Charlotte Van Riet
2021-2022
SOCIAALECONOMISCHE GESCHIEDENIS:
LES 1: INLEIDING (1502):
1. Inleiding:
Opdrachten & examen:
• 20% taken: 10 taken, waarvan 2 at random verbeterd worden
• 80% examen:
o Eén vraag over een term uit één van de teksten in relatie tot een centraal thema uit
de cursus
o Eén vraag die verschillende teksten linkt aan elkaar en aan een centraal thema uit de
cursus
2. Sociaaleconomische geschiedenis:
Een situering:
De twee domeinen worden samen genomen, wat er op wijst dat het centrale punt van de
cursus het verband tussen de twee is, het verband tussen sociale relaties en de materiële
bestaansbasis. Die bestaansbasis is alles wat we nodig hebben om in leven te blijven,
productiemiddelen, maar ook zaken die hogere niveaus van comfort kunnen bereiken. Hoe we zaken
maken, verbruiken…
Anderzijds zijn er de sociale relaties; relaties die mensen binden, zoals familie, netwerken,
economische verbanden, politieke verbanden, huishoudens… Nationalisme is bijvoorbeeld ook een
denkbeeldige verbinding op politiek vlak.
Deze cursus bekijkt concepten en onderwerpen dus echt samen op economisch en sociaal
vlak. Dat op lange termijn, omdat het heel verhelderend is. Het kernprobleem in het begrijpen tussen
de bestaansbasis en de sociale relaties is al sinds mensenbestaan aanwezig en verandert door tijd.
Daarom is het interessant om vanaf het Neolithicum te gaan kijken naar hoe die balans er uit zag en
evolueerde. Er zal gestreefd worden om een Eurocentrisch beeld af te wijzen. De cursus zal zich
focussen rond drie probleemgerichte benaderingen/concepten; kwetsbaarheid (risico’s), veerkracht
(strategieën) en weerbaarheid (verzet).
“Hoe hebben mensen doorheen het verleden overleefd en hun bestaansbasis proberen
produceren en behouden?”, “Hoe hebben mensen de bestaansbasis kunnen veiligstellen?” -> Deze
vragen zijn nog steeds, net zoals doorheen het hele verleden, centrale vragen geweest in het
menselijke bestaan.
Bedenking: het verkrijgen van een bestaansbasis is toch heel anders in het kapitalistische
Westen t.o.v. andere niet-kapitalistische werelddelen? Bv. In het Westen voorzien mensen zich van
hun bestaansbasis door het verkrijgen van loon, door te werken, door zekerheid van familieleden, om
die bestaansbasis aan te kopen. In andere gebieden is er nog een groter aandeel van zelfvoorziening,
eigen productie… Dit is erg afhankelijk van de maatschappij waarin iemand leeft.
Deze balans hangt allemaal vast aan langetermijnsontwikkelingen.
1
, Charlotte Van Riet
2021-2022
Drie concepten:
• Kwetsbaarheid (risico’s): De mate waarin de bestaansbasis zeker is of net niet, de mate waarin
die is blootgesteld aan risico’s. er zijn verschillende bestaasbasissen, die allemaal aan andere
risico’s onderworpen kunnen zijn.
Er is ook een onderscheid tussen individuele kwetsbaarheid (ongelijke risico’s binnen een
samenleving) en maatschappelijke – (samenleving in geheel). We moeten begrijpen hoe deze
kwetsbaarheid evolueert doorheen het verleden en hoe sociaaleconomische
veranderingsprocessen verschuivingen hebben doen ontstaan in de bestaansbasis, het
verkrijgen daarvan en de risico’s. Processen zoals overgang naar landbouweconomie,
overgang naar loonarbeid, afschaffing horigheid…
o Vb. Loonarbeid → Ontslagen worden.
o Vb. productie grondstoffen/voeding → (Natuur) ramp
o Vb. Verstoring handelsnetwerk (vb. schip in Suezkanaal); Dit uiteindelijk creëerde
mondiale problemen, ondanks dat het eerst een risico vormde op veel kleinere schaal.
• Veerkracht (strategieën): Mensen ondergaan hun kwetsbaarheid niet zomaar, maar zijn altijd
creatief geweest om te risico’s tegen te gaan. Het gaat om strategieën en activiteiten van
mensen om de bestaansbasis veilig te stellen. Het gaat om strategieën die een crisis vermijden
(iets dat de bestaansbasis enorm kan aantasten) = de preventieve strategieën en anderzijds
strategieën die ingeschakeld kunnen worden als er toch een crisis voordoet =
responsstrategieën.
o Vb. Preventieve strategie tegen het risico ‘ontslag’ in loonarbeid: bijstuderen, job
kiezen met grote vraag,
o Vb. Preventieve strategie tegen risico ‘misoogst’ in eigen productie: inzetten op
meerdere gewassen
o Vb. Responsstrategie tegen ontslag in loonarbeid: Beroep doen op sociaal vangnet,
migreren, bedelen, verkoop goederen of zelf…
→ Een belangrijke responsstrategie is het sociaal vangnet/sociale zekerheid/sociale netwerken
(O.C.M.W., armoede-uitkeer…), maar is enorm afhankelijk van tijd en plaats. Sociale relaties
zijn echter ook een preventieve strategie, omdat ze ook dienen om op terug te vallen om crisis
te voorkomen. Hierin is reciprociteit een belangrijke term. Het gaat om dingen die in ruil
gedaan worden binnen in die sociale relaties, omdat ze een vorm van wederkerigheid
verwachten. Die reciprociteit kan heel ongelijkmatig verdeeld zijn (macht/hiërarchie ->
horizontaal vs. Verticaal of Vb. familiaal vs. Vb. vazal en koning). Een bijzondere vorm van deze
wederkerigheid in sociale relaties zijn publieke (zorg)voorzieningen, waarin die wens tot
reciprociteit anders is.
• Weerbaarheid (verzet): Ook wel een specifieke vorm van weerbaarheid, maar dan specifiek in
kader van machtsverhoudingen. Het gaat om strategieën om de mechanismen achter de
potentiële risico’s te veranderen. Dit kan zowel op microschaal (gezin) als op macroschaal
(samenleving). Verzet is niet vanzelfsprekend! Vaak zijn het zelfs uitzonderingen, omdat het
grote, aanhoudende processen van verzet zijn die verandering creëren, en die zijn niet
vanzelfsprekend. Daarom moeten we mee begrijpen in welke context die weerbaarheid
gecreëerd wordt en kan worden. Verzet hoeft niet altijd zichtbaar te zijn; weapons of the weak
-> verschillende strategieën verzinnen om toch verzet te creëren. Er lijkt ook niet altijd een
verband te zijn tussen kwetsbaarheid en veerkracht en tussen kwetsbaarheid en
weerbaarheid; het is niet omdat mensen bijvoorbeeld armer zijn, dat ze meer verzet gaan
2
, Charlotte Van Riet
2021-2022
plegen. Morele normen zijn ook erg belangrijk om men aan te houden, dus het is niet zo dat
iedereen in elke klasse of plaats zomaar op elk moment verzet kon plegen (moral economy).
Verwante thema’s:
• Verband tussen sociaaleconomische, politieke en culturele veranderingsprocessen hangen
vaak samen met elkaar.
• Structure versus agency: bestaande structuren versus eigen keuzes. Hoe ligt die balans en hoe
kan er ruimte gecreëerd worden voor verandering? Agency komt erg naar voren in
weerbaarheid en veerkracht, terwijl kwetsbaarheid vooral met de structuur te maken heeft.
• Moral economy: Het idee dat de mens zich economisch opstelt. Is het cultuur dat economisch
handelen bepaalt of stuurt het economisch handelen onze cultuur?
• Homo economicus: Gedragen mensen zich vandaag economisch zoals in het verleden? Is deze
term universeel of plaats en tijdsgebonden?
Taak 1: Neolithische revolutie:
Eric Vanhaute – Een agrarische wereld: boeren, landbouw en voeding.
1. Wat weet je of kan je te weten komen over de auteur?
dr. Eric Vanhaute is sinds 2010 fulltime professor aan de UGent. In 1989 behaalde hij zijn
doctoraat dat ruraal inkomen in Antwerpen behandelde, tussen 1750-1910. Verder is hij lid van
verscheidene organisaties en instellingen, zoals het Centrum voor Globale Studies Gent en de FWO-
committee.
2. Wat is de afbakening in tijd en ruimte van de tekst? (dwz: op welk ruimtelijke gebied en
chronologische periode heeft de tekst betrekking?)
De tekst hanteert een globaal kader, zowel op chronologisch als geografisch vlak. Het
startpunt is de overgang van prehistorische jager-verzamelaars naar de eerste
landbouwgemeenschappen omstreeks 10.000 jaar geleden. Geografisch is dat op in het Midden
Oosten, het Verre Oosten, Midden Amerika en de Andes, maar tevens ook Afrika, waar jager-
verzamelaars aanvankelijk veel rijker waren. Vervolgens breidt Vanhaute zijn kader uit door de
evolutie door te trekken naar de 15de en 16de eeuw met de slavenhandel en transatlantische
goederenhandel (Afrika, Latijns-Amerika en Europa) en zo verder tot onze huidige samenlevingen in
de 21ste eeuw die een grote breuk betekenen met voorgaande eeuwen en zelfs een voorspelling
naar de toekomst (2030) toe.
3. Hoe zou je de centrale stelling van deze tekst verwoorden?
Vanhaute stelt dat de Landbouwbeschavingen die omstreeks 10.000 jaar geleden geëvolueerd
zijn lang een onomkeerbare invloed hebben gekend op de hele wereld én de wereld in contact
heeft gebracht. De industriële overname van die landbouweconomie en de centrale plaats die
Europa daarin kent, heeft er echter voor gezorgd dat de meerderheid van de wereldbevolking voor
het eerst, vanaf de 21ste eeuw, niet meer terugvalt op rechtstreekse landbouwopbrengsten die
vanaf ca. 10.000j. geleden tot ca. 20ste eeuw de aloude overlevingsbasis vormden.
4. Welke nadelen waren verbonden aan de introductie van landbouw?
- Minder gevarieerd dieet dan jager-verzamelaars
- Minder grote calorieopbrengst voor arbeidsduur
- Meer kwetsbaar voor parasieten en ziekten (door contact met dieren en lage mobiliteit)
- Ontstaan genderverschillen en sociale verschillen (door opbrengstverdeling)
- Schaarste, ondervoeding en honger
- Onevenwicht tussen bevolking en levensmiddelen
3
, Charlotte Van Riet
2021-2022
5. Welke factoren lagen aan de grondslag van de introductie van landbouw?
1. Groeiende schaarste in het aanbod van wilde gewassen en dieren.
2. Klimaatveranderingen die nieuwe gewassen toelaten.
3. Nieuwe technologische kennis.
4. Bevolkingsgroei die het ontstaan van landbouwbevolkingen versnelt.
5. Het numerieke overwicht van landbouwers- en herdersculturen waardoor jager-verzamelaars
zich moeten aanpassen. (Dit persoonlijk lijkt me geen primaire factor die aan de grondslag ligt in het
ontstaan van de eerste landbouwculturen en daarom misschien niet geheel relevant. Potentieel zie
ik dit fout, en zal hier daarom ook naar vragen in de les.)
6. In welke regio’s kwam landbouw onafhankelijk van elkaar voor het eerst tot ontwikkeling?
o Grote zones: Het Midden Oosten (De vruchtbare halve maan/sikkel), Het Verre Oosten,
Midden-Amerika (gebied rond Mexico), De Andes
o Ook enkele kleinere gebieden: Tropisch Zuidoost Azië, Ethiopië, Het Amazonegebied, Het
Oostelijk deel van Noord Amerika.
7. Wat betekent “gemengde” landbouw?
Aanvankelijk een combinatie tussen veeteelt en gewassen.
8. Wat bedoelt de auteur met ‘malthusiaanse val’?
Een onevenwicht tussen bevolking en levensmiddelen en een gebrek aan voedselzekerheid.
9. Waarom kan Europa’s zogenaamde ‘big escape’ in de 19de eeuw bezwaarlijk fungeren als
voorbeeld voor andere delen van de wereld vandaag?
Omdat Europa het kerngebied uitmaakte in een wereldsysteem van productie, handel en
export, waarbij het continent goedkoop voedsel kan invoeren en voedseloverschotten uitvoeren.
(Vb. Het dumpen van melkpoeder in Senegal ten koste van kleine lokale veeboeren.)
10. Welke nieuwe onzekerheden en bedreigingen vloeien voort uit het hedendaagse mondiale
voedselsysteem?
- Het ontstaan van kwetsbare ketens
- De oude overlevingsbasis is voor velen onbereikbaar
- Een goedkope arbeidsreserve valt weg
- Bedreiging van lokale en regionale vormen van voedselbevoorrading
- Bedreiging van gemeenschappelijke kennis over planten en dieren
- Bedreiging van kennis van noodzakelijke biodiversiteit
➔ Woordenschat:
o Jager-verzamelaars
o Herdersculturen
o Permanente, sedentaire gemeenschappen
o Domesticatie = Wilde planten of dieren in een kunstmatig habitat plaatsen en aanpassen
aan de noden van de mens, in zijn constante nabijheid.
o Akkerbouwrevolutie
o Voedsel als sociale stratificatie
o Columbian Exchange = De uitwisseling van voedingsstoffen (en andere grondstoffen) op
grote schaal. In het einde van de 15de eeuw ingezet bij de ontmoeting tussen het Europese
continent en het Amerikaanse.
o Agro-industrie = Industriële landbouw/Industrialisering van de voedselketen
o Commodity chains of goederenketens = Een netwerk van transacties dat een moderne
wereld creëerde die in verbinding staat met elkaar. De eerste massaproducten die hiervoor
gebruikt werden, zijn landbouwproducten. De toenemende interactie die dit in stand
bracht, kan ook worden gevat in de ‘geschiedenis van 8 glazen’.
o De geschiedenis in 8 glazen = 8 dranken die in specifieke delen van de wereld ontstaan zijn,
en door interactie verspreid geraakt zijn.
4