DEEL 1: Elk gezin, kostbaar kapitaal
1. Geschiedenis
o 3 gezinstijdperken
1. Pre-industrieel gezin
Kleine onderneming
Instrumentele en functionele relaties
Huwelijke gebaseerd op zakelijke gronden (gearrangeerd door ouders of
derden)
2. Modern gezin
Industrialisatie + verlichting
Emoties en affectie
Kind meer centraal
Leerplicht ingevoerd + kinderarbeid afgeschaft
3. Post-modern gezin
Gelijke rechten en plichten (beide partners kunnen ontplooien)
Meer diverse samenstellingen
niet elk gezin is een post-modern gezin (strijd om macht): vrouwen nog steeds meer
huishouden
o Burgerlijk kerngezin (modern gezin)
Gezinsmodel burgerij
vader is hoofd van het gezin
moeder zorgt voor kinderen
klassenverschil: burgerij <-> armen (bedreiging)
arbeidersklassen: bedreigend voor sociale orde
armen gezinnen aan band leggen (kinderarbeid afschaffen + schoolplicht)
armere vrouw werken beschuldigt opvoedkundige taken te verwaarlozen
vrouwen burgerij verenigen (propageren burgerlijk ideaalbeeld)
o opkomst wetenschap
statistisch onderzoek onderzoek over gezinnen/kinderen
vooruitgang medische wetenschap
arbeidersklasse gevaar voor sociale orde en volksgezondheid
liberale welvaartstaat, kinderen zijn te beschermen kapitaal, bevelshuishouding, burgerlijk
kerngezin wordt norm
o onderhandelingsgezin (post-modern gezin)
toename welvaart morele vrijheid
pil geboorteregeling (emancipatie van de vrouw)
privatisering en individualisering
toegekende rollen onderhandelende rollen
levenshoge verantwoordelijkheid inspanning en tijd
toename echtscheidingen (rol van vader)
moeder voor welzijn kind, vader zichtbaar
sociale welvaartstaat, onderhandeling over rollen, kind als autonoom object,
verantwoordelijk voor keuzes, moeder verantwoordelijk tov kind en samenleving
onderhandeling = pedagogische norm
2. sociologie
, o waarom definitie? Werkelijkheid definiëren afbakenen waar je naar wilt kijken en waar je
niet naar wil kijken
o Definitie gezin moeilijk (verschillende gezinsvormen)
Samenlevingsvorm van enkele mensen
Gezin/ familie als overkoepelende term
Natuurlijk (biologische banden) + sociale constructie (sociale relatie/band)
o 3 invalshoeken
1. Existentiële aard: gezin = leefgemeenschap opgebouwd uit gezinsleden die op
eigen/authentieke wijze zich verhouden tot anderen en ermee samenleven
2. Structurele aard: formele grenzen, contouren en structureren van gezinnen
3. Inhoudelijke aard: wijze waarop gezin zichzelf functionele, emotionele, affectieve,
intentionele, politieke en religieuze invulling geeft
o Definitie volgens Levine
Verder dan het biologische
Solidariteitsrelaties tussen individuen
Diepe persoonlijke bindingen
Wederkerigheid
Subjectief fenomeen
o Andere definities:
Juridisch
Sociologisch
Politiek (Verenigde Naties)
o Post-structurele definitie
Elke gezin is elke leefgemeenschap die als dusdanig wordt erkend en/of als dusdanig
wordt ervaren
Gezinnen beschouwd als constructie
Ruimte voor beleving/subjectiviteit
Organisatievorm engagement voor elkaar
1) Engagement op microniveau: individuele betekenisverlening
2) Engagement op macroniveau: gezinsbeleid gezin als hoeksteen van de
samenleving
1. Hedendaagse gezinnen: een onderneming van jewelste
o Complexe, mobiele en flexibele contexten (snelheid, informatie- en communicatiedeling)
o Nieuwe technologieën
o Contact met buitenwereld: 24-uursbezigheid
o Positieve (contact na echtscheiding) + negatieve (vb. kinderporno) gevolgen
o Gedeelde pedagogische verantwoordelijkheid (ouders + kinderen)
o Mensen die technologie niet volgen vervreemding, uitgesloten
o Verandering in gezinsvoering: ondernemen (gezin combineren met werk, kinderen aandacht
geven,…)
2. samenlevingsvormen
, o Verband waar mensen met elkaar samenleven en dat voor de buitenwereld herkenbaar is
Kerngezin
Uitgebreid gezin
Klassiek: personen wonen onder zelfde dak
Gemodificeerd: geografisch ver, maar frequente contacten
1-oudergezin
Ongehuwd samenwonenden
LAT-relatie
Nieuw samengesteld gezin
Co-ouderschap (bilocatie of bird nesting)
Holebi-gezin
Mikado-gezin
Gemengde gezinnen
o Verschillende relatie-/gezinsfasen
1. Jonge stel zonder kinderen: verliefd functioneler samenwonen
2. Uitbreidende gezin: na geboorte eerste kind rolaccumulatie en rolconflicten
3. Gezin met opgroeiende kinderen: carrière + kinderen groeien op
4. Inkrimpende gezin/ lege nest gezin: carrière bouwt af, kinderen verlaten huis
5. Restgezin: partners worden ouder en stilaan bejaard
3. Het gezin als hoeksteen
o Katholiek Vlaanderen: klassiek gezin = norm, hoeksteen
>< grote variatie in gezinssamenstelling
o European Value Study (EVS)
Waardering voor gezin blijft
2 manieren van interpreteren
1) Institutioneel gezin
2) Gezin van alledaagse leven
o David Cooper: einde gezin – leve gezinnen verkaveld, maar springlevend
o Hooghe: einde gezin voorspeld
>< nog steeds hoeksteen
o Van den brink: gezin niet ten dode opgeschreven
Individualisering is niet gelijk aan individualistisch gezin
Verschillende factoren beïnvloeden familiale solidariteit
verschillende samenlevingsvormen, maar gezin bestaat nog
4. de hoeksteen bedreigd
o Modale gezin kleiner
o Minder en latere leeftijd trouwen
o Meer en sneller scheiden (botsende karakter, iemand anders in het spel, verslaving, geweld,
geen toekomstplannen, financiële/seksuele problemen)
gemengd huwelijk en homogeen huwelijk (meer kans om langer te bestaan)
3. demografie
, o Stijgende levensverwachting van mannen en vrouwen (>< corona) vrouwen gemiddeld
ouder (meer zorgbehoevende ouderen toenemende druk op financiën)
o Dalende geboortecijfers (minder kinderen pet vrouw + minder vrouwen met kinderen)
1ste kind latere leeftijd
Stijgende arbeidsparticipatie
2-verdienersgezinnen noodzakelijk (huis kopen)
effect op vergrijzing (groep ouders groten in vergelijking met groep jongeren)
o 4 groepen van gezinsindicatoren:
1. Huishoudens
Huishoudens en familiekernen in plaats van gezinnen en familie
verschillende gezinsvormen
Steeds meer kinderen bij ongehuwd paar (vooral jonge kinderen)
Alleenstaande moeder > alleenstaande vader
Particulier huishouden: 1 of meerdere personen die al dan niet verwant zijn
en die gewoonlijk in dezelfde woning samenleven (gevangenis,
bejaardentehuis, klooster)
Meeste jonge kinderen groeien niet alleen op
Familiekern: minstens 2 personen redelijk constant
Aantal huishoudens steeg, aantal personen per huishoudens daalde
Verandering in samenstelling huishoudens:
Diversifiëring van gezinsvormen en samenlevingsvormen
Toename van niet geregistreerde woonvormen
2. Geboortecijfer en vruchtbaarheid
Daling van het aantal geboortes sinds 2005
Totaal vruchtbaarheidscijfer (TVC, gemiddeld 2.1)) tussen 1960 en 2002
gedaald, na 2002 lichte stijging
Onverenigbaarheidsthese: zorg voor kinderen veel tijd en moeite
onverenigbaar met betaalde arbeid
3. Veroudering//vergrijzing en immigratie
Dalend geboortecijfer + stijgende levensverwachting vergrijzing +
Ontgroening: afname aandeel jongeren als gevolg afname geboortecijfer
Aandeel 65-plussers stijgt, vrouwen in vruchtbare levensfase daalt (minder
geboortes) Belgische bevolking vergrijst
Stijging TVC allochtonen (krijgen eerste kind vroeger)
Emigratie gelijk, immigratie stijgt
Uitsteleffect: vrouwen die geboorte 1 ste kind uitstelden (30+), volop bezig aan
kinderen
Vergroening in steden: meer jonge mensen in de steden (toenemende vraag
kindervoorzieningen)
4. Leeftijd moeder bij geboorte eerste kind
Daling aantal kinderen per man/vrouw (gezinsomvang)
Uitstel van eerste kind (stijgend opleidingsniveau + deelname vrouwen op
arbeidsmarkt
Sinds 2004 stijging vruchtbaarheid onder 30+ (TVC stijgt)
Gemiddelde leeftijd van moeder stijgt
1. demografische context
o Vergrijzing en ontgroening: bevolkingspiramide keert om