Bedrijfsbeleid: Algemeen management
Deel 0: Inleiding
Wie zijn managers?
Een manager is iemand die coördineert en toezicht houdt op het werk van
andere mensen, zodat organisatiedoelen kunnen worden bereikt.
Soorten managers:
First-line managers: Personen die het werk van niet-managers
beheren
Middle managers: Personen die het werk van first-line
managers beheren
Top managers: Personen die verantwoordelijk zijn voor het
bestuur van de
gehele organisatie, besluitvorming, vestigen van
plannen en
doelstellingen.
Managementniveaus:
Wat is management?
Management steunt op 2 mijlpalen: Efficiëntie en effectiviteit.
Efficiëntie = doing things right = het verkrijgen van het maximum
resultaat voor de minste inspanningen
Effectiviteit = doing the right things = het bereiken van de
organisatorische doelstellingen.
Wat doen managers?
Functionele benadering:
o Planning: Het vastleggen van doelstellingen,
strategieën bepalen om de
doelstellingen te bereiken, het ontwikkelen van
, plannen om
activiteiten te integreren en coördineren.
o Organisatie: Regelen en structureren van het werk om
organisatorische
doelen te bereiken.
o Leiden: Werken met en door mensen om doelstellingen te
bereiken
o Controleren: Controlerend, vergelijkend en verbeterend werk.
Wat doen managers? (1ste benadering / Mintzberg)::
Volgens Mintzberg heeft het management 3 functies:
Persoonlijke functie: Hoofd van de cijfers, leidinggevende,
coördinerende
Informatieve functie: Monitor, verspreider, woordvoerder
Beslissende functie: Storingsmanager, toewijzer van de middelen,
ondarhandelaar
Interactie Met anderen, met de organisatie, met derden
Reflectie Doordacht denken
Actie Praktisch doen
Wat doen managers (2de benadering):
Vaardigheden:
o Technische vaardigheden: Kennis en kunde in een
specifiek vakgebied
o Menselijke vaardigheden: De capaciteit om goed met
andere mensen te
werken
o Conceptuele vaardigheden: De kunde om na te denken
over abstracte en
conceptuele situaties betreffende de
organisatie.
,Conceptuele vaardigheden:
Het gebruik van informatie om organisatieproblemen op te lossen
Identificatie van opportuniteiten voor innovatie
Herkennen van gevarenzones en het implanteren van oplossingen
Kritische informatie onttrekken van een grote gegevensbank
Begrip van bedrijfsgebruik van technologie
Begrip van het business model van een organisatie
Communicatievaardigheden:
Capaciteit om ideeën in woorden en acties om te zetten
Geloofwaardigheid onder collega’s, gelijken en ondergeschikten.
Luisteren en het stellen van vragen
Gesproken, geschreven en grafische presentatievaardigheden
Doeltreffende vaardigheden:
Bijdragen tot de collectieve missie / departementale doelen
Klantgericht werken
Multitasking
Onderhandelingsvaardigheden
Project management
De operationele activiteiten herzien en verbeteringen implementeren.
Vaardigheden met betrekking tot effectiviteit:
Instellen en opvolgen van perfomantie-indicatoren (zowel binnen als buiten
de organisatie)
Prioriteiten stellen voor aandacht en activiteit
Time management
Interpersoonlijke vaardigheden:
Coaching en mentoring vaardigheden
Diversiteitsvaardigheden: werken met verschillende mensen en culturen
Netwerken binnen de organisatie
, Netwerken buiten de organisatie
In team kunnen werken, samenwerken en toewijding.
Hoe de functie van de manager veranderingen ondergaat:
Het toenemend belang van de klanten.
o Klanten = de reden dat een organisatie bestaat
o Het managen van klantenrelaties is de verantwoordelijkheid van
managers en al het personeel
o Een consistente kwalitatieve klantenservice is essentieel voor de
overleving van een organisatie.
Innovatie
o Dingen anders doen, nieuw terrein verkennen, risico’s nemen
o Managers moeten steeds hun personeel aanmoedigen om steeds
bewust te zijn van en zich open te stellen voor nieuwe
opportuniteiten op vlak van innovatie
Digitalisatie:
o Het veranderen van de technologie
o De grenzen van een bedrijf worden verlegd.
o Er ontstaan virtuele werkplaatsen en dus meer mobiele en flexibele
werkkrachten
Toename veiligheidsrisico’s:
o Risk management
o Discriminatie en globalisatie problemen
Meer nadruk op organisatorische en manager ethiek
o Waarden en vertrouwen worden geherdefinieerd
Meer concurrentie
o Innovatie op het vlak van klanten is nodig
o Efficiëntie wordt belangrijker
Wat is een organisatie?
Een weloverwogen groep van mensen die instaat voor het bereiken van
specifieke doelen die de individuen afzonderlijk niet kunnen bereiken.
Alle organisaties hebben een paar gemeenschappelijke eigenschappen. Ze
streven een bepaalde doelstelling na, is samengesteld uit mensen en heeft
een weloverwogen structuur.
De veranderende organisatie:
Traditionele organisatie Eigentijdse organisatie
Stabiel Dynamisch
Niet flexibel Flexibel
Gefocust op werk Gefocust op skills
,Het werk wordt gedefinieerd door de Het werk wordt gedefinieerd door wat
jobposities er gedaan moet worden
Team georiënteerd
Individu georiënteerd. Tijdelijk werk
Permanent werk Betrokkenheid
Bevelen Werknemers worden betrokken in de
Managers maken alle beslissingen beslissingen
Klantgericht
Regels Diverse werkkracht
Homogene werkkracht Werkdagen hebben geen tijdsgrenzen
“9 to 5” Zijdelingse en netwerk relaties
Hiërarchische relaties Work anywhere, anytime
Werken op een georganiseerde plek
tijdens specifieke uren.
De waarde van het studiegebied “Management”:
Management = universeel. Goed management is een noodzaak in alle
organisaties.
,Deel 1: Een zakelijke instelling ontwikkelen
Hoofdstuk 1: Grondbeginselen van ondernemerschap en economie
1.1 Een zakelijke instelling ontwikkelen
1.1.1 De persoonlijke relevantie
Bedrijf of onderneming:
Een organisatie met winstoogmerk die door de consument gewenste
goederen en/of diensten levert.
Voorzien de maatschappij van noodzakelijke voorzieningen zoals
onderdak, kleding, eten, transport, communicatie,…
Voorzien mensen van een betaalde baan en manieren om hun welstand
te verhogen
Dragen belastingen af die de overheid gebruikt voor de financiering van
maatschappelijke voorzieningen, zoals een transportinfrastructuur,
gezondheidszorg, onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Herinvesteren hun winst in de economie waardoor steeds weer een
hogere levensstandaard en kwaliteit van het leven voor de
maatschappij wordt bereikt
Winst:
Geld dat overblijft na de aftrek van kosten en belastingen van de door de
verkoop van goederen en/of diensten gegenereerde omzet.
Winstoogmerk = het doel om winst te maken
,Non-profitorganisaties:
Organisaties die primair op iets anders gericht zijn dan het genereren van
winst voor de eigenaren. Ze ontlenen hun bestaansrecht door de
samenleving een maatschappelijke, educatieve of andere dienst aan te
bieden
1.1.2 Het herkennen van verschillende bedrijfstypologieën
Producenten:
Bedrijven of ondernemingen die tastbare goederen produceren.
Het zijn kapitaalintensieve bedrijven omdat ze veel geld in vaste activa
moeten investeren.
De toelatingsdrempel is een bron of capaciteit die een bedrijf moet
bezitten voor het activiteiten in een bepaalde markt of sector kan
ontplooien.
Andere drempels: certificatiewetgeving van de overheid, strikt
gereguleerde markten, licenties, beperkte beschikbaarheid van ruwe
grondstoffen en de behoefte aan deskundig personeel.
Dienstverleners:
Bedrijven of ondernemingen die door de klant gewenste activiteiten
uitvoeren.
Het zijn arbeidsintensieve bedrijven omdat de personeelskosten hoger
liggen dan die van de
vaste activa. Ze zijn meer afhankelijk van hun personeel dan van vaste
activa.
De dienstverleningssector groeit want:
Consumenten hebben meer te besteden
Dienstverlening wordt gericht op veranderende demografische patronen
en lifestyletrends. Door de veranderende samenleving gaan bedrijven zich
richten op het verlenen van activiteiten die consumenten niet zelf willen
uitvoeren. Bv: thuiszorg voor ouderen
Dienstverlening is nodig ter ondersteuning van complexe producten en
nieuwe technologieën.
Bedrijven hebben steeds meer behoefte aan professioneel advies.
, 1.2 Economische systemen leren begrijpen
Economie:
De studie van hoe samenlevingen beperkte middelen inzetten om
goederen en diensten te produceren en te distribueren.
Micro-economie:
De studie van hoe consumenten, bedrijven en marktsectoren gezamenlijk
de hoeveelheid gevraagde en aangeboden producten en diensten bepalen,
inclusief de prijs daarvan.
Macro-economie:
De studie over de economie in regionaal, nationaal, continentaal of
wereldverband, zoals het bekijken van concurrentie tussen bedrijven
onderling, inkomstbestedingen per bevolkingsgroep of de invloed van
overheidsbeleid en de algemene toewijzing van middelen.
Productiefactoren:
1) Natuurlijke hulpbronnen
De grondstoffen die in hun natuurlijke staat al bruikbaar zijn. Bv:
Land, bossen, water,..
2) Beschikbare arbeid
Alle mensen die beschikbaar zijn om bij een organisatie werkzaam te
zijn
3) Kapitaal
Alle tastbare, door mensen gemaakte zaken die gebruikt worden
voor het produceren van goederen en diensten. Bv: fabrieken,
gebouwen, computers, geld,… Deze term wordt ook gebruikt als een
beschrijving van middelen die gebruikt worden voor het financieren
van de zakelijke activiteiten.
4) Ondernemerschap
De combinatie van een innovatieve geest, initiatief en de bereidheid
risico’s te nemen om nieuwe producten in de markt te zetten.
5) Kennis
Expertise verkregen door ervaring op te doen of informatie uit te
wisselen.
De collectieve wijsheid die in een organisatie aanwezig zijn.