Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
Recherché précédemment par vous
Volledige samenvatting NEUROANATOMIE! Belangrijke begrippen en TWIOS voor het examen zijn aangeduid - 2e bachelor diergeneeskunde UAntwerpen€9,99
Ajouter au panier
Samenvatting Neuroanatomie van 2e bachelor DGK UA. Bevat inleiding, anatomie ruggenmerg en hersenen, extra structuren CZS, kopzenuwen en ruggenmergbanen.
Groen gemarkeerd: examenvragen.
Geel gemarkeerd: van klinisch belang.
HOOFDSTUK 1 – INLEIDING
Basisfunctie
De basisfunctie is input – processing – output
• Input: wat je ziet, hoort, ruikt. Prikkels vanuit de buitenwereld omdat hier heel veel
receptoren voor zijn. Maar ook input van binnenuit. Continu naar hersenen of
zenuwstelsel informatie over spierspanning, hoe gewrichten gepositioneerd zijn etc.
Dus allemaal informatie van inwendig milieu dat naar centraal gaat. Hetzelfde geldt
bijvoorbeeld voor het spijsverteringsstelsel.
• Processing
• Output: kan bijv. zijn functioneren van het spijsverteringsstelsel. Allerlei
outputsignalen die zorgen dat je alert kan blijven.
Reflexboog
De patellareflex: met hamer op patellapees geklopt, die hierdoor
wordt uitgerokken. In de pees zitten zenuwcellen die gevoelig
zijn voor stretch (= stretchreceptoren = mechanoreceptoren) en
die sturen een signaal naar het ruggenmerg om te laten weten
dat de pees wordt uitgetrokken. De pees verlengt dan, wat wil
zeggen dat de spier verlengt. De spier wordt dus uitgerokken en
wil terug naar de oorspronkelijke toestand dus zal gaan
contraheren.
▪ Input via stretchreceptor (sensorisch)
▪ Processing via het schakelneuron of interneuron
▪ Output is de motorische zenuw
De hersenen nemen geen deel aan de eenvoudige reflex. Deze
reflex valt wel te negeren. De activiteit kan hierbij onderdrukt
worden. Tegelijkertijd bijvoorbeeld hard in een balletje knijpen,
ergens anders op focussen, zorgt ervoor dat de reflex wel weer
werkt. De hersenactiviteit kan dus de reflex onderdrukken. Bij de
huisdieren is deze reflex moeilijker te interpreteren omdat deze
de reflex ook kunnen onderdrukken en hiermee valt niet te
communiceren (bijv. het knijpen in de bal en ergens anders op
focussen).
Zenuwweefsel
Enorm veel gliacellen t.o.v. zenuwcellen: 90 staat tot 10.
Zenuwcellen
• Dendriet
o Kort
o Ongemyeliniseerd
o Nissl substantie
• Perikaryon
1
, o Kern
o Nissl substantie
• Neuriet
o Lang
o Al dan niet gemyeliniseerd
▪ Afferent (I-IV)
▪ Efferent (A-C)
Gliacellen (deze cellen komen het meeste voor, 90%)
• Perifere
o Mantelcellen
o Schwann-cellen
o Enterische gliacellen
• Centrale
o Oligodendrocyten
o Astrocyten
o Ependym cellen
o Microglia
Zenuwcel
- Prikkelbaar
- In staat de prikkels te geleiden: in 1 richting
Soms moelijker om op basis van het uitzicht onderscheid te maken tussen het axon en de
dendriet, deze kunnen dan even lang zijn.
Een eerste kenmerk typisch voor een zenuwcel is dat deze prikkelbaar is (mogelijkheid om
geëxciteerd te worden). Een tweede kernmerk is dat deze prikkels kunnen gaan geleiden en
dan ook nog in één welbepaalde richting.
De geleiding zorgt ervoor dat er een actiepotentiaal ontwikkeld kan verlopen. De gliacellen
zorgen voor de geleiding waardoor de prikkel efficiënt geleid kan worden.
Het heeft korte dendrieten en
lange axonen.
2
,Een cel heeft veel kalium binnen de cel en veel natrium erbuiten. Er is een
membraanpotentiaal van -70. Bij een signaal: Na kanalen open. Positieve ionen in de cel. MP
wordt minder negatief. Bij -50: deuren gaan compleet open en er komt een positief MP. Is
trigger voor kalium kanalen om open te gaan. Minder positieve in de cel → repolarisatie. De
kaliumkanalen reageren heel traag. Na een AP is er altijd een hyperpolarisatie dus dat je
dieper dan -70 gaat. Als er nu een signaal komt wordt de drempelwaarde niet overschreden.
Op dit moment is het membraan even ongevoelig. Dit maakt dat de prikkelgeleiding in 1
richting gaat lopen.
1. De stroom-gevoelige Na+ kanalen gaan open in de geactiveerde regio van het axonmembraan →
ion flux in of uit volgens elektrochemische gradiënt
2. Na+ stroomt binnen door Na+ kanalen
3. Waar Na+ binnenstroomt: accumulatie van positieve ladingen: zetten de depolarisatie-fase van
de AP in
4. Buitenzijde van de membraan verliest positieve ladingen → wordt meer negatief dan
aangrenzende gebieden
5. Aan de buitenzijde stroomt positieve lading naar de geactiveerde regio
6. Aan de binnenzijde stroomt positieve lading vanuit de geactiveerde regio → aanpalende regio’s
7. Membraan is geen perfecte isolator → deel van de lading stroomt opnieuw uit axon, gedragen
door K+
8. = naar buiten trekken van stroom waardoor de impuls in het axon niet ver doorgaat voor hij
uitsterft
➔ Lokale stroombeweging = basis voor het voortplanten van de AP langsheen axon
9. Inwaartse stroom: gedragen door Na+
10. Stroom door weefsel en aan de buitenzijde van het axon: gedragen door allerlei ionen (Na+, Cl-)
11. Binnenin axon → vooral K+: klein, aanwezig in hoge concentratie = voornaamste stroomdrager
intracellulair
12. K+ is ook de voornaamste drager die uit het axon lekt
13. Binnenzijde van membraan in rust → licht negatief geladen
14. Lokale influx van positieve ladingen: maakt lading iets minder negatief, ook in aangrenzende
gebieden
15. Wanneer de depolarisatie doorzet → drempelwaarde wordt bereikt → stroomgevoelige Na+
kanalen gaan open → depolarisatie wordt volledig
16. Zenuwimpuls zet zich verder langsheen axon, met inbegrip van alle aftakkingen
17. Zenuw AP kan niet in de andere richting: daar bevindt zich membraandeel in refractaire toestand
en kan geen nieuw AP genereren
3
,Lokale anesthetica gaan deze kanalen blokkeren. Zodanig dat er geen prikkelgeleiding kan
gebeuren. Werken in op Na/K kanalen. Injecteren thv een axon: gaan de NaK kanalen
afsluiten zodat er geen prikkelgeleiding kan gebeuren.
Doordat er een myelineschede is: veel snellere prikkelgeleiding. De refractaire periode is dan
ver genoeg van het startpunt. Anders had je moeten wachten tot dat stukje cel terug uit de
hyperpolarisatie/repolarisatie is voordat het signaal verder gezet kan worden.
Zenuwcel: toepassing
▪ Afferent = uitlopers of zenuwcellen of structuren die een prikkel naar het centraal
zenuwstelsel aanvoeren
▪ Efferent = zenuwcellen, structuren die vanuit centraal naar de periferie gaan
uitvoeren.
Meestal gaat een zenuwcel aanvoerend óf afvoerend zijn. Ze kunnen niet in twee richtingen
werken. Vandaar dat er afferente- en efferente zenuwen zijn.
De diameter van een axon kan zeer verschillen. Er zijn heel dunne tot heel dikke axonen. Dat
is dan niet het zenuwstukje van het doorgesneden axon dat de diameter bepaald maar de
myeline. De dunne zijn bijvoorbeeld maar één keer omwikkeld door gliacellen. Hoe dikker de
isolatie is, hoe sneller de prikkel geleid gaat worden. Dit komt omdat er veel minder
verstrooiing van het signaal gaat voorkomen waardoor het signaal ook sneller gaat zijn.
Het signaal van tast gaat veel rapper naar de hersenen dan een pijnsignaal. Een snee maken
in de vinger zal bijvoorbeeld eerder gevoeld worden dan dat de pijn voelbaar wordt. Pijn is
traag (dus dunnere schede) en proprioceptie is snel. Je gaat vaak al een respons zien van
spiercorrecties vooraleer er een ervaring is van temperatuur/pijn.
4
,Het somatisch efferent systeem is het snelle systeem. Deze prikkels zullen veel sneller ter
plaatse zijn dan prikkels die naar de organen gaan.
NERVE CONDUCTION VELOCITY
NCV = Nerve Conduction Velocity. Test doen, geleidingssnelheid meten. Gaat ons iets
vertellen over de dikte van de schede. Bij een proprioceptieve prikkel (tast/druk/vibratie):
moet snel naar centraal gaan. Als het trager gaat dan de richtwaarde kan dit een indicatie
zijn dat de schede slecht aangelegd is/kapot gegaan door een aandoening.
De zenuwgeleidingssnelheid kan gemeten worden. Als wordt gedacht dat de myelinisatie
niet grondig verloopt dan zal er een tragere geleidingssnelheid zijn. Dit is een elektrisch
signaal dat gemeten kan worden. Men gaat dan een activator op de zenuw zetten en meten
hoe snel het signaal op een bepaalde plaats aankomt: tijd + afstand geeft een snelheid. (fig.
D-1). Op deze manier kan dus de myelinisatie van de zenuw bepaald worden.
Binnen de humane geneeskunde wordt dat gebruikt maar in de diergeneeskunde wordt dit
minder gebruikt. Probleem met NCV: er zijn namelijk diersoortverschillen, rasverschillen,
leeftijd (myelinisatie kan tijd doorgaan na de geboorte) en (omgevings)temperatuur maakt
ook dat de metingen niet altijd even consistent zijn. Daarbij zal een huisdier minder snel stil
willen zitten. Bij humane geneeskunde zijn er meer referentiewaarden beschikbaar.
Bij een jonge hond zal vergeleken met een oudere hond de geleidingssnelheid lager zijn
omdat de myelinisatie na de geboorte nog door gaat. Een dier kan dus geboren worden met
een defect maar het maakt het moeilijk om het goed te interpreteren: is dit normaal is of
moet nog verder moet ontwikkelen?
5
,Voorbeen: N. Radialis. Achterbeen: N.
Peroneus. Thv de carpus een detector en een
stimulator en thv de elleboog opnieuw. Deze
afstand meten en de snelheid waarmee het
dit aflegt.
Gliacel
Oligodendrocyten gaan uitlopers vertonen maar
de uitlopers gaan aan het einde zich wikkelen
rond de axonen. Deze gaan in het CZS de
myelineschedes vormen. Deze zorgen dus voor
goede zenuwgeleiding en isolatie van die axonen
ten opzichte van elkaar.
Astrocyten hebben een stervormig uitzicht en
uitlopers. De uitlopers gaan zich echter niet om
het axon heen wikkelen. Deze kunnen de
synapsen gaan beïnvloeden. Gaan
zenuwgeleiding moduleren, hebben niet alleen
een steunfunctie maar gaan ook participeren in
de communicatie tussen zenuwcellen.
Beïnvloeden neuron-neuron contacten.
Daarnaast gaat deze ook contact maken met de bloedvaten. Deze zal dus mee instaan voor
de vorming van de bloed-hersenbarrière = substanties vanuit de bloedbaan gaan moeilijk in
de hersenen geraken. De astrocyten gaan dus een extra barrière vormen.
1. Uitlopers van astrocyten hebben een lamina limitans. Er vormen voetjes aan het
uiteinde van de uitlopers. Op die manier vormen ze een bijkomende laag die altijd
aan de buitenkant van iets zit. Al de lagen van de gliacellen noemen we lamina
limitans. Lamina limitans gliae superficialis ligt aan de buitenkant van de hersenen,
gaan voetjes sturen naar het hersenoppervlakte met hun uitlopers. Vormen de
buitenste laag van de hersenen.
2. Vormen ook een lamina limitans gliae perivascularis voor de bloedhersenbarrière
3. Lamina limitans gliae interna. Vormt een limiterende laag naar de hersenventrikels
toe. Gaan hersenventrikels afleiden en het ependymkanaal.
- Alle oppervlakten waar er zenuwweefsel is dat raakt met iets anders, bijvoorbeeld
bloedvaten/buitenwereld/hersenventrikels met CSF > hier gaan ze een limiterende
laag vormen met hun uitlopers.
6
,Microgliacel: afweercel van centrale zenuwweefsel.
Ter hoogte van de hersenen ook de hersenventrikels. Onder de laag van de ependymcellen
zullen astrocyten voetjes gaan vormen en op die manier een extra barrière gaan vormen.
Dus rondom de holtes met cerebro-spinaalvocht, rond de bloedvaten en rond de
hersenventrikels.
Afbeelding: ependymcellen, liggen thv de
hersenventrikels en het ependymkanaal. De
astrocyten vormen met hun
aaneenschakeling van eindvoetjes een
limiterende laag = lamina limitans gliae
interna. Het projecteert naar de binnenkant
van de hersenen naar de hersenventrikels.
MICROGLIACEL
Microgliacellen zijn de lokale macrofagen van het hersenweefsel. Omwille van de BHB kan
er geen influx zijn van lymfocyten en macrofagen. Er zijn toch monocyten uit de bloedbaan
in de hersenen terecht gekomen en hebben zich omgevormd tot microgliacellen.
Als ze niet geactiveerd zijn (bv door cytokines) vormen ze een stervorm. Heeft uitlopers met
nog meer uitlopers. Zit verankerd in het hersen/zenuwweefsel. Dmv de uitlopers en zijn
vorm heeft hij overal sensoren dat hij kan detecteren als er iets mis is. Een geactiveerde
microgliacel heeft een heel ander uitzicht. Verliest de uitlopers en zit niet meer vast, kan
gaan bewegen door het hersenweefsel. Ziet er meer uit zoals een macrofaag. Ze gaan
kapotte cellen fagocyteren. Als hij zijn werk gedaan heeft: vorm zich terug om naar een
inactieve stervormige microgliacel.
Wanneer er een ontstekingsproces aan de
gang is kunnen astrocyten hun uitlopers
verliezen. Dan zien ze eruit als
amoeboïde zenuwcellen.
Als de myelinisatie niet goed verloopt
ontstaat er een vertraagde
prikkelgeleiding en zal de geleiding veel
rommeliger verlopen.
HAIRY SHAKERS
Hypomyelogenesis congenita – hairy shakers (er is ook een afwijking in het haarpatroon) =
Trilbiggen = trillen continu. Is een aangeboren afwijking van de myelinisatie. Er is een
hypomyelinisatie. De prikkelgeleiding is trager en de isolatie tussen de axonen gaat niet
goed verlopen. De prikkel springt over op omliggende axonen. Er is ongecoördineerde
prikkelgeleiding. Als de biggen slapen is er weinig prikkelgeleiding, pas al ze gaan lopen zie je
dit.
7
,Als dit een ontwikkelingsdefect is, als de myelinisatie vertraagd is, dan komt dit op een
gegeven moment wel aan een eindfase. Het trillen neemt dan af. Wel zullen deze biggen
eerder uitvallen omdat ze bijvoorbeeld niet op tijd weg kunnen komen als de zeug gaat
liggen of omdat ze niet goed bij de tepel kunnen geraken.
De oorzaak is niet uitsluitend een ontwikkelingsdefect. Het kan gelinkt worden aan een virus
of bijvoorbeeld aan een anti-parasitaire behandeling van de zeug tijdens de dracht.
Indeling
Samenvatting
▪ Functionele eenheid
o Reflexboog
o Verschillende celtypes en hun kenmerken en functies
o Toepassing: nerve conduction velocity
▪ Onderscheid tussen somatisch en autonoom zenuwstelsel (inleiding)
▪ Receptoren en effectore
8
,overzicht receptoren en effectoren
SOMATISCH ZENUWSTELSEL
AUTONOOM/VISCERAAL ZENUWSTELSEL
9
, HOOFDSTUK 2 - ANATOMIE RUGGENMERG
Doelstelling
- Kunnen tekenen en bespreken in eigen woorden
- Koppelen aan receptoren en effectoren
- Kunnen koppelen aan de functionele eenheid van het zenuwstelsel
- Kunnen kaderen in opdeling somatisch en autonoom zenuwstelsel
- (latere fase: ruggemergbanen)
Examen: doorsnede maken door ruggenmerg. Inclusief bespreken welke structuren er
liggen. Structuren kunnen koppelen aan receptoren en effectoren, denk aan andere
structuren in de hersenen. Ook een reflexboog kunnen onderscheiden. Kunnen zeggen
welke structuren er thuishoren binnen het somatische en welke binnen het autonome
zenuwstelsel.
Embryologie - neurulatie
Stuk ectoderm boven de notochord
krijgt bepaalde signalen. De neurale
plaat (ectodermale cellen die boven de
notochord liggen, ontvangen hier
vandaan signalen) gaat instulpen en
wordt de neurale groeve. De neurale
groeve gaat sluiten tot de neurale buis.
De neurale lijstcellen splitsen zich af en
gaan een andere weg volgen.
Embryonaal gezien is er dus een buis.
De buis wordt dikker en het lumen van
het buis wordt dus dunner. Er ontstaat
een mantellaag en een marginale laag.
EMbryologie - ruggenmerg
In de mantellaag gaan de cellen
die van boven zitten afferenten
worden. De cellen van onder
worden efferenten. Er ontstaat
dus een lamina alaris deze zijn
afferent en de lamina basalis
worden efferent. Dit is iets wat
gebeurd over gans de lengte van
de neurale buis.
De marginale laag groeit en puilt
in en puilt uit. Uiteindelijk de
finale vorming van het
ruggenmerg. Ondertussen van
voor de vorming van de hersenblaasjes.
10
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur diergeneeskundemasterstudent. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €9,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.