Welvaartstaat en sociale zekerheid in
België
De welvaartstaat
De samenleving heeft een evolutie ondergaan.
Nachtwakersstaat
• Tot einde 19de eeuw.
• De overheid moest zich niet moeien in het maatschappelijke leven van de burgers.
Het was geen overheid die betrokken was met het welzijn van de mens.
• De taak van de overheid was om justitie en orde (veiligheid) in de samenleving te
garanderen.
• De armenzorg en gezondheidszorg (nu: jeugdhulp) werd door private initiatieven
behartigd. Bv: door religieuze gemeenschappen.
Eerste teken van welvaartsstaat
• Vanaf begin 20ste eeuw.
• De industrialisering bracht verandering. Er is meer aandacht voor de sociale kwestie,
de arbeidsbeweging groeide.
• De overheid komt meer en meer tussen in het maatschappelijke leven.
• Typisch voor een welvaartsstaat: de overheid gaat grondrechten waarborgen.
Bv: onderwijs, vrije meningsuiting, huisvestiging, gezondheid, …
Er kwamen verschillende wetten.
Moderne welvaartsstaat/verzorgingsstaat
• Vanaf 1945
• Nadruk op enkel en alleen de rechten.
• Na WO2 was er een periode van economische groei.
• Veel overheidsingrijpen: de overheid had geld en investeerde dit in het welzijn van de
mens. Men wilt iedereen welvaart en welzijn garanderen door bescherming te bieden
tegen sociale risico’s. Bv: werkloosheid, het hebben van kinderen, … De sociale
zekerheid kwam tot stand.
• In deze periode:
Welvaartstoename door de stijging van lonen.
Daling van de arbeidsduur.
Democratisering van het onderwijs: de doelstelling hiervan is de hogere
participatie aan het onderwijs van bevolkingsgroepen die lager op de
maatschappelijke ladder staan. Meer mensen behalen een diploma.
Een grotere sociale bescherming. Er worden vervangingsinkomens gegeven.
De welzijnssector wordt sterker ontwikkeld. Bv: de sector van personen met
een handicap, de bijzondere jeugdzorg,…
, Vrouwen deden het in het
onderwijs beter dan mannen.
• Maar vanaf jaren 70
Economische crisis: de overheid had andere prioriteiten dan het welzijn van de
burgers. De werkloosheid steeg en er kwamen financiële problemen.
Als gevolg had dit lange wachtlijsten in het welzijn.
Sommige uitkeringen worden afgeschaft, anderen worden verminderd. Bv: het
kindergeld werd verminderd. Eerst kreeg men 14 maand uitbetaald. Nadien
nog maar 12 maand kindergeld.
De welvaart kwam mee r en meer onder druk te staan, ook door het
demografisch fenomeen van vergrijzing en de economische globalisering.
Sommigen willen de welvaartstaat afschaffen en alles naar privésectoren
brengen.
Actieve welvaartsstaat
• Vanaf jaren 90.
• Nadruk op rechten en plichten.
• Men had het idee dat een individu actief moet streven naar participatie en sociale
integratie. De persoon moet zijn eigen verantwoordelijkheid opnemen. De nadruk ligt
op de participatie van de arbeid. Bv: de pensioenleeftijd wordt verhoogd, de mensen
moeten langer werken.
• De overheid moet daartoe kansen bieden: de rechten. Bv: recht op onderwijs. Maar er
moet wel een evenwicht zijn tussen de rechten en de plichten (geven en nemen).
Bv: als student vraag je een leefloon aan (recht). Om dit leefloon te krijgen moet je
geslaagd zijn op al je vakken (plicht).
• Welvaartsstaat: 40% van het Belgische BNP gaat naar sociale uitkeringen en sociale
diensten. Bv: onderwijs, sociale zekerheid,…
Is de welvaartsstaat voorbij?
In Nederland
• De burger is de verzorgingsstaat ontgroeid -> participatiesamenleving.
• De overheid is snel teruggetrokken. Men komt er minder en minder tussen de mens
en zijn welzijn.
• De nadruk ligt op eigen verantwoordelijkheid. De eigen kracht en regie over het
leven. Bv: ouderparticipatie crèches. De ene dag gaat het kind, en andere kinderen,
naar zijn ouders. De dag nadien naar iemand anders zijn ouders, …
• Er is ook wantrouwen tegenover de burger die de zorg ontvangt. Men wordt aanzien
als profiteur. Bv: een werkloze wordt vaak aanzien als een lui persoon.
,In Vlaanderen
• Voorlopig nog geen terugtredende overheid.
• Naar de toekomst toe kan het wel een welvaartsstaat worden zoals in Nederland.
Discussiepunt: De welvaartsstaat voorbij
• Lippens: “De welvaartsstaat is voorbij. Mensen begrijpen dat niet. Ze willen stoppen
met werken op hun 60e, ze willen steun van het OCMW en ook nog eens vette
pensioenen: dat kan gewoon niet meer. De mensen blijven vasthangen aan dromen.
Ze denken dat de structuur die 30, 40 jaar heeft bestaan, tot in de eeuwigheid kan
voortleven. (…) Het is niet meer betaalbaar. Het zijn toch niet de doppers die jobs
creëren, of wel? 90% van de aandacht gaat naar de 5% van de mensen die het
moeilijk heeft. Zouden we ons niet beter bezighouden met de 90% die het níét
moeilijk heeft? De overgrote meerderheid krijgt het moeilijk door de wetgeving voor
die 5%.”
De sociale zekerheid
Sociale risico’s: ziekte, wekloosheid, ouderschap, pensioen, …
De sociale zekerheid is
• De basis van onze welvaartsstaat.
• Het geheel van voorzieningen met als doel de financiële bestaanszekerheid van de
burgers door bepaalde sociale risico’s te dekken.
44% van de mensen zou in armoede leven als de sociale zekerheid niet zou
bestaan.
Drie functies van de sociale zekerheid
Vervangingsinkomen voorzien bij het verlies van arbeidsinkomen.
• Ze waarborgen de verworven levensstandaard doordat het percentages zijn van het
vroegere inkomen.
• Bv: bij werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, pensionering, …
Aanvulling op het inkomen voorzien bij bepaalde sociale lasten (bijkomende kosten).
• Deze vergoeden een bepaalde last of een moeilijk te dragen uitgaven.
• Bv: ziektekosten, kindergeld, …
Bijstandsuitkering voorzien
• Voor mensen die onvrijwillig niet over een beroepsinkomen beschikken. Het is voor
mensen die geen recht hebben op een vervangingsinkomen. Ze beschikken niet over
de nodige bestaansmiddelen. Ze worden pas toegekend na een onderzoek naar de
bestaansmiddelen (sociaal onderzoek).
• Bv: leefloon, inkomensgarantie ouderen, gewaarborgd inkomen, …
De sociale zekerheid is op iedereen van toepassing van de Belgische bevolking. Er wordt wel
een onderscheidt gemaakt naargelang de beroepsgroep.
, De sociale zekerheidsuitgaven
gaan vooral naar de pensioenen
en naar de geneeskunde of
verzorging.
Drie stelsels van de sociale zekerheid
Werknemers
• Is iemand die met een werkgever is verbonden door een arbeidsovereenkomst. Alle
werknemers uit de privésector en de contractuelen van de overheid behoren tot deze
groep.
• Verzekerd voor alle sociale risico’s (kinderbijslag, pensioen en uitkering in geval van
werkloosheid en ziekte/invaliditeit).
Zelfstandigen
• Is iemand die een beroepsactiviteit uitoefent zonder te zijn aangeworven met een
arbeidscontract of statuut.
• Niet verzekerd bij werkloosheid. Wel verzekerd tegen de andere risico’s.
Ambtenaren
• Is iemand die onderworpen is aan het statuut van de openbare dienst.
• Niet verzekerd bij werkloosheid. Ze zijn vast benoemd en kunnen dus niet werkloos
worden. Wel verzekerd tegen de andere risico’s.
De financiering van de sociale zekerheid
Sociale bijdrage
• Wordt berekend op het inkomen uit arbeid die geleverd wordt.
• Wordt betaald door werkgever, werknemer (13,07%), zelfstandige en ambtenaar.
• Niet betaald door jobstudenten.
De overheidssubsidie (subsidie van de overheid)
• Deel van de belastingen die naar de sociale zekerheid gaat.
Een alternatieve financiering
• Is een deel van sommige belastingen.
• Het heeft als doel de werkgeversbijdrage en zo de last op de arbeid te verminderen.
• Bv: inkomsten uit BTW en accijnzen.