Nationaal kinder- en jeugdbeleid
DEEL 1: De 3 maatschappelijke functies van kinderopvang
1. Kinderopvang in historisch perspectief
Mentaliteitsgeschiedenis: hoe men naar kinderen keek (kindbeeld), manier waarop men
ouderlijke (moederlijke) verantwoordelijkheid zag, maatschappelijke functies
KO: bepaalde sociale, economische, politieke context beleid wordt gemaakt
Gesplitst systeem
1989: verdrag rechten van het kind
Het begin van de 20ste eeuw
1845: 1ste kinderdagverblijf
plattelandsvlucht
Noodgedwongen werken
Hoge kindersterfte
o Niet context, maar onwetendheid (of kwade bedoelingen)
o Verband kindersterfte-werkende moeder
o Dominant denken: slechte moeders
decontextualisatie (kindersterfte bestrijden door arbeiders op te voeden)
oplossing: aanpassen aan burgerlijke moraal
o Civilisatie of normalisatie
o Liefdadigheid door rijke burgervrouwen
o Vb. raadplegingen, volkskeukens, melkdruppels, crèches
o Filantropische verenigingen en caritatieve verenigingen (vb. klooster)
o Gesubsidieerde vrijheid (subsidie van overheid, maar niet verantwoordelijk)
o Kinderopvang = noodzakelijk kwaad (noodzakelijk kindersterfte bestrijden, schadelijk
vrouwen hoorden thuis te zitten) overnemen van opvoeding en controle
o Moeders: slachtoffers (armoede, gebroken gezinnen) en daders (verwaarlozing)
vooral investering in raadplegingen
Kind naar bewaakster-bewaarster
Sociale onrust
o Minimale voorzieningen (verbod kinderarbeid 1889 -12 jaar, loon in wettige
betaalmiddelen)
o Liefdadigheidsinitiatieven: ergste nood van armen verlichten (raad geven, maar
hebben middelen niet)
o Eugenetisch denken (Darwin, sterk ras)
1919: °NWK (nationaal werk voor kinderwelzijn)
1944: 62 KDV
o Controle wie toegelaten werd
o Doorgeefluik: uitkleden, temperatuur, in bad, kleren aan (hygiëne, tot jaren ’70)
o Bewaaksters = kwaal bestrijden
ideaal = zorgende moeder, economische functie primeert, wantrouwen in moeders, gezond
lichaam is kapitaal voor natie, compenserend opvoedingsmilieu
1
,Na de tweede wereldoorlog
Golden sixties: welvaart stijgt, kindersterfte nam af
Arbeidsmigratie: werkkrachten importeren uit andere landen
Overheid sociale plicht sociale voorzieningen (kinderbijslag, ouderschapsverlof,..)
Anticonceptie
Hoger opgeleide vrouwen: willen blijven werken
Ontwikkeling wetenschap: belang emotioneel welzijn, gehechtheidstheorie
van hygiëne naar pedagogiek (educatieve functie)
o Belang moeder, opvang zoals thuis
o Continuïteit, interactie, warme relatie
o Doorgeefluiken afgeschaft
o Verantwoordelijkheid moeder versterkt
o Kritiek:
Decontextualisatie, normalisatie (onderzoek in westerse, blanke,
middenklasse-gezinnen als universeel beschouwd)
behoefteconcept
Hygiëne mentale hygiëne
° peutertuinen
Nieuwe wet: opvang gesubsidieerd voor personeel en werking (nog steeds gesubsidieerde
vrijheid)
° opvanggezinnen
Gunstiger/begrijpender tegenover werkende vrouw, maar scheiding verdacht vanuit
hechting
Twee discussies uit de jaren ‘70
De compensatieprogramma’s
o Nieuw sociaal probleem: arbeidskinderen falen vaker op school
o Meer aandacht voor eerste levensjaren en opvoeding programma’s voor ouders
o Kritiek socio-constructivisten:
sociaal probleem geïndividualiseerd
voorschoolse educatie (aanvullend pedagogisch milieu)
De alternatievo’s
o °oudercrèches
Vrouwelijke arbeidsparticipatie steeg (vooral hoger geschoolde vrouwen bewust klassieke
burgerlijke gezinsmodel verlaten)
o Wilde afstappen van ‘noodzakelijk kwaad’
o KO kreeg 2 functies
1. Een voor middenklasse waar men mild voor is ( arbeidsparticipatie mogelijk
maken)
2. Een voor arbeidsvrouwen die nog steeds verdacht zijn (moederlijke tekorten
compenseren
o Contact was vooral eenrichtingsverkeer: ouders ‘opvoeden’
ouderparticipatie: vergaderingen waren vorm van opleiding, geen uitwisseling
o Deskundigen verzamelen info over gezin: ouders kregen geen inzage
o Enorme en zeer snelle uitbreiding
fragiele kind wordt psychisch fragiele kind, noodzakelijk kwaad
2
, Uitsluiting
o Oorzaak Mattheüs-effect: mentaliteitswijziging ’60, aangepaste regelgeving ’70,
bezuinigingspolitiek ‘80
Pedagogisering en massamedia
Zelfexpressie
Institutionalisering: subsidiëring via kwaliteitscriteria (vb. kwalificatie, vierkant meters)
Houding naar gezinnen: nog steeds wantrouwen
1972: °opvanggezinnen home as heaven
Het einde van de eeuw: crisis en vermarkting
Crisisjaren ‘80
o Overheidstekort: geen nieuwe opvang tussen 1979-1989
o Welvaartstaat geen evidentie
o Leven gedomineerd door markteconomisch denken, management denken
o Federalisering (opvang werd bevoegdheid gemeenschappen) NWK wordt kind en
gezin (1984)
o Mattheüs-effect: gesubsidieerde kinderopvang voor hogere inkomensgroepen
grote werkloosheid bij laaggeschoolden, hooggeschoolden nemen plaatsen in opvang
o Economische functie: voorrang
Werkende ouders
Pedagogische of sociale moeilijkheden
Laagste inkomens
Eenoudergezinnen
crisis: vooral werkende ouders en crisisopvang
o Wachtlijsten
Ouders met onzeker, onregelmatige tewerkstelling hadden geen opvang
KO was een tewerkstellingsinstrument
Opvanggezinnen konden kiezen welke ouder ze wel wilden: het moet klikken
Afhankelijk van ouderbijdragen: sociaal beleid niet mogelijk
Jaren’90: uitbreiding mogelijk
o Familialisering: Diensten voor opvanggezinnen: gezinsideaal, lage prijs overheid,
tewerkstelling lager geschoolden
o Privatisering: Particulieren opvanginitiatieven (POI): niet gesubsidieerd
wachtlijsten wegwerken via zelfstandige voorzieningen
o Buitenschoolse opvang (IBO): vanuit tewerkstelling: wetgeving (1997)
o Meer aandacht voor pedagogische kwaliteit
Beoordelingsschaal voor pedagogisch functioneren in KDV (toegankelijkheid
kwam niet aan bod)
Dereguleren en responsabiliseren: zelfevaluatieschalen
°kwaliteitshandboek
Uitval en ondervertegenwoordiging van doelgroepen komt in focus (sociale
functie)
begin 21ste eeuw kwaliteitssystemen met sociale elementen , vrijheid voor KO tot contextualiseren
(rekening houden met vragen, behoeften ouders)
Kindbeeld: afhankelijk subject, onmondig kind actor, autonoom subject
3