Samenvatting Economie
Hoofdstuk 1: Wat is economie
1. Waarover en hoe?
• Ruim gedefinieerd onderzoeksdomein door Marshall (1890): “Economics is a study of
mankind in the ordinary business of life; it examines that part of individual and social action
which is most closely connected with the attainment and with the use of the material
requisites of wellbeing”
o Activiteiten/acties gericht op materiële welvaart
• Economische invalshoek wordt echter ook toegepast op vraagstukken m.b.t. onderwijs,
criminaliteit, milieu, transport, recht, intellectuele eigendom, …
• Dia 9:
o Positieve rechtseconomie = rechtsregels uitgevaardigd zijn en hoe deze gedrag
economische agenten gaan beïnvloeden
▪ Rechtsregels = prikkels (bv. speltheorie)
o Normatieve rechtseconomie = effecten waartoe uw rechtsregels aanleiding geven →
zijn deze efficiënt?
• Economische invalshoek beschreven door Robbins (1932) : “The science which studies
human behavior as a relationship between ends and scarce means which have alternative
uses”
o Doelstellingen aan de ene kant en middelen nodig om deze doelstellingen te bereiken
(middelen schaars)
• Behoeften:
o Individuele behoeften: eten, kleding, dak boven uw hoofd…
o Maatschappelijke behoeften: legerapparaat, rechtsondersteuning…
▪ Behoeften zijn herhaalbaar (niet eenmalig)
• Goederen diensten nodig voor behoeften te vervullen
o Juristen, politiediensten, bakkers enz.
• Middelen nodig
o Grondstoffen, arbeid enz.
• Spanningsveld behoeften & middelen
o Middelen zijn schaars vgl. met behoeften
1
, ▪ Keuze:
Wat produceren? → Welke goederen wel en welke goederen niet?
Hoe produceren?
- Beide betrekking op productie
Voor wie produceren?
- Betrekking op verdeling
• Rationeel handelen:
o Het onderste uit de kan halen; zo efficiënt mogelijk handelen
• De economische wetenschap bestudeert het keuzeprobleem van het individu (of de groep)
dat volgt uit de aanwezige beperkingen
• Hierbij gaat ze ervan uit dat individuen (groepen) rationeel handelen, gegeven hun
voorkeuren en beperkingen
• Tenslotte wordt de maatschappelijke uitkomst beoordeeld vanuit welvaartsstandpunt en
wordt desgevallend beleidsadvies geformuleerd
2. Economische kringloop
Economische agenten zijn beslissingsnemers
• 3 soorten:
o (1°) Gezinnen
o (2°) Ondernemingen
o (3°) Overheid
• Beslissingen kunnen zowel individueel als collectief worden genomen
• Overheid = zowel de centrale als de regionale en lokale overheden
o Bepalen het wettelijke kader waarbinnen de private economische agenten kunnen
opereren
o Maakt maatschappelijke keuzes en voert deze uit
o Inkomensverdeling; gebeurt in hoofdzaak door belastingen en premies te heffen
waarmee transfers uitgekeerd kunnen worden (hoofdstuk 15)
Consumptie (consument): verwerven van goederen en diensten ter bevrediging van behoeften.
Consumptie is dus een belangrijke determinant van de welvaart van een individu en van een
gemeenschap.
• Meestal consumeert de consument niet zijn volledige inkomen.
• Het deel van inkomen dat niet geconsumeerd wordt = sparen
• Consumptiegoederen verdwijnen door het gebruik ervan
o Duurzame consumptiegoederen = goederen die bij consumptie wel wat verslijten,
maar niet volledig onbruikbaar worden.
2
, Productie (producent): het voortbrengen van goederen en diensten die op de gepaste tijd en
plaats ter beschikking worden gesteld.
• Onderneming = belangrijkste producent;
o Hij koopt of levert inputs die in het productieproces worden omgezet in de output
• De inputs (of productiemiddelen) behelzen
o Lopende inputs (grondstoffen, hulpstoffen)
▪ Verdwijnen tijdens het productieproces
o Productiefactoren (arbeid, kapitaal)
▪ Arbeid = tewerkgestelden
▪ Kapitaal = gebruikt wordt in productieproces en vervaardigd is door de mens
(fabrieksgebouwen, machines, computer enz.) zie infra
De economische kringloop stelt de interactie tussen economische agenten voor
Onderneming: belangrijkste producent
• Koopt of levert inputs die in het productieproces worden omgezet in de output
• De inputs (productiemiddelen) behelzen
o Lopende inputs: verdwijnen tijdens productieproces (grondstoffen, hulpstoffen)
o Productiefactoren: productiemiddel dat vervaardigt wordt door de mens (arbeid,
kapitaal)
• Kapitaalgoederen (of investeringsgoederen) = door de mens vervaardigde duurzame
productiemiddelen.
o Deel van kapitaalgoed dat verloren gaat in het productieproces = depreciatie of
afschrijving
• Investering = aankoop van een kapitaalgoed (machine)
o De brutoinvesteringen bestaan uit:
▪ vervangingsinvesteringen; bestaande duurzame kapitaalgoederen vervangen
▪ netto-investeringen of uitbreidingsinvesteringen; productiecapaciteit uitbreiden
(10 wagens; zaak uitbreiden => 13 wagens)
• Toegevoegde waarde TW:
o Bruto TW = waarde output - waarde lopende inputs
o Netto TW = bruto TW - depreciatie (vervangingsinvesteringen)
o Netto TW = inkomen!
▪ Netto TW kan dus als vergoeding worden uitgekeerd aan de productiefactoren
• Intermediaire goederen = outputs die andere bedrijven gebruiken als grond- of hulpstof
Gezinnen:
• Bieden arbeid (productiefactoren) aan
• Inkomen (loon, huur, interesten en dividenden)
o (1°) Niet-consumeren = sparen (= toename vermogen) ( = uitstellen van consumptie)
o (2°) Consumeren
Overheid
• Regulering
o Regels goed gedefinieerd en afdwingbaar (regelgevend optreden)
• Inkomensverdeling
o Belastingen, sociale zekerheid
• Producent van publieke goederen
o Zuiver publieke goederen:
3
, ▪ (1°) Niemand kan uitgesloten worden van consumptie; beschikbaar voor iedereen
(bv. landsverdediging)
▪ (2°) Niet-rivaal in consumptie: ik geniet van goed betekent niet dat er voor iemand
anders minder beschikbaar is
o Overheid moet ze niet noodzakelijk produceren, maar wel financieren door bv.
belastingen (bv. onderwijs)
• Sturen van economische activiteiten
o Belastingen verminderen; budgettair beleid
o Monetair/fiscaal beleid
De economische kringloop stelt de interactie tussen economische agenten voor (dia 18)
• Irrealistisch
o Geen spaarlek uit de kringloop
• Geld = algemeen aanvaard ruilmiddel
Zwarte pijl: arbeid Blauwe pijl: waarde, euro
3. Hoe welvarend zijn we?
1990-ppp-dollar drukt de koopkracht uit die je met 1 dollar in het jaar 1990 in de VS zou hebben.
BBP = bruto binnenlands product
• p = prijs
• q = hoeveelheid, productie
Aggregeren = omzetten in waardetermen
BBP per capita/per hoofd van de bevolking = hoe groot is het stuk taart dat per inwoner beschikbaar
is
• Geen perfecte maatstaf voor de welvaart
o zegt niets over de verdeling van het inkomen
o zaken zoals luchtvervuiling en reclame die we liever niet beschouwen als welvaart
Probleem vergelijkbaarheid BBP:
• Internationaal: de waarde van de productie van land x is uitgedrukt in de munt van land x.
Aggregatie vereist dat de productie van alle landen gewaardeerd wordt in een
gemeenschappelijke munt
o Wisselkoersen: hoeveelheid is 1 dollar waard in euro
4