Uitgebreide samenvatting van het vak Persoonlijkheidsleer (leerjaar 1 PW UvA). Alle hoorcolleges en literatuur.
Incl. leerdoelen, responsiecollege, 'kennen voor tentamen' en belangrijke termen.
Hoorcollege 1: inleiding en het intrapsychische domein a – Freud + literatuur
Hoofdstuk 1
Persoonlijkheid = totaal aan eigenschappen, karaktertrekken, overtuigingen, gedragingen dat mens
tot uniek individu maakt (Hollander, 1971). Wat is typisch voor een bepaald individu?
Een verzameling psychologische kenmerken en mechanismen in het individu die
georganiseerd zijn en relatief stabiel zijn en die zijn/haar interacties met en aanpassing aan
de intrapsychische, fysieke en sociale buitenwereld beïnvloeden.
Psychologische kenmerken: karakteristieken die manieren beschrijven hoe personen verschillen van
of overeenkomen met elkaar. Deze kenmerken beschrijven de gemiddelde neigingen van een
persoon (het zal verschillen per dag, maar een verlegen persoon zal zich in de meeste situaties
verlegen opstellen in tegenstelling tot een extravert persoon).
Persoonlijkheidsonderzoek is gebaseerd op 4 vragen:
1. Hoeveel kenmerken zijn er?
2. Hoe zijn deze kenmerken georganiseerd?
3. Wat is de oorsprong van deze kenmerken? (Waar komen ze vandaan & hoe ontwikkelen ze)
4. Wat zijn de correlaties en gevolgen van deze kenmerken?
Psychologische mechanismen: cognitieve processen. De meeste mechanismen hebben 3 essentiële
ingrediënten:
1. Inputs (gevoeliger zijn voor bepaalde soorten informatie in de omgeving)
2. Decision rules (meer aan bepaalde specifieke opties denken)
3. Outputs (het gedrag meer richting een bepaalde categorie van acties sturen)
VB: een extravert persoon zal meer zoeken naar mogelijkheden om met andere mensen te zijn
(input), zal in elke situatie de mogelijkheden overwegen om contact te maken met anderen (decision
rules) en zal anderen aanmoedigen om met hem/haar te praten (output).
Georganiseerd zijn: samenhangen en dynamisch gestuurd (bepaalde kenmerken hangen samen met
bepaalde mechanismen karaktereigenschappen)
Relatief stabiel zijn: over situaties – consistentie. Over tijd – continuïteit.
Interacties met buitenwereld:
- Perceptie: hoe kijk je tegen de wereld aan? Glas halfvol of halfleeg.
- Selectie: van omgeving of activiteiten. Wat voor vakantie of studie kies je?
- Evocatie: welk gedrag roep je bij anderen op?
- Manipulatie: wat probeer jij in je omgeving te bereiken? Vrienden overhalen om te roken.
Aanpassing binnenwereld & omgeving: coping en aanpassingsvermogen. Verband met sociale
omgeving.
,Sociale gerichtheid. Persoonlijkheid beschrijven in 3 niveaus (Kluckhohn & Murray, 1948)
1. Menselijke aard – like all others
Kenmerkend voor de mens. Vergelijk met andere soorten (bijv een wandelende tak).
Behoefte om erbij te horen, mogelijkheid tot liefhebben, taal.
2. Individuele en groepsverschillen – like some others
Kijk naar verschillen tussen mensen of tussen groepen.
Extraverte personen, sensatiezoekers. Mannen zijn agressiever dan vrouwen.
3. Individuele uniekheid – like no others
Bijvoorbeeld: iemands persoonlijke manier van genegenheid uiten (veel cadeautjes geven).
Nomothetisch onderzoek: de studie van individuen of groepen om algemene conclusies te
trekken.
Idiografisch onderzoek: de studie van het gedrag die het individu uniek maakt. Freud schreef
een psychobiografie over Leonardo da Vinci.
6 domeinen
1. Dispositioneel
Basale eigenschappen met biologische basis. Theorieën over zo efficiënt mogelijk
omschrijven van verschillen tussen mensen in verschillende dimensies (bijv. extraversie,
neuroticisme). Dominant in onderzoek. Komt terug in alle domeinen.
Vijf-factor model.
2. Biologisch
- Genetisch: in welke mate is persoonlijkheid erfelijk?
- Psychofysiologisch: de basis van persoonlijkheid in het zenuwstelsel (neurotransmitters,
pijngrens, arousal)
- Evolutionair: hoe heeft de evolutie het psychologisch functioneren van de mens gevormd?
Persoonlijkheid = het eindresultaat van vooral biologische factoren en de evolutie.
Biologische trait-theorie.
3. Intrapsychisch
Mentale processen, vooral buiten ons bewuste.
Theorie van Freud/psychodynamische theorieën. Levenslooptheorie.
4. Cognitief-experientieel
Cognities en subjectieve ervaringen. Denkwijzen, attituden, iedereen creëert eigen
werkelijkheid. Intelligentie.
Rogers & Kelly.
5. Sociaal en cultureel
Wederzijdse beïnvloeding tussen mens en omgeving.
Sekseverschillen, gender, culturele verschillen.
6. Aanpassingsdomein
Gezondheidsaspecten en psychopathologie.
Een goede theorie voldoet aan 3 doelen in wetenschap:
1. Het is een gids voor onderzoekers
2. Het organiseert gevonden bevindingen
3. Het doet voorspellingen.
Standaarden voor het beoordelen persoonlijkheidstheorieën:
- Volledigheid: verklaart de theorie al de feiten en observaties binnen het domein?
o Bijv theorie zelfwaardering (gaat alleen over zelfwaardering) vs. 5-factor model (gaat
over 5 verschillende fenomenen, dus is meer volledig).
- Heuristische waarde: kader voor nieuwe bevindingen. Op welke manier wordt betekenis
gegeven aan bepaalde observaties? Vernieuwendheid van het kader van een theorie.
, o Bijv biologische trait-theorie Eysenck een nieuw verband tussen karakter en
biologie heeft impuls gegeven aan allerlei nieuwe onderzoeken en theorieën.
- Toetsbaarheid: voorspellingen voor empirische toetsing.
o Grote delen theorie Freud (heel slecht toetsbaar omdat meerdere uitkomsten
mogelijk zijn).
- Zuinigheid: compactheid, weinig aannamen. Complexe zaken eenvoudig verklaren.
o Bijv operante analyse van Skinner: persoonlijkheid = gedrag.
- Verenigbaarheid en integratie met andere kennis: kader moet kloppen met bevindingen uit
andere onderzoeken/vakgebieden.
o Biologische trait-theorie Eysenck moest verenigd worden met ander
hersenonderzoek.
Skinner:
Persoonlijkheid = het resultaat van bekrachtigingsgeschiedenis.
Verschillen in persoonlijkheid zijn het resultaat van unieke geschiedenis bekrachtigde consequenties
op gedrag.
Als je persoonlijkheid wil veranderen, moet je omgeving/maatschappij veranderen.
Valt onder het sociaal en culturele domein.
Typeren theorieën
- Elkaar uitsluitend vs. aanvullend
- Ontwikkelingstheorie vs. non-ontwikkelingstheorie
- Stadium theorie vs. continue ontwikkelingstheorie
- Voornamelijk beschrijvend vs. verklarend
- Stabiliteit vs. veranderlijkheid
o Concentric ring theory – Hollander.
Onderscheid meerdere aspecten
persoonlijkheid.
Kern van persoonlijkheid is niet altijd
zichtbaar, is behoorlijk constant.
Kenmerkende responsen zijn zichtbaarder,
gewoontes van mensen.
Rolgerelateerd gedrag gaat om de context
waarin bepaald gedrag optreedt. Is dus veel
dynamischer.
Richten op de theorieën van:
Freud – psychoanalytische theorie, Erikson - Levenslooptheorie, Skinner, Eysenck – biologische
traittheorie, Rogers – persoonsgerichte theorie, Kelly – persoonlijk contructtheorie, Goldberg,
Costa & McCrae – vijf-factor model van persoonlijkheid.
“De persoonlijkheidstheorie” bestaat niet.
Relevantie persoonlijkheidsleer voor pedagogen: gaat over kenmerken van een individu en
mechanismen die ten grondslag liggen aan de ontwikkeling. Je wil weten hoe deze kenmerken
, ontstaan en je wil weten hoe je dit kan beïnvloeden. Het helpt je om gedrag te voorspellen.
Aangrijpingspunten voor interventies.
Persoonlijkheidstrekken ouders = relevante contextfactor. Voorspellen opvoedingsgedrag.
Aandachtspunt in communicatie en ouder-gerichte interventies.
Hoofdstuk 9
Het intrapsychische domein a – Freud
Sigmund Freud (1856 – 1939)
Aanhanger van Darwin en evolutietheorie (mensen stammen af van dieren, dus hebben
sterke instincten voor overleven en voortplanten). Life instinct = libido, niet alleen seksueel
gericht, maar het willen verzadigen van je behoeften. Death instinct = thanatos, de behoefte
voor agressie richting anderen of jezelf.
Psychoanalyse
Onbewuste invloeden – irrationeel gedrag (en verklaringen hiervoor). Heuristische waarde
(dit was in deze tijd helemaal nieuw en gaf een impuls aan nieuw onderzoek).
Psychoseksuele ontwikkeling
“Id-psychologie”
Structurele opbouw persoonlijkheid
Id: primitieve, biologische impulsen (seks & agressie), levensenergie (drang om te leven, overleven
en voort te planten): libido. Handelt volgens het pleasure principle, geneigd tot direct plezier,
impulsief.
Ego: realistisch, reguleert Id en Superego. Reality principle.
Superego: geïnternaliseerde normen en ideale-ik. Gewetensfunctie. Perfectionistisch. Kunnen te
streng zijn interne conflicten persoonlijkheidsproblematiek.
Evidentie aanname: Ego, Id, Superego gesloten systeem.
Ego – regulatie, zelfcontrole.
Hypothese: energie gebruikt voor zelfcontrole is beperkt, raakt op (ego-depletie). Onderzoek met
radijsjes/koekjes/puzzel maken – Baumeister e.a., 1998.
“De geest” – ijsberg.
Bewust: gedachten, gevoelens en bewuste
percepties. Ego
Voorbewust: herinneringen, dromen, gedachten
waar je niet nu aan denkt, maar die je
gemakkelijk op kan halen. Ego & Superego.
Onbewust: grootste gedeelte van het menselijk
brein. Ongeaccepteerd informatie. Id &
Superego.
Dromen en Freudiaanse verspreking leggen
delen van onderbewuste bloot.
Bijv. afspraak vergeten waar je geen zin in
hebt, of hatelijke groeten ipv hartelijke groeten.
Clip angst en afweermechanismen
Angst
Reële/objectieve angst: angst als reactie op een echte externe bedreiging richting de persoon.
Neurotische angst: conflict tussen de impulsen van Id en de eisen van het Ego. Risico op
controleverlies over impulsen Id (bang voor afkeuring of straf).
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur mayellelubbers. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.