellijk op het gedrag volgen.