3 functies van geld
1. Rekenmiddel; Waarde producten wordt in geld uitgedrukt; waarde verschillende goederen
kan met elkaar vergeleken worden.
2. Ruilmiddel; Bij het kopen van goederen dient geld als ruilmiddel; je kan ermee betalen.
3. Spaarmiddel; Je kunt geld bewaren.
Chartaal geld= Munten en bankbiljetten.
Giraal geld= Tegoeden van klanten bij banken in vorm van betaalrekening
(rekening-couranttegoed).
Substitutie= Omzetten van chartaal geld in giraal geld of andersom.
Oppotten= Geld bewaren zonder dat het iets oplevert (renteloos bewaren).
Ontpotten= Uitgeven van opgepot geld.
Waarvan hoogte rente (vergoering voor spaar- of leengeld) afhankelijk is
1. Risico dat iemand niet terug zal betalen; hoe hoger dit risico, hoe hoger rente.
2. Inflatie of deflatie; koopkracht van geld verandert hierdoor.
3. Tijdsvoorkeur; Je kunt geld niet zelf gebruiken als is uitgeleend; heb je hoge
tijdsvoorkeur (mate van bereidheid om consumptie uit te stellen), dan hecht je veel waarde
aan het nu consumeren en zul je een hogere vergoeding vragen voor het niet zelf kunnen
gebruiken van je geld. Tijdsvoorkeur is persoonsgebonden en cultureel bepaald;
● hoge tijdsvoorkeur→ lenen
● lage tijdsvoorkeur→ sparen
Beleggen= Gezinnen/ bedrijven zetten geld wat ze tijdelijk niet nodig hebben voor
consumptie of investeringen om in financiële of materiële activa.
- Voor het afstand doen van geld ontvang je beloning in de vorm van rente of dividend. Bij
aandelen kan daar nog koerswinst bij komen, wegzetten van spaarrekening is dus vorm van
(risicoarm) beleggen.
- Een belegging is niet noodzakelijk financieel; iemand kan ook beleggen in onroerend goed
(grond/ gebouwen), beloning dan huur, pacht en evt. waardestijging onroerend goed.
Vermogen= Waarde van de bezittingen min de schulden. Wie spaart, bouwt vermogen op.
Vermogensmarkt= Geheel van vraag naar en aanbod van vermogen zowel op korte als
lange termijn.
Geldmarkt= Bij leningen tot 2 jaar spreken we van de geldmarkt.
Kapitaalmarkt= Vermogensmarkt voor lange termijn.
Hoog inkomen kan leiden tot groot vermogen; door deel inkomen te sparen, kan vermogen
toenemen. Hoe hoger inkomen, hoe meer gespaard kan worden en hoe hoger vermogen.
Groot vermogen kan leiden tot hoog inkomen; door vermogen te beleggen in spaargeld,
aandelen, huizen, etc. levert het inkomen op in vorm rente, dividend, huur, etc. Hoe groter
vermogen dat wordt belegd, hoe groter inkomen dat vermogen oplevert.
Verschil inkomen en vermogen:
- Inkomen is stroomgrootheid= gemeten over bepaalde periode.
1
, - Vermogen is voorraadgrootheid= gemeten op bepaald moment.
Rekening-courant/ betaalrekening= Bankrekening waar je geld op stort waarover je direct
kunt beschikken en waarmee je giraal later kunt betalen.
Primair inkomen= Inkomen dat rechtstreeks uit productieproces voorkomt.
Overdrachtsinkomen= Deel van inkomen dat mensen krijgen zonder deelname aan
productieproces. Bestaat uit uitkeringen en subsidies/toeslagen.
Inflatie= Stijging algemeen prijspeil; geld wordt minder waard.
Deflatie= Daling algemeen prijspeil; geld wordt meer waard.
Hoofdstuk 2
Directe ruil= Ruil waarbij goederen of diensten zonder tussenkomst van geld rechtstreeks
geruild worden tegen goederen of diensten.
Indirecte ruil= Goederen geruild tegen geld. Geld dient als ruilmiddel (en rekenmiddel).
Transactiekosten zijn hoog als er veel tijd en energie in de transactie moet worden
gestoken om een ruil tot stand te brengen.
Transactiekosten nemen af door gebruik ruilmiddel.
Producten zijn geschikt om als geld dienst te doen als ze aan de volgende eisen voldoen:
- Deelbaar
- Hanteerbaar (makkelijk te gebruiken; goed formaat)
- Houdbaar
- Waardevast
- Niet-reproduceerbaar
- Algemeen geaccepteerd
Het belangrijkste doel in de ontwikkeling van geld is het streven naar een vermindering van
de ruil- of transactiekosten.
Nominale waarde/ extrinsieke waarde= Waarde die op munt of bankbiljet vermeld staat.
Intrinsieke waarde= Materiaalwaarde munt.
Als intrinsieke waarde > nominale waarde→ publiek smelt munten om.
Fiduciair geld= Geld dat aanvaard wordt doordat men vertrouwen heeft dat er goederen en
diensten gekocht mee kunnen worden.
Wettig betaalmiddel= Bankbiljetten uitgegeven door centrale bank.
Gebruik giraal geld gebaseerd op vertrouwen; op elk moment moet klant giraal tegoed
kunnen opvragen.
Wat centrale bank doet om te voorkomen dat banken niet te veel krediet verlenen,
waardoor zij niet meer aan (chartale) geldopnames kunnen voldoen;
1: Regels onderwerpen;
- Monetair beleid
2
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur irisbosma1. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,19. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.